woensdag 29 december 2021

VOOR SABRINA

Het is hoogzomer, we zitten middenin een hittegolf. In de ochtendploeg gaat het nog, maar 's namiddags is de temperatuur bijna niet te harden. Nog een geluk dat de ramen van deze fabrieksdaken in het voorjaar opnieuw werden witgekalkt maar ook de machines geven warmte af en er is nergens iets dat voor afkoeling zorgt. Er moet nu eenmaal gewerkt worden, maar het lijf wil gewoon weg van hier. Daarnaast draaien de gloednieuwe Italiaanse spinmolens, die sinds kort actief zijn, zo snel dat de wollen vezels die van de bobijnen rollen en tot draad worden getwijnd, constant knappen, soms een hele rij na elkaar zodat het lijkt alsof het om een kettingreactie gaat. Het voelt bijna als kwaad opzet hoewel je weet dat het gewoon toeval is.
Groen licht aan de kop van de machine betekent dat alles perfect draait. Oranje wil zeggen dat er één of meerdere draden geknapt zijn. Rood wijst erop dat er meer dan vijf draden hersteld moeten worden. Oranje, laat staan groen, krijgen we de laatste tijd maar zelden te zien, alle machines draaien constant in het rood. Het te verwerken materiaal is nog niet klaar voor deze supersonische straaljagers binnen ons spinmolenpark. En tot overmaat van ramp zijn deze machines ruim twee keer zo lang als de oude modellen.
De sterke vrouwen die me hebben opgeleid en dit werk soms reeds tientallen jaren lang verrichten, vallen momenteel een voor een uit. Koen, mijn mannelijke collega, heeft tot wanhoop van onze superieuren ander werk gezocht. We zaten samen in de nachtploeg en nu ik alleen overblijf, moet ik opnieuw overdag werken. Misschien om me wat aan te moedigen of omdat hij bang is dat ik er anders ook de brui aan zal geven, is de chef me al enkele keren proficiat komen wensen. Zogezegd omdat ik volhoud onder deze moeilijke omstandigheden maar dat is niet helemaal terecht; het is waar dat ik naarstig verder werk maar ik maak me er niet ziek in zoals de sommigen hier die gewend zijn om de boel enigszins onder controle te hebben en nu dat niet lukt, plots in tranen uitbarsten of zelfs helemaal instorten.
Ik ben tweeëntwintig, Sabrina zesentwintig. Zij werkt hier al een jaar of vijf en staat aan de automaat naast die van mij. Het is de bedoeling dat we elkaar helpen. Sabrina zegt niet veel, enkel het nodige. Ze is heel snel, kent het werk door en door en rent constant heen en weer, en waar de draadjes bovenaan bij de bobijn zijn afgebroken zodat de wol er in een snel tempo ophoopt en er een spanning ontstaat waardoor andere draden eveneens dreigen te knappen, springt ze op het trapje en snijdt ze met enkele handige halen van haar breekmes de overtollige vezels weg. Ze zoekt naar het begin van de draad en brengt deze naar de afvoerbuis, waarna ik ze opnieuw met de afgebroken draad, die onderaan rond de spoel zit, verbind. Ik doe mijn best om mee te kunnen maar moet nog geregeld de duimen leggen tegenover deze vrouwelijke tornado, hoewel mijn tempo sinds we samen werken, het mag gezegd worden, flink is toegenomen.
'Opzij, opzij, opzij,' zingen we als we in elkaars vaarwater komen, ze grinnikt en dan zing in in mijn binnenste verder: 'we moeten vlechten spinnen snijden draden knopen opstaan en weer doorgaan'.
Sabrina is iets groter en forser gebouwd dan ik en ze heeft een ferme bos zwart krullend haar onder dat verplichte haarnetje. Donkerbruine, meestal lachende ogen die de laatste tijd weliswaar vaak ernstig staan en een mond met mooie, volle lippen. Sabrina heeft iets zuiders, je merkt het aan de wat donkerder tint van haar huid. Ze ziet er heel meisjesachtig én tegelijk stoer uit. Doordat het hier zo ondraaglijk warm is, draagt ze enkel een mouwloos topje van waaruit haar pronte borsten - je kunt er echt niet naast kijken - je uitdagend lijken te viseren. Daaronder een heel kort shortje, de rafelige boord doet vermoeden dat ze de broekspijpen er zelf heeft afgeknipt, waarin die fraaie, welgevormde kont gevangen zit.
Haar billen, zoiets heb je nog nooit gezien, het lijken wel monumenten van vrijheid boven die oude flip-flops.
Ze lijkt eerder uitgedost om op een strand te liggen zonnen dan om hier rond te hollen.
Soms, middenin onze hectische bezigheden komen we dicht tegenover elkaar te staan en vallen we heel eventjes stil; ze staart me aan met een koortsige blik terwijl ze glanst van het zweet. Ze is zo mooi en ik voel de hitte die van haar afstraalt. De eerste keren moet ik me afwenden, gewoon om te voorkomen dat ik flauwval, loop naar mijn drinkfles, neem enkele grote slokken water en besprenkel m'n gezicht.
Maar alles went. Toch in zekere mate.
En zo gaat het door, elke werkdag is een gevecht, we werken gejaagd tot het eindsein weerklinkt en we de machines mogen uitschakelen, een heikele opdracht met deze nog niet goed afgestemde Italiaanse units want de kans bestaat dat de draadjes dan over de ganse lengte van de machine knappen. Maar we zijn te moe om er ons echt druk over te maken, ook al zijn we de hele namiddag in de weer geweest om deze draden bij elkaar te houden.
En toch, hoe blij ik langs de ene kant ook ben dat het gekkenwerk er voor deze dag op zit, op die momenten overvalt me ook steevast een gevoel van spijt. Sabrina neemt haar tas, zwaait nog even kort en loopt dan gehaast naar de dameskleedkamer. Wanneer ik buiten kom en de heerlijk weldadige, open lucht in kan ademen, zie ik haar soms nog net instappen in die Toyota Celica van haar vriend, ze kussen kort ter begroeting en dan scheurt de rode sportmachine weg en blijf ik achter, me vaak geen raad wetend met de plotse leegte. Maar ik besef dat het enkel door mijn werk in deze fabriek komt dat ik Sabrina ken, meer nog, dat zij me ziet staan, en dat we verder waarschijnlijk toch niets gemeenschappelijks hebben qua interesses. Zij is in mijn ogen ook al een echte vrouw, terwijl ik mezelf nog steeds eerder als een jongetje zie. Trouwens, tussen ons gezegd en gezwegen: ik heb nog nooit een vriendin gehad.
Lang nadat het werk in de fabriek er werd stopgezet - ondertussen werk ik al een hele tijd ergens anders - droom ik nog af en toe van Sabrina. Helaas zijn we dan steeds weer aan het strijden met die verdomde machines die alsmaar sneller draaien.
Het is druk in de Colruyt. Ik winkel met een veel te grote kar, tenminste voor wat ik maar nodig heb, maar die je verplicht bent te gebruiken in deze tijden van corona. Plots hoor ik mijn naam. Ik herken haar meteen aan die grote, donkerbruine ogen en word een goeie dertig jaar terug geslingerd in de tijd.
'Sabrina', zeg ik. Waar haar mondmasker zit verbreedt haar gezicht, ze lacht.
'Je herkent me nog', zegt ze. 'Ik heb je een tijdje geleden op WTV gezien, je hebt een boek geschreven over, over…'
'De kringloopwinkel', zeg ik. Veel van haar gezicht is niet te zien, maar er zitten fijne plooitjes bij haar ogen, en haar nog steeds weelderige haardos kleurt nu donkergrijs. Ze is ook wat aangekomen, net als ik trouwens.
'Mijn man heeft je boek gelezen, ik ben geen lezer. Maar hij vond het mooie verhalen.'
We staan eventjes naar elkaar te kijken.
'Zo bizar dat ik je net hier tegenkom… Zou jij weten waar onze machines ongeveer stonden?'
Met een schok dringt het tot me door: deze Colruyt werd gebouwd op de grondvesten van de spinnerij waarin we destijds samen werkten. Natuurlijk wist ik dat, maar het is allemaal zolang geleden dat ik er niet meer bij stilsta. Ik probeer me te oriënteren.
'Ik zou het niet weten', zeg ik.
'Af en toe moet ik er nog eens aan denken. Zonde hoe het allemaal afgelopen is. Zo stom. Het was geen werk met die nieuwe machines. Ze hebben het helemaal verkeerd aangepakt, het kon niet snel genoeg gaan. Het betekende het begin van het einde voor de textielfabriek. Maar wat waren wij een goed team!' Dat laatste fluistert ze hardop en met een knipoog. 'Het pleit voor die chef dat hij ons samen zette!'
Een man komt bij haar staan.
'Heb je het gevonden?' Hij schudt het hoofd.
'Mijn zoon', zegt ze tegen mij, en tegen hem: 'boven de bakken met frisdranken, ga daar nog eens kijken.'
Scrollend op zijn smartphone slentert hij lusteloos weg.
'Wie had kunnen voorspellen dat de wereld zo ging veranderen?' Ze zucht.
'Nu, ik had ook nooit gedacht dat er een schrijver in je zat. Zeg, ga je geen verhaal schrijven over mij? Over hoe we samen werkten aan die nieuwe machines toen het zo warm was?' Ze barst in lachen uit.
'Dat je dat nog weet', zeg ik.
'Hoe kan ik het ooit vergeten', zegt ze. 'Die dagen dat het zo warm was! Het leek iedere keer alsof we ten oorlog moesten trekken! We hadden alleen elkaar. En jij was zo lief en attent.' Haar ogen glinsteren.
'Je geleek in niets op de jongens die ik kende via mijn broer. En je zag er best wel cool uit met dat t shirtje en die broek die je tot halverwege je benen oprolde. Je leek net een snoepje!' Ze giechelt en vervolgt dan: 'Maar hoe jij naar mij keek loog er ook niet om. Kom, geef het maar toe.' Ik voel me plots weer dat jongetje en sla de ogen neer.
Ze glimlacht en zucht terwijl haar zoon er in de verte opnieuw aankomt.
'Maar wie weet wat er gebeurd was, als ik toen geen vrijer gehad.'

Geen opmerkingen: