zaterdag 29 december 2012

NETWERK


'Wil jij ze? Anders gooi ik ze weg.'
Iets had haar ontstemd.
'Of hebben jullie die dingen niet meer nodig?'

Ze vormden een vreugdeloos stapeltje
op een kastje in de hal,
jaar na jaar gebleekt en versteven.

Lang geleden vergeten en nu
de dupe van een beslechtende schoonmaak.
Ik kwam precies op tijd.

Hij vouwde de bovenste open.
Ik herinnerde me die wonderlijke herrie
net voor hij er zijn neus in snoot.

zaterdag 15 december 2012

OORLOG & VREDE

Sonic City 2012: zondag 2 december

Ooit, lang geleden, toen ik vijftien was, had ik een vriend wiens broer een gigantische muziekcollectie bezat. Wat was dat een spannende tijd: The Sound! Mitch Ryder! Frank Zappa! John Martin! Kevin Ayers! Peter Hammill! Johnny G! Captain Beefheart! Enzovoort!
Urenlang zaten we op zijn kamertje naar de meest obscure plaatjes te luisteren. Het was een hele nieuwe wereld die daar voor me open ging. 's Winters moesten we onze luistersessies in die onverwarmde ruimte soms noodgedwongen inkorten, kwamen we aan het eind door het klappertanden amper nog aan praten toe. Hij nam cassettes voor me op en liet me recensenten lezen zoals Jackie Huys (Knack), Marc Mijlemans (Humo) en Chris Schraepen (Spectator, Het Volk). Vooral die laatste werd de daarop volgende jaren mijn held. Op woensdag en zaterdag kocht ik Het Volk en verzamelde de bijdragen van Schraepen. Zoals die man tot de kern door kon dringen... Hij zorgde er voor dat ik, naast het uitvoeren van mijn gewone job, in mijn vrije tijd over muziek ging schrijven. Kwestie van mijn passie betaalbaar te houden. Ik werd er weliswaar niet voor betaald, maar kreeg na verloop van tijd stapels cd's toegestuurd, en kon geregeld gesprekken voeren met mijn muzikale goden. Dat hield ik zo'n vijftien jaar vol, tot ik me meer en meer op het schrijven van verhalen ging toeleggen.
Niet dat ik nu minder met muziek bezig ben. Ik lees nog steeds muziekbladen die de vinger aan de pols proberen te houden hoewel ook zij, met hun honderden recensies elke maand, door het overaanbod slechts het topje van de cd-berg bestrijken.

Mijn broer, die mijn muziekverslaving deelt, nodigde me enkele maanden geleden uit om met hem mee naar het Sonic City festival in Kortrijk te gaan. Het was sinds de eerste editie in 2007 - waarbij Millionaire als curator optrad - geleden dat ik het tweedaagse muziekfestival bezocht. Deze keer waren het de Suuns, een gestoord viertal uit het Canadese Montreal, die het programma samenstelden. We opteerden voor de zondag omdat Swans die avond afsloot. Experimentele, geweldadige muziek die ik in de jaren tachtig in een duistere kroeg ergens in Diksmuide mocht ontdekken. Van de rest van het programma kende ik niet veel, niets eigenlijk, maar ik maakte mijn huiswerk en kreeg er steeds meer zin in. 
Lang leve AllMusic! Lang leve YouTube!
Het bleek een heel gevarieerd aanbod met veel afwisseling maar hoe verschillend de gasten ook waren, ze vertoonden enkele gemeenschappelijke kenmerken: eigenzinnigheid, totale overgave en een niet altijd even ongevaarlijke vorm van gekte...

Die tweede december verliet ik precies op tijd de wereld om de donkere bunker in te duiken voor opener Thulebasen, een jong Deens opstootje van hormonaal geweld. Snedige gitaarpartijen, bassen die de broekspijpen rond je benen lieten wapperen en hoekige, buitelende ritmes. Anti-rock waarvan ik de wortels eerst in de garage/surf situeerde, toen in de psychedelica, plots een flard Pixies meende te horen en Pere Ubu zag opdoemen. Fijne jongens dus, die de luisteraar op bewonderenswaardige wijze en in dodelijke ernst geregeld op het verkeerde been zetten, en daarna met een verschroeiende intensiteit verder musiceerden. Hilarisch klinkende bindteksten waar vanwege de echo geen touw aan vast te knopen viel. Kortom: veel humor en een aanstekelijk enthousiasme. Jammer dat het geluidsniveau zo vroeg na de middag al een aanslag op de trommelvliezen pleegde.

Vervolgens maakten we kennis met de atmosferische geluidskunstenares Lucrecia Dalt, een Colombiaanse schone die zich op voortreffelijke wijze de kunst van het instant samplen eigen had gemaakt en er op los experimenteerde. Een bevreemdende trip door het hallucinante universum van een sensuele diva op een basgitaar met ritmestoornissen; een beetje bijgelovige had het nadien over een verschijning gehad. Nu eens klonk ze als Julee Cruise die in de schoot van Alan Vega gevallen was, en dan weer leek ze door de molen geraakt waar ook de Residents ooit slag mee hadden geleverd. Ik zag een in rood fluweel ingerichte bar voor me met een elegant van hun glazen nippend coctailpubliek bestaande uit louche zakenmannen met hun vrouw aan hun ene arm en hun maîtresse aan de andere. Nachtmuziek dus, die halverwege de zondagnamiddag helaas ook iets slaapverwekkends had, hier en daar zag ik al iemand geeuwen.

De New-Yorkse freejazz saxofoniste Matana Roberts was de dag voordien flink geschrokken van de sint in Nederland, of beter nog, de diverse sinten die ze daar door de straten had zien trekken met een legertje pieten in hun zog, en die haar om de een of andere reden herinnerden aan de Klu Klux Klan... Zo had ze het publiek van meet af aan beet en de om haar improvisaties bekend staande activiste liet niet meer los: de aanwezigen kregen een spoedcursus neuriën en zang, en daar doorheen deed de Afro-Amerikaanse haar verhaal dat diepgeworteld zit in de mystieke en spirituele tradities van haar voorvaderen. Degenen die hiervoor de verplaatsing naar Kortrijk hadden gemaakt waren er echter aan voor de moeite: haar werk leent zich niet voor een vluggertje, en door de beperkte tijd die ze toegewezen kreeg bleef het jammer genoeg bij eventjes proeven.
Matana Roberts
Sir Richard Bishop had van plaats geruild met het Liverpoolse The Clinic waardoor we plots oog in oog stonden met enkele als chirurg uitgedoste postpunkers. Ze hadden op een of andere spoedafdeling misschien beter werk kunnen afleveren, want hier slaagden ze er niet in om een blijvende ingreep uit te voeren. Het concept lijkt door een marketingbureau bedacht: een outfit die doet denken aan de Residents, en een (te lang) getrokken stoemp van Stranglers, Pistols, Clash en The Dead Kennedys die ons met dat orgeltje van yesterday een goeie dertig jaar terug in de tijd catapulteerde. Dat ze er af en toe een nummer van hun nieuwe plaat tussen plakten, het relaas van een ongeïnspireerde zoektocht naar nieuwe wegen, werkte eerder verwarrend. Halfbakken, of opgewarmde kost dus, en misschien was het ook voor hen te vroeg op de dag, maar het gebrul dat ze voortbrachten leek zo nu en dan afkomstig van een oude krokodil met getrokken tanden.

De daarentegen springlevende legende Sir Richard Bishop slaagde met enkel een akoestische gitaar waar The Clinic faalde. Met zijn gepassioneerde mengeling van folk en fusion met uitlopers in de New Age en Oosterse muziek, veroverde deze Amerikaanse meester de harten in het ondertussen volgelopen pand. Het is een beproefd concept waarmee hij in zijn eentje sinds 2005 geregeld de baan op trekt. Als bij een eerbetoon herinnerde zijn snarenwerk af en toe aan de betreurde John Fahey, en het verwonderde me niets toen ik later las dat de solocarrière van Bishop destijds in diens stal begon. Een instinctief schipperen tussen virtuoze dissonantie en verstilde melancholie waar je als luisteraar de moed en energie uit putte om de strijd met de komende avond aan te gaan.

Door de verschuiving in het programma kreeg je na dit virtuoze staaltje gitaartechniek de Canadese electronica-ambientkunstenaar Tim Hecker voorgeschoteld, en dat was een minder grote tegenstelling dan het op het eerste zicht leek. Want ook Hecker begeeft zich graag op dat kruispunt tussen compositie en diafonie. Hij liet zijn publiek in het duister tasten terwijl zijn 'cathedral electronic music' geleidelijk aanzwol en de ruimte tenslotte deed trillen als onze teckel op oudejaarsnacht, wanneer het vuurwerk afgestoken wordt. Het werd de meest compromisloze set van de dag, en de concertzaal fungeerde als een duiventil waarbij de meeste duiven ontroerd koerend naar deze begaafde duivenpiet staarden terwijl enkele oudere duiven zich mopperend uit de voeten maakten, en ook nieuw neerstrijkende duiven deinsden geregeld hoofdschuddend achteruit.
Het trio rond Portishead multi-intrumentalist Geoff Barrow bewoog zich daarna tussen donkere, melancholische electro punk, krautrock, de score van een Japanse horrorprent, claustrofobische acid-rock en dat alles onder die patchoullie wolk van de vroege King Crimson. Er werd vooral uit hun jongste plaat geput, het alsmaar geweldiger klinkende '>>'. Verontrustende droge, minimale muziek, terug gestript tot de essentie, zo strak als het voorhoofd van Nicole Kidman. In sterk contrast met de onwennige, beklemmende composities hing er tussen de nummers een gezellig jongens onder elkaar sfeertje op het podium. Er werd gegrapt en gegrold, en de enkele stoorzenders uit het publiek die nu al te veel gerookt/gedronken hadden werden over het algemeen vakkundig genegeerd. Een naar de keel grijpende, overtuigende set.

En toen was het tijd voor hetgene waar het gros van de aanwezigen naar hier waren afgezakt, het legendarische Swans met de onverslijtbare grompot Michael Gira als ceremoniemeester. Gira doekte Swans in 1997 op, maar besloot in 2009 dat de tijd rijp was voor een vervolg. Hij omringde zich met vers bloed en enkele oudgedienden en timmerde opnieuw uit volle overgave aan die verderfelijke weg waarbij de oude baan naar Kortrijk met al zijn cabardouches en groezelige bars een respectabele boulevard lijkt. In 2010 verscheen 'My Father Will Guide Me Up a Rope to the Sky', gevolgd door het live album 'We Rose from Your Bed with the Sun in Our Head'. Sinds augustus is er de fantastische dubbelaar 'The Seer', een genadeloze, uitgepuurde mokerslag, zo'n plaatje waar het er bij die eerste beluisteringen op bepaalde momenten naar uitziet alsof je laatste uur geslagen is, een gewaarwording die niet alleen mij maar ook de kleine teckel lijkt te overvallen...

Een zeskoppige band nam het podium in. Links vooraan zat oudgediende Christoph Hahn zijwaarts naar het publiek toe achter zijn dubbele lap steel gitaar. Daarachter de viking met het ontblote bovenlijf Thor Harris (Devendra Banhart, Shearwater) met een uitgebreid arsenaal aan toeters, bellen, potten en pannen, al dan niet van eigen makelij, plus viool en klarinet. Rechts van hem Phil Puleo op de drums. Daarnaast bassist Christopher Pravdica, en rechts vooraan een getrouwe van het eerste uur, gitarist Norman Westberg. Gira nam de derde gitaar voor zijn rekening, vastberaden alle mythes die sinds het ontstaan rond Swans circuleren - en dan vooral die live reputatie van bikkelharde & verbijsterende waanzin - waar te maken.

Er ontwikkelde zich een intro waarbij duidelijk werd dat er ons een oorlog wachtte. De aanwezigen hielden hun handen aan hun oren, of belandden in diepe trance. Ik trotseerde de pijnlijke trillingen rond mijn trommelvliezen, aanschouwde het martelen en vroeg me af hoe het in hemelsnaam kon dat nog geen enkele instrumentenrechten organisatie hen op het spoor gekomen was. En net toen ik dacht dat ze op hun hoogste punt hadden bereikt, en dat het niet meer sneller, harder, luider kon, gingen de muzikanten gezamenlijk in crescendo en stevenden af naar een lange, overdonderende finale. Was dit een wals geweest, dan was het een pletwals... Gira putte vooral uit de jongste albums van Swans, maar wat betekent dat als een aantal muzikale stukken op The Seer naar eigen zeggen gebaseerd zijn op demo's van dertig jaar geleden? En zo vorderde dit letterlijk en figuurlijk adembenemende concert, het zweet gutste van het podium, en er werd hevig slag geleverd maar het bleef onduidelijk wie er aan de winnende hand was: de muzikant, de melodie of het volume. Uiteindelijk won mijn vrees voor blijvende schade het pleit zodat ik besloot mijn trots op te bergen en de eerder op de dag aan de bar bemachtigde oordoppen in te brengen.

Het is algemeen bekend dat mensen wiens gezichtsveld afneemt, steeds beter gaan horen. Nu merkte ik dat ook het omgekeerde waar was: met het dempen van het geluid leek het of ik beter begon te zien. Ik zag allerlei dingen gebeuren, dingen waarvan ik instinctief wist dat al de hele tijd aan de gang waren, maar die ik had gemist omdat ik verblind was door het lawaai. Het eerste wat me opviel was Norman Westberg's fixatie op Gira, hoe hij zijn oude compaan nauwlettend in de gaten hield, vermijdend hem ook maar even de rug toe te keren alsof dat gevaar in hield. Hahn, de lap steel gitarist die zijdelings naar het publiek gekeerd zat, hield het brein achter deze groep ook in de gaten, maar keek meestal tegen de achterkant van diens doorweekte hemd aan. Er viel een zeker ongeloof af te lezen uit zijn ogen, alsof hij daar al spelend op dat instrument op dit podium uit een coma was ontwaakt, en hij staarde verbluft naar het waanzinnig dansende publiek op die eerste rijen, naar die jonge meisjes die in vervoering ongeremd kronkelden in de meest wulpse bochten. Een knappe, gedistingeerde grijzende man die met zo'n voorkomen moeiteloos levensverzekeringen aan de man moest kunnen brengen, maar die ogenblikkelijk in een angstaanjagend grijnzende Hellboy veranderde telkens Gira zich naar hem toedraaide.
Eigenlijk mocht het een wonder heten dat Phil Puleo niet magerder stond, drummer zijn in zo'n band is geen geschenk... Ook de fors gespierde viking Thor ging er kletterend en rammelend stevig tegenaan, maar nam af en toe een kleine adempauze die hij doorbracht met viool of klarinet. Geregeld ging Gira in duel met zijn muzikanten, waarbij hij ervoor zorgde dat iedereen aan zijn trekken kwam. Maar Christopher Pravdica genoot het voorrecht dat hij de meeste songs met de voorman in een soort hondsdolle razernij meewiegend naar hun hoogtepunt mocht voeren. Ik zag hoe Gira zich smeet - het grijze halflange achterover gekamde haar kleefde aan zijn schedel - als een generaal die midden op het slagveld het voortouw neemt. Die verbijsterende, niets ontziende waanzin waarmee hij achterover hangend herhaaldelijk naar boven spoog, en met zijn speeksel in het uitgelichte decor fonteinen creëerde waar de rest van de band bedenkelijk voor wegdook of naar keek. Allen leken ze op hun hoede voor deze man. Allen zetten ze hun beste beentje voor wanneer ze in zijn stralenkrans kwamen.

We moesten ondertussen zowat anderhalf uur achter de rug hebben, en het laatste nummer deinde langzaam uit. Het opzwepende ritme nam af en Pravdica maakte een gebaar naar de klankman die zich (vanuit het publiek) rechts van hem bevond, omdat er klaarblijkelijk iets schortte aan het geluid, maar het kan ook gewoon een inside joke geweest zijn. Hij stond niets vermoedend te lachen toen Gira hem op de schouder klopte, en naar de spelende muzikanten wees. Een publieke waarschuwing dat hij bij de les moest blijven.
Je zag de glimlach op het gezicht van Pravdica wegsterven, en de pijnlijke grimas ontstaan die de plaats innam. In een Franse kolere, bol van de net opgewekte testoteron, stak hij zijn handen in de lucht en knikte naar Gira, 'wat?', maar die laatste had zich weeral afgekeerd en rondde zijn gitaargedeelte af, zwaaide naar het joelende en applaudisserende publiek, en verdween naar de backstage ruimte. De ritmesectie bleef verder spelen, de andere muzikanten beëindigden een voor een hun partij en stonden hierna verweesd te wachten, niet goed wetend wat te doen. Hahn legde zijn kapsel in de plooi, duwde zijn bril achteruit - een tic van hem - aarzelde een tijdje en stond recht, hees zich in zijn kostuumvest en voegde zich bij de andere werkeloze muzikanten terwijl de twee drummers nog steeds bezig waren. Ondertussen vroeg Westberg in gebarentaal aan de verbolgen Pravdica wat er aan de hand was. Die laatste haalde verontwaardigd de schouders op en knikte bars in de richting waarin Gira verdwenen was. Westberg schudde geruststellend het hoofd, sussende gebaren makend met zijn hand. Toch had het onderonsje van deze afwachtende mannen op dat podium ook iets van een vakbondsactie. Misschien had iemand een teken gegeven, misschien gebeurde het puur intuïtief, in elk geval spoedde Hahn zich ineens haastig naar zijn lapsteel, net op tijd want Gira sprong het podium op en gorde zijn gitaar om.

De bisronde werd ingezet. De gekwetste Pravdica vermeed oogcontact met zijn werkgever. Maar hoewel het ondertussen vast stond dat hij de verliezer van de avond was, zag ik hoe hij opnieuw helemaal in vervoering raakte, en langzaam zijn wrok vergat.
Het drong tot me door dat deze muzikanten niet tegen Gira opgewassen zijn. Zijn inzet is puur, onvoorwaardelijk en onuitputtelijk. Het bijeen brengen van zes dergelijke mensen, stel dat ze bestaan, zou op een podium onvermijdelijk tot een bloedbad leiden. Diegenen waarmee hij zich hier omringde - deze rasmuzikanten - vormden het beste compromis dat hij kon sluiten.  
Nadien stond hij keurig als een heertje cd's te signeren, en ik en mijn broer verlieten de Kreun met een subtiel kermende Captain Beefheart op de achtergrond. We voelden ons als Ted Pikul en Allegra Geller aan het einde van de film Existenz, ontheemd en uitgeput maar dankbaar, en met als enig verlangen deze hemeltergende kwelling zo gauw mogelijk opnieuw te mogen ondergaan.

Thor Harris, Christoph Hahn, Michael Gira, Christopher Pravdica, Phil Puleo,  Norman Westberg

zaterdag 1 december 2012

ZEEDIJK

Een dame op leeftijd
wachtte naast
een kinderfiets.

God weet hoe lang
ze daar al stond.

zondag 11 november 2012

BONAFIDE

'En denk je dat dit echt is?'
vroeg het konijn, terwijl het
om zich heen keek.

'Tuurlijk' zei de hoed.

vrijdag 2 november 2012

HALLOWEEN

Het was dit jaar mijn beurt om haar
naar het kerkhof te escorteren.
Het rook er naar zeep en bleekwater,
er was een grote schoonmaak aan de gang.
'Het is waterkoud' zei ze, en ik huiverde
toen ze haar verkleumde hand
tegen mijn wang bracht.

Er stonden bordjes met kennisgeving
van tot ontruiming gelastende ambtenarij.
Zo bleek dat aan het verbond tussen
haar ouwelui alsnog een einde kwam.
Ook bij een broer en enkele zussen
werd het contract eenzijdig opgezegd.
'Het zal mollenjongen regenen'
zei ze, terwijl ze in de verte staarde.

We ontweken donkere plassen
tussen verstarde, anonieme graven.
Een oude treurwilg hield
zijn wortels bovengronds.
Toen ik haar terug reed, liet ze
me stoppen bij een bakker.
'Verbrand mij maar' zei ze, en
nam een hap uit een éclair.

zondag 28 oktober 2012

RIJK

De man behoorde tot het slag dat ooit als kapstok begon maar ondertussen in de kleerkastfase terecht gekomen was. Hij was ongeveer even groot als ik en droeg vrijetijdskledij die hier en daar onder een laag roet bedekt ging. Ook over zijn gezicht zaten enkele zwarte vegen waardoor hij een beetje een verkenner op patrouille leek. Zijn enkele dagen oude stoppelbaard deed vermoeden dat hij zich enkel in het weekend schoor. Op het eerste zicht had zijn verschijning iets brutaals en vrolijks, maar dan met een trieste sluier eroverheen.
Dat het slechts om één kachel ging, bleek hem plezier te doen.
'Ik heb mijn deel al gehad voor vandaag' verzuchtte hij terwijl hij een kuipstofzuiger met zich mee rolde. Dit was niet de man met het Franse accent waarmee ik aan de telefoon afgesproken had. Plots hield hij halt, veegde een grote zwarte hand aan zijn broek af, en stak die toen naar me uit: 'trouwens, ik ben Franky!'

'Nen Dovre! Ik heb er ook een maar die van mij is breder.' Hij bestudeerde de ruimte tussen zijn enorme handen terwijl hij ze steeds verder uiteen hield, zodat zijn houtkachel uiteindelijk bijna twee keer zo breed werd.
'Waarschijnlijk de beste investering ooit geweest. Mijn broer heeft een meubelbedrijf, en regelmatig haal ik zijn afval op. Restanten van leemplaten, triplex en MDF. Alles gooien we in die kachel, zelfs melkverpakkingen en plastic flessen; zo besparen we ook nog eens op PMD! Het helpt allemaal warmen!' Hij stak de stekker van de stofzuiger in het stopcontact, viel voor de kachel op zijn knieën terwijl het monster gierend tot leven kwam, opende het deurtje en zoog het restant aan as, houtskool en onverbrande resten op.

'IEDERE DAG MOET IK EEN VERSE BROEK AAN', riep Franky, hoog boven het hels fluitende lawaai uit. Ik keek naar zijn broek. Het was een op verschillende plaatsen gescheurde jeans die er eerder uitzag alsof hij reeds een maand rond die billen zat. 'MIJN VROUW DACHT DAT ZE HET OPGELOST HAD TOEN ZE OP EEN DAG EEN ZWARTE OVERALL MEE NAAR HUIS BRACHT. DIE HEB IK EEN KEER AAN GEHAD. BENAUWELIJK! NET ALSOF JE LIJF IN EEN GEVANGENIS ZIT!' De stofzuiger viel stil.
'Ik koop mijn broeken in zo'n outlet store, van die kledingstukken waar een klein mankement aan is. Bikkembergs, Michalsky, Dolce & Gabbana..., allemaal aan tien, vijftien euro 't stuk, in plaats van twee, drie, vierhonderd. Dat betaal ik niet voor een broek! Ik ga liever een côte à l'os eten met de vrouw. En het enige wat aan die dingen scheelt, is een knoop die ontbreekt, of een zoom die loszit...' Hij rolde de stofzuiger achteruit, legde een hand op de vensterbank naast hem en duwde zich op. Nu pas kwam die uitpuilende buik volledig tot zijn recht. 'Heb je een blaadje en een balpen?' Franky begon te tekenen, een plattegrond, noteerde straatnamen en omcirkelde iets vierkants dat een gebouw moest voorstellen. Toen gaf hij mij het vel papier terug. 'Voor als je nog eens een broek nodig hebt' zei hij, en ineens gingen zijn wenkbrauwen omhoog waardoor zijn ogen een stuk groter werden, alsof hij een openbaring kreeg, 'of schoenen, want die hebben ze daar ook!', ging enkele stappen achteruit, en showde toen een stel laarzen door zijn broekspijpen op te trekken. Van die goeie, ouderwetse cowboylaarzen.
'Vijfentwintig euro', zei hij. 'Echt pythonleer. Heb ik in Sluis zien staan voor vierhonderd.'

Voorzichtig trok Franky de kachel vooruit, zodat de pijp van de muur loskwam, en schoof het gevaarte opzij. Opnieuw zakte hij op zijn knieën, stak de zuigmond in de muuropening, en stelde de stofzuiger in werking die bij het sombere vooruitzicht in een woest gehuil losbrak. Ik zag hoe de brokstukken schokkend door de meterslange slurf naar de maag van het gillende monster werden geslingerd.
'MIJN DOCHTER MOEST VANMORGEN BINNEN IN HET ZIEKENHUIS. TOEN ZE WAKKER WERD VERTOONDE HAAR LINKERKANT VERLAMMINGSVERSCHIJNSELEN.' Franky wendde de zijkant van zijn hoofd in mijn richting terwijl hij tegen de schoorsteen schreeuwde. 'NIET ECHT VERWONDERLIJK ALS JE REKENING HOUDT MET HAAR OVERGEWICHT. MAAR ZE WAS BANG DAT DE DOKTERS WEER GINGEN BEWEREN DAT HET ALLEMAAL IN HAAR HOOFD ZIT.' Hij schakelde de stofzuiger uit, reed het gevaarte opnieuw achteruit, en schoof een lange plastic tas naderbij die hij openritste.
'Ze is al eens eerder opgenomen met een depressie. Niet echt een verrassing, als je haar moeder kent...'

Hij haalde er een stuk buis met een grove borstelkop uit, draaide het ding om en schoof de kop in het schoorsteengat. Daarna haalde hij een tweede buis te voorschijn, draaide die ook om, en schroefde de twee uiteinden aan elkaar. Opnieuw haalde hij een stuk buis te voorschijn, schudde zijn hoofd, toen de zak met onderdelen en vloekte: 'Verdomme, ze zitten er allemaal omgekeerd in!'
Tenslotte vroeg hij me om even te gaan zien of de borstelkop reeds door de schoorsteen stak. Ik liep naar buiten en stond een tijdlang naar boven te staren. Er gebeurde niets. Uiteindelijk ging ik weer naar binnen. Franky was overeind gekomen, en rookte in gedachten verzonken een zelfgedraaide sigaret. Ik zei dat er nog altijd niets te zien was. Hij schrok, 'ah, maar ik dacht dat ik je had horen roepen', zei hij, viel onbarmhartig op die knieën, en schroefde er nog een stuk op. Het ging moeizamer dan de rest, en met een vertrokken gezicht maakte hij een knik met zijn hoofd, de sigaret tussen de tanden geklemd. Ik ging nog eens kijken. Een zwarte krullenbol stak boven de schoorsteen uit, als een vroege zwarte piet die controleerde of de kust vrij was.

'En te bedenken dat ik mijn eigen schoorsteen niet mag kuisen', mompelde hij met de peuk nog steeds tussen de lippen terwijl hij het laatst gemonteerde stuk met lange halen op en neer schoof en zo de binnenkant van de schoorsteen schuurde met de borstelkop.
'Dat telt niet voor de verzekering. Zo moest ik - ik woonde toen nog bij mijn ex in Gent - een schoorsteenveger bellen! Toen die klaar was, rekende hij me 135 euro aan. 135 EURO! Voor met moeite een half uur werk!' Franky keek even naar me met een verbijsterde blik, alsof hij het nog steeds niet kon bevatten en begon de stukken daarna weer uit elkaar te halen. 'Deze stofzuiger kost 150 euro, en zo'n set borstels kun je in elke stock voor minder dan 50 euro vinden.' Hij schudde het hoofd, en duwde het restje van zijn sigaret uit in de kachel. 'Het probleem is dat ze allemaal veel te snel rijk willen worden.' Hij ritste de zak dicht. 'En toen die oplichter weg was, keek ik nog eens goed naar die factuur, en zag ik dat de achterkant reeds een contract voor volgend jaar was!'
Hij schoof de kachel terug, en bracht de pijp weer in het gat in de muur. 'En wat kun je eraan doen? Je hebt dat attest nodig om in orde te zijn met de verzekering.' Hij legde zijn hand op het raamkozijn en kwam moeizaam overeind. Ik wendde mijn blik af.
'Hoewel. Ik heb zelf eens een schoorsteenbrand gehad. De boel toen gewoon laten fikken. Mijn schoorsteen was nog nooit zo proper geweest! Maar ik had wel een waterslang op iedere verdieping klaargelegd. Want je weet natuurlijk maar nooit, ergens een barstje in de muur en voor 't zelfde geld brandt je huis af!'

Ik vroeg of ik hem iets kon aanbieden, een koffie, of iets anders.
'Nee, geen koffie voor mij, daar word ik veel te nerveus van. Maar moest je een biertje hebben, dat zou ik niet afslaan!' Terwijl Franky zijn materiaal inlaadde, schonk ik een glas bier uit. Toen hij weer binnenkwam, had hij een aktetas bij. Daar haalde hij een factuurboek uit. 'Heeft de Fransman de prijs gezegd?' Hij keek me strak aan. 'Euh, nee', zei ik, 'ik dacht dat het een vaste prijs was'.
'Natuurlijk is het een vaste prijs', zei hij. 'Maar uit beleefdheid zou hij toch de prijs kunnen zeggen. Voilà, dat is dan negentig euro.' Hij schreef een attest uit. 'Dat scheelt toch de helft met mijn collega in Gent, hé. Je kunt ook meteen een afspraak maken voor volgend jaar.' Ik lachte, maar hij keek me ernstig aan.
'Want het probleem is, als je ooit zo'n attest bij je verzekering gestoken hebt, diezelfde verzekering je nadien nauwlettend in het oog houdt.'

Plots haalde hij de schouders op, en nam een forse teug van zijn pint.
'Ik kan het niet laten', zei hij. 'Heel mijn leven zelfstandig geweest, en een paar jaar geleden liet ik mijn boekhouder eens uitrekenen hoeveel mijn pensioentje zou bedragen. Ik heb de firma toen snel verkocht! Gelukkig was één van mijn werknemers bereid om de zaak over te nemen, een Fransman die al twintig jaar voor me werkte. En toen hebben we de rollen omgekeerd, en ben ik bij hem in dienst gegaan. En nu zit hij aan mijn bureau...' Hij stond een tijdje dromerig naar buiten te staren toen plots een krachtige boer weerklonk.
'O pardon', zei Franky en stak zijn factuurboek weer weg. 'We gaan er de brui aan geven voor vandaag'. Hij goot de rest van het glas in één keer naar binnen. Opnieuw veegde hij zijn hand aan z'n broek af, en stak die naar me uit. 'Je hebt mijn telefoonnummer op dat papier daar', hij knikte naar de factuur, 'en niet vergeten van die broeken, het is topkwaliteit en wat je uitspaart kun je aan een lekker stuk vlees uitgeven', hij knipoogde, 'en als er iets scheelt, eerst naar mij bellen!' De deur viel dicht. De ruimte herademde. Ik keek naar de klok. Het was precies drie kwartier later.

zaterdag 27 oktober 2012

PRIVECONCERT

'Wat bespeel jij die snaar toch goed...',
ze luisterde met haar ogen dicht.

'En wie is dit?', ik verdiepte me in een solo.
'Joe...Coc...ker?'; ze leek in ademnood.
'Joe Cocker?!' Ik begreep er niets van
maar fluisterde in haar oor:
'Het was Dick Dale'.
'Surf!...' piepte ze ongeduldig.

Verbluft over haar muzikale kennis
ging ik verder tot ze riep:
'Wie zei je ook alweer? Dick Dale?'
Ze kreeg de slappe lach.
'Joe Cocker speelt enkel luchtgitaar,
en zelfs dat maar half' mompelde ik.

Het concert moest worden stilgelegd.

dinsdag 9 oktober 2012

TROPENHELM

De winkel sloot om 19 uur op vrijdagavond, maar ik had enkele late klanten gehad. Als je slechts één iemand hebt na sluitingstijd, dan vraagt die meestal wel of het hindert dat er nog even rondgekeken wordt. Maar als er zich drie of meer mensen in de winkel bevinden, doet iedereen over het algemeen alsof zijn neus bloedt. Niet dat het mij iets uitmaakte want ik had alle tijd zodat het over halfacht was toen ik de sleutel eindelijk om kon draaien en de dagverkopen printte. Toots lag in haar mand, door het doven van de meeste lichten al weer half bij bewustzijn. Uit ervaring wist ze dat de lange dag in de winkel nu bijna ten einde was en ze rekte zich slaperig geeuwend uit.
Toen ik even opzij keek, zag ik een oudere man bij het uitstalraam. Hoewel het sombere weer ervoor zorgde dat het vroeg duister werd, droeg hij een pilotenbril met donkere glazen waardoor een groot gedeelte van zijn bleke gezicht verborgen bleef. In weerwil van de rest, deed de wilde bos grijswit haar op zijn hoofd vreemd genoeg jeugdig aan. Hij hield een kleine, vuilwitte straathond aan de leiband met zo'n typisch rechthoekig lijf waarin menig ras samen komt, vrolijk opstaande oren en een schrandere blik.
Ik herkende de man uit een vervlogen tijd, toen in het café waar ik als twintiger vertoefde het gerucht de ronde deed dat hij een politieman in burger was die de boel af kwam schieten, op zoek naar illegale drugs. De muziekkroeg die mij destijds tot de vaste stamgasten mocht rekenen had nu eenmaal geen al te goeie reputatie op dat vlak. Hoe dan ook, wij vonden het best spannend, en hij leek ons in elk geval de geknipte man als 'spion'. Hij was een heel stuk jonger toen, hield het qua conversatie bij het bestellen van een drankje en had een knap maar onbewogen gezicht. Het soort pokerface waarmee hij zo in Scarface mee had kunnen spelen.

Hij trok enkele keren aan de gesloten deur, alsof hij ervan uitging dat die gewoon een beetje klemde. Ik maakte open, om te horen wat er aan de hand was.
'Pardon', zei hij, 'maar hoe laat is het?' Ik wees op de kerkklok waarop je het tijdstip van hieruit uitstekend kon aflezen.
'Twintig voor acht', zei ik.
''t Is voor dat boek met die tropenhelm', hij wees iets aan in het uitstalraam, 'maar ik kom misschien beter eens terug'.
'De kassa is nog niet afgesloten, dus u kunt gerust nog een boek afrekenen', zei ik terwijl ik me afvroeg of hij mij nu ook herkende. Maar mijn lange haar en jeugdige gezicht had ik ondertussen ingeruild voor een baard en een bril, en het leek me bovendien onwaarschijnlijk dat hij me ooit had opgemerkt. Hij kwam binnen, en de straathond, die last van reuma bleek te hebben en duidelijk ook al niet meer van de jongste was, sprong kwispelend naar me op. Plots klaarwakker wipte Toots uit haar mand, en met een aanzwellende grom donderde ze op ons af. Door deze onverwachte wending ontstak het oude hondje in een schril geblaf die onmiddellijk in de keel gesmoord werd doordat zijn baasje hem ruw bij bij zijn leidband omhoog trok, zodat hij happend naar adem op z'n achterpoten stond.
'Hij stikt', zei ik bezorgd.
'Nee hoor', zei de man terwijl hij zijn zonnebril rustig dichtklapte en in zijn jaszak stak, 'hij is dit gewoon.'
Na een tijdje liet hij de hond langzaam weer zakken, waar Toots van profiteerde door de rochelend bekomende indringer nieuwsgierig te besnuffelen.

'Ik verzamel al heel mijn leven tropenhelmen', verklaarde de vermeende geheim agent zijn interesse voor het boek, 'en ik heb heel speciale, uitzonderlijke exemplaren die ik meebracht toen ik nog vaak naar Afrika reisde. Maar sinds ik ziek ben, komen er niet veel meer bij. Ik heb precies zo'n tropenhelm als die op dat boek daar, een zeldzaam exemplaar en niet gemakkelijk te vinden. Helaas is het in slechte staat. Het probleem met die tropenhelmen is dat ze na verloop van tijd beginnen te verpulveren en uiteindelijk helemaal uit elkaar vallen.' Ik luisterde naar het merkwaardige verhaal, vond dat hij er daadwerkelijk ziek uitzag, maar stelde me toch vragen bij de weeïge dranklucht die hij verspreidde. Ik overliep de boeken aan het raam om erachter te komen wat zijn aandacht had getrokken. Toen zag ik het. Het waren de Indiëromans van Jeroen Brouwers, een kloek boek die 'Het Verzonkene', 'Bezonken Rood' en 'De Zondvloed' in één band bundelde. We hadden tijdelijk enkele exemplaren aan halve prijs in voorraad, en die aan het raam gelegd. Hij knikte toen ik het boek opnam. Ik had met de man te doen; je kunt veel over de boeken van Brouwers zeggen, maar toch niet dat ze over tropenhelmen handelen.
'Ik weet niet of dit boek werkelijk beantwoordt aan uw fascinatie voor tropenhelmen', zei ik, en legde uit dat het trilogie was, een combinatie van drie romans die zich grotendeels afspeelden in het voormalige Nederlands-Indië waardoor de vormgever er een afbeelding van een tropenhelm op had gezet, maar dat er geen afbeeldingen in de boeken stonden en hij ervan mocht uitgaan dat hij ook verder weinig of niets over tropenhelmen te weten zou komen.
'Jamaar', zei hij met een lichte ergernis in zijn stem terwijl hij met gesloten ogen het hoofd schudde, 'hoeveel kost het boek?'
'Negenendertig negentig', zei ik, 'min vijftig procent, dat is dus nog negentien euro vijfennegentig.'
Hij haalde zijn portefeuille tevoorschijn.

We liepen naar de kassa. Hij stak me een briefje van twintig toe, en maakte met een wegwerpgebaar duidelijk dat ik die laatste vijf cent mocht laten zitten.
'Zo heb ik ook een hele verzameling schorpioenen. Elke keer ik naar Afrika ging, bracht ik er enkele mee in thermosflessen. Dat zou je nu ook niet meer moeten proberen!' Hij lachte. Het was een wonder hoe hij dat verwoeste gebit al de hele tijd verborgen had weten te houden.
'Niet van die zwarte exemplaren die je in het zuiden van Europa vindt, en waarvoor je bijna een vergrootglas nodig hebt. Mijn interesse ging uit naar de tropische exemplaren', hij bracht zijn rechterhand omhoog en hield duim en wijsvinger tien centimeter uiteen, 'zoals de saharaschorpioen', zijn vingers gingen nog iets verder uit elkaar, 'of de vijfstreepschorpioen, prachtige dieren die een volwassen man met één beet kunnen doden. Mijn vrouw was doodsbang als ik thuiskwam. Knettergek werd ze ervan!' Opnieuw lachte hij dat slagveld bloot. 'Ze hield niet van mijn hobby's... Ik heb het nooit ernstig genomen, maar toen ik ziek werd, stond ze op een dag naast mijn bed en zei: 'Kijk maar goed, het is de laatste keer dat je me ziet!' Ik kon niet geloven dat ze me in de steek zou laten, maar ik heb haar daarna niet meer teruggezien... Laatst hoorde ik dat ze ergens in Frankrijk woont.' Hij staarde dromerig naar het boek dat voor hem lag. Zijn hond bleek alweer voldoende hersteld, want plots gromde hij om een of andere reden wat hem opnieuw op een kwalijke ruk aan de leiband kwam te staan.
'Een vriend van me doodde de schorpioenen, en conserveerde ze. Hij behandelde ze regelmatig, zodat ze intact bleven. Maar een jaar of tien geleden is hij gestorven, en sindsdien heeft niemand er nog naar omgekeken. En nu beginnen ze langzaam uit elkaar te vallen...'

'Kan het dat ik me u herinner van vroeger?', onderbrak ik hem plots, en noemde het jeugdcafé waar ik hem destijds geregeld had gezien. Hij knikte.
'Ja, ik ben daar vaak geweest. Meestal in afwachting van mijn vertrek naar Afrika.' Verwonderd staarde ik hem aan.
'Tot ik ziek werd, was ik reisgids. Zuid-Afrika was mijn specialiteit, maar ik heb ook in andere delen van Afrika gegidst... Het is het mooiste continent ter wereld.' Hij zuchtte.
'Ik heb altijd gehoopt dat ik me er ooit ging kunnen vestigen, maar ik heb te lang gewacht... Misschien maar goed ook, want alles verandert er zo snel... Jongere collega's zeggen me dat er niet veel meer over blijft van het Afrika dat ik gekend heb.'
Ondertussen had hij zijn zonnebril alweer opgezet, nam de hond op en hield het dier onder een arm geklemd waarna hij met zijn vrije hand het boek vastnam. Ik liep met hem mee, om de deur te openen.
'Ik kom nog wel terug', zei hij. 'Voor die twee andere delen. Van die trilogie'.
Woorden die pas ten volle tot me doordrongen toen hij verdwenen was.

woensdag 3 oktober 2012

ONZE HOOP IN BANGE DAGEN

Het is op zijn minst zes jaar geleden dat we hier nog zoveel post kregen! Grote witte briefomslagen, maar ook gele, blauwe, oranje, rode, groene, bruine, paarse... Geen betalingen, aanmaningen, reclamedrukwerk maar voor de verandering vriendelijk opgestelde geschriften gericht tot de degenen - op de envelop soms afgekort tot 'fam.' ook al zijn we helemaal geen 'fam.' - wonend op dit adres. En onnodig te wachten op de postbode, de brieven dwarrelen de hele dag door in onze bus, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, zoals het de goeie voorvader van onze mailbox betaamt. Als een oude papieren sneeuwdroom die bewaarheid wordt.
Plots weerklinkt dat metalige tjinngg, en een golf van vreugde schreeuwt het uit in onze borstkassen terwijl het piepend schuiven van de brievenbusklep over de naar binnen draaiende geleiders hoorbaar is, en daarna het zachte getokkel van - weeral! - een deinend schrijven die deze benauwde brievenbus niet kent en de zijkanten raakt terwijl het ons leven geruisloos probeerde binnen te dringen. Goed nieuws voor meneer de postbode: de hond veert niet eens meer op! Daarna: het optrekken van een wagen, het snauwende, verwijderende brullen van een scooter, het vage gerinkel van een fietsbel, of helemaal niets: misschien een gehaaste jogger, onder die kap luisterend naar de selectie op z'n iPod, of een zich van deur naar deur slepende bejaarde?
Soms is er enkel een visitekaartje te vinden. Een flard van ontgoocheling die door het hart trekt - heel kortstondig - want wij begrijpen het maar al te goed: niet iedereen heeft tijd om de hele dag brieven te schrijven, en zo'n naamkaartje is nog altijd beter dan niets! Meewarig schudden we het hoofd of grinniken vol verbazing als we de beroepen van de briefschrijvers zien: een uitbater van een elektronicazaak, een gepensioneerd politiecommissaris, een maatschappelijk werkster bij het ziekenfonds, een leraar wiskunde, een verpleegkundige, een huisvrouw, een bediende, landbouwster, houtbewerker, tuinbouwer, opvoedster... Gewone menschen dus, goed volk, zoals jullie, zij en wij! Nu en dan schrikken we op, bij een oude klasgenoot, een ver familielid, of een oude vriend of vriendin. Ook veel gezichten die we reeds kenden, maar waar we geen naam op konden plakken, een buur, iemand die we tegenkomen in de krantenwinkel, waarmee we staan aan te schuiven in de supermarkt, of gewoon op straat passeren terwijl we naar de bakker lopen. Nu hoeven we er ons niet langer vanaf te maken met een schichtig knikje, maar kunnen we vrolijk, schalks knipogend roepen: Dag Guido! Hallo Luc! Fijne dag Amelie! Alles goed Ugur?

maandag 24 september 2012

ALIENS

Als er iets is waar Jean-Paul Cuvelier het nooit over heeft, dan is het over astronomie. Nochtans heeft hij enkele jaren geleden als amateur-astronoom een niet onbelangrijke vondst gedaan; zo stuitte hij vanuit zijn zolderkamertje op de komeet D/2007H Cuvelier, genoemd naar zijn ontdekker. Daarnaast bezit hij de grootste bibliotheek uit de regio over de ruimte. Als bibliothecaris is Jean-Paul er namelijk bedreven in geraakt om briefjes in verschillende handschriften op te stellen zodat hij boeken uit naam van bezoekers kan bestellen. Deze boeken worden meestal slechts één keer uitgeleend, waarna ze in de rekken blijven staan. Uiteindelijk komen ze in de uitverkoop terecht. En finaal, als blijkt dat niemand ze wil, is Jean-Paul zo goed om zich over deze geschriften te ontfermen en ze mee naar huis te nemen.
Van algemene boeken over sterrenkunde tot gespecialiseerde werken over supernova's, planetaire nevels, Maya-astronomie, meteoren, lichtsnelheid, neutrino's, zwaartekrachtgolven, en de wetten van Keppler. Een speciaal onderdeel vormt het plankje – onopvallend onderaan - met titels als: 'Ufology As Anthropology', 'Explanatory UFO Dictionary', 'The UFO Debate is Still Alive', 'Unidentifizierte Flugobjekte über Europa' en 'Pictorial Memory and UFO Phenomena: How Reliable is Eyewitness Testimony?' Zowel kritische als pseudo-wetenschappelijke benaderingen rond 'Unidentified Flying Objects', oftewel vliegende schotels, wat het na bestudering van die wazige foto's in werkelijkheid ook vaak blijken te zijn.
Maar sinds Jean-Paul als kind een onverklaarbare aanvaring had met wat in zijn ogen niets anders dan een ufo geweest kan zijn, was zijn belangstelling voor wat zich boven ons hoofd afspeelt gewekt, en het parcours van zijn leven bepaald. Algauw hadden de journalisten van Het Wekelijks Nieuws en De Weekbode aan zijn deur gestaan om het verhaal te noteren. In een mum van tijd was hij tot de jongste vedette ooit uitgegroeid in het dorp. Maar toen de pastoor, de burgemeester en zelfs de dokter het bestaan van ufo's naar het rijk der fabelen verwezen, sloeg de bewondering van zijn dorpsgenoten langzaam om in spot, en werd hij 'de jongste van Cuveliers, die ze ziet vliegen'. En met diegenen die hem daarna wel nog serieus namen, wilde hij ook niets te maken hebben.
Thuis zwegen ze het voorval dood, en enkele maanden later leek ook de rest van het dorp alweer in een diepe slaap gesukkeld. Er was niets dat nog herinnerde aan zijn onthulling, behalve enkele jongens op school die hem daarna mister Spock noemden, maar dat kon ook met die merkwaardige, spits opstaande vorm van zijn oren te maken hebben gehad.
Sindsdien houdt Jean-Paul zijn obsessie voor zichzelf. Zelfs zijn beste vriend wist destijds niet dat het ruimtevirus in zijn lijf had postgevat, en niet van plan was om zijn plaats daar op te geven. Soms vloekt hij luidop, daar in zijn eentje net onder de nok van het huis, als hij met zijn computergestuurde spiegeltelescoop het zwerk afspeurt. Om dat ding dat destijds uit de lucht is neergedaald, en precies boven hem bleef hangen zodat hij een tijdlang middenin een verblindende lichtkolom kwam te staan. Licht dat merkwaardig genoeg meteen een weldadig gevoel van rust in hem teweeg bracht - als bij een kuiken onder een broedlamp - en hoe hij langzaam in een staat van gewichtloze bewusteloosheid terecht was gekomen. Waarna hij bruusk op de grond werd neergekwakt toen dat ding plots, zonder enige vorm van waarschuwing, als een brandende pijl uit een boog terug het heelal in schoot.
Hoe kun je zoiets ooit vergeten?

Hij was vijfendertig toen hij Liesje leerde kennen. Liesje, tien jaar jonger, bleek, verlegen en zo mager als een plank, deelde zijn fascinatie voor buitenaards leven. Maar daarnaast was zij ook sterk geïnteresseerd in astrologie en parapsychologie, en ze had een zwak voor boeken over gesprekken met overledenen. Ze kwam algauw wekelijks op bezoek in de uitleenpost waar hij werkte, en na verloop van tijd bijna dagelijks. De ouders van het schuchtere meisje - van wie de schoonheid duidelijk van binnen zat - hadden de hoop dat ze ooit een man zou vinden al lang opgegeven toen ze de in zichzelf gekeerde, stille man in het vizier kregen. En hoewel hij een beetje te oud was in hun ogen, legden ze hun dochter geen strobreed in de weg. Integendeel, het leek alsof ze zich moesten inhouden om het stelletje niet in elkaars armen te duwen. Hij kwam er 's avonds tv kijken naast Liesje aan de keukentafel terwijl haar ouwelui na een tijdje scheefgezakt in de oude fauteuils lagen te snurken. En toen ze eindelijk gingen slapen, verhuisde het jonge stel naar de bedompt geurende, uitgewoonde ereplaatsen en keken telkens weer naar dezelfde afleveringen van Star Trek die Jean-Paul van video naar dvd had overgezet en waarvan ze de dialogen op den duur van buiten kenden, zodat de nieuwe reeks van Battlestar Galactica als een geschenk uit de hemel kwam. Of kozen, als het nog vroeg op de avond was, nog maar eens voor '2001 Space Oddissey', of een film uit de 'Alien' reeks, of 'Solaris' van de Russische grootmeester Tarkovski. Soms zette Liesje de volumeknop iets hoger, waarna Jean-Paul zijn broek gehaast open gespte, naar beneden schoof en Liesje, het topje van haar tong tussen haar lippen, uit haar pyamabroek stapte en met haar benige rug naar hem toe op hem ging zitten. Na wat gekreun met zijn hand op haar mond terwijl hij staarde naar die spichtige, op en neer verende kont, stapte ze van hem af, nam een paar velletjes van de keukenrol en ging opnieuw naast hem zitten terwijl Jean-Paul zijn broek omhoog sjorde. Tot de moeder van Liesje hen op een keer betrapte toen ze kwam vragen of de tv wat zachter kon.
'Zie je wel, op ieder potje past er een dekseltje', hoorde Liesje haar vader de volgende ochtend fezelen, net voor ze de keuken binnenkwam. Daarna bleef Jean-Paul er slapen.
Een jaar later trouwden ze, en negen maanden later baarde Liesje een eerste zoon, Tycho, naar een wetenschapper uit de zestiende eeuw die onderzoek deed naar kometen. Daarna volgden Pollux, naar een ster uit de dierenriem, en Titan, naar een maan van Saturnus. Jean-Paul en Liesje zwegen in alle talen over de herkomst van de namen.
In Liesje had Jean-Paul zijn soulmate gevonden. Ze konden uren discusiëren over buitenaardse inmenging als plausibele verklaring voor de bouw van de piramiden, of er leven mogelijk was op Saturnus, Mars of Jupiter en brachten de kinderen naar opa en oma voor hun jaarlijkse ruimteweekend in het Euro Space Center. En hij wist, toen bij Liesje een aggresieve kanker werd geconstateerd, dat hij zijn enige toeverlaat in dit leven zou verliezen. Ze spraken verschillende systemen af waarop zij hem een teken zou komen geven, indien er leven was na de dood, en dat ze elkaar hoe dan ook zouden zoeken in een volgend leven.

Vandaag is het vijf jaar geleden dat Liesje stierf. Een teken heeft hij nog altijd niet gekregen. Titan is ondertussen acht geworden, Pollux tien, en Tycho twaalf. Vanmorgen zijn ze naar het kerkhof geweest. In het begin gingen ze nog elke zondag, na een jaar was dat nog twee keer per maand, later werd het maandelijks, en nu was het de eerste keer dit jaar. Het is beter zo, voor de kinderen. Tycho heeft het het moeilijkst gehad, hij nam het zijn moeder kwalijk dat ze er niet meer was, stelde zich vragen over de zin van het leven, en werd onhandelbaar op school. Hij is hoogbegaafd. Pollux heeft een hele tijd nachtmerries gehad, en raakte in zichzelf gekeerd. Comuniceren was al niet zijn sterkste kant, maar daarna kwam er geen woord meer uit. Na verloop van tijd zagen de dokters hun eerdere vermoedens - dat de jongen autistisch was - bevestigd. En Titan was te klein en te druk bezig om te beseffen wat er gebeurde. Voor hem gaat het leven gewoon door. Hij raast door het huishouden, springt overal op en af, en raakte eens zwaar verbrand toen hij een volle waterkoker van het aanrecht trok. Niemand zegt het luidop, maar de dokter schrijft methylfenidaat hydrochloride voor, het goedkope alternatief voor Rilatine, wat voor Jean-Paul toch een zekere bevestiging van zijn vermoeden is. Kortom; zijn zonen zijn stuk voor stuk kinderen van deze tijd. Normaler kan het niet.
Jean-Paul zit in het duister op zijn zolderkamer, waar hij zijn hypermodern ruimtetuig heeft geïnstalleerd. De drie jongens zijn beneden, elk met hun eigen speelstation in de weer. Het ontbreken van een moeder heeft verstrekkende gevolgen voor een gezin. Maar samen vormen ze een min of meer betrouwbaar geheel. Neem één van de jongens weg, en er kan van alles gebeuren. Meestal tuurt hij door het zoekvenstertje van zijn Meade's LX200-GPS 14 inch telescoop waarmee hij per uur 270 vierkante graad van de kosmos afspeurt. Maar vandaag geniet hij gewoon van de vertrouwde sterrenbeelden die deel uitmaken van de dierenriem, en bestudeert de stand van de planeten. Ook hiermee kan Jean-Paul uren bezig zijn, maar hij voelt dat hij het vanavond niet lang vol zal houden. Het is zo'n avond waarop de moed hem in de schoenen zinkt. De kans dat je met buitenaards leven in aanraking komt is zo klein dat, als het al eens voorgekomen is in je leven, het zelfs volgens de meest optimistische berekeningen statistisch onmogelijk is dat het ooit nog eens gebeurt. Hij weet het, het is een redenering die kant nog wal raakt, want zoals een leraar fysica ooit eens zei: 'De uitzondering ontkracht de regel'. Maar enkele keren per jaar lijkt ze hem van zijn stuk te brengen.
Met kerst. Op hun verjaardagen. Op Liesjes sterfdag.
Uit ervaring weet hij dat deze gevoelens slechts tijdelijk zijn, morgen is het over en kan hij er weer tegenaan.
Hij draait het licht aan, schakelt de telescoop uit en verlaat de zolderkamer. In gedachten verzonken daalt hij de trap af die middenin de woonkamer uitkomt. De jongens zitten in het donker, het enige licht in de ruimte is afkomstig van de speelstations: grillige, digitale animatie die op de muren danst. Hij kijkt naar zijn zonen, alle drie in volle concentratie vastgezogen aan een scherm, elk met een helm op, uitgerust met hoofdtelefoon, microfoon en een tegen ultraviolet licht beschermend, opklapbaar 3D venster. Ze rukken aan de joysticks, of hameren op de toetsenborden. Om beurten kreunen ze, of vloeken of steken triomfantelijk een gebalde vuist in de lucht. Tussendoor heerst er volledige stilte. Hoe langer hij kijkt, hoe duidelijker het hem wordt. Ze zitten in mijn huis, denkt hij. Ze zijn achter mijn rug binnengedrongen en wonen in mijn huis.
Hoe is dat in hemelsnaam kunnen gebeuren?

donderdag 20 september 2012

STEM UIT DE HEMEL

Arthur Miller, 'Op zoek naar een toekomst'

Het kortverhaal biedt de schrijver de gelegenheid 'om gebeurtenissen en karakterontwikkeling niet te versnellen en in te dikken, zoals bij een toneelstuk, maar ze juist te bevriezen en in die roerloze toestand te bekijken', aldus Arthur Miller. Pas als je zijn verhalen leest, dringt ten volle door wat hij daarmee bedoelt. Miller, zoon van Joodse immigranten, is een meester in de ontrafeling van het kluwen waaruit zo'n gestolde momentopname bestaat. Beheerst opgebouwde reconstructies, weergegeven vanuit een rijke verbeelding met een groot empathisch vermogen, subtiel gekruid met mysterie, melancholie en heerlijke, bitterzoete humor.

In het openingsverhaal, 'Ik heb jou niet meer nodig', duiken we in het hoofd van een vijfjarige die de gebeurtenissen om zich heen tracht te begrijpen. Hij is nog te jong om aan Jom Kipoer, het Joodse verzoeningsfeest, deel te nemen. Kleine onschuldige voorvallen leiden tot misverstanden die escaleren tot ze levensbedreigende vormen lijken aan te nemen. De onrust die het verhaal infecteert zorgt voor een benauwende leeservaring met de allure van een thriller.

Vrij van sentiment schetst Miller het vaak weinig begerenswaardige lot van wilde dieren wanneer er een mens in de buurt komt. Zo probeert een meisje in 'Niet doodmaken alstublieft' haar aarzelende liefje te overhalen de vissen die onbruikbaar zijn voor verkoop terug in het water te werpen. In 'Bevers' zijn we er getuige van hoe een man in de ban raakt van een stel bevers die hij op zijn grondgebied ontdekt. Toch wint zijn vrees voor de schade die de dieren zouden kunnen aanrichten, het op zijn fascinatie voor hun wonderlijke gedrag. En in 'Vrijbuiters' verzet een stel cowboys zich tegen het idee van een vaste job. Dat ze daarom af en toe op wilde mustangs moeten jagen, de werkelijke vrijbuiters in dit verhaal, nemen ze voor lief, ook al bezwaart het hun hart dat deze prachtige dieren nadien tot hondenvoer worden vermalen.

Het is wel vaker het onvermogen van de mens dat bij Miller centraal staat: De zoon die zijn dementerende vader vergeefs probeert te helpen. De vrouw die gelooft dat ze een misvormd gezicht heeft en pas gelukkig wordt als ze uiteindelijk een blinde man aan de haak slaat. De man die op weg naar het strand op een neukend paartje botst, niet durft door te lopen, en gelaten afwacht. Of zoals in het verbijsterende verhaal van Harold May, een Amerikaans Joodse tapdanser die tijdens de jaren dertig, op tournee in Europa in een Berlijnse nachtclub plots voor Adolf Hitler komt te staan. Jammer maar helaas: ondanks het plezier dat Arthur Miller naar eigen zeggen aan het schrijven van kortverhalen beleefde, vormen ze maar een klein onderdeel van zijn oeuvre.

'Op zoek naar een toekomst' bevat zestien kortverhalen, ontstaan ergens tussen 1959 en 1992. Stuk voor stuk getuigenissen van de superieure vertelkunst van de man die ooit door de helft van de wereldbevolking benijd werd om zijn huwelijk met Marilyn Monroe, en die zich bij zijn dood in 2005 tot de grootste toneelauteurs uit de vorige eeuw mocht rekenen. Nu eindelijk en voor het eerst in het Nederlands beschikbaar, in een knappe vertaling van Guido Golüke. Magistraal leesvoer, uiterst geschikt voor lange, herfstige avonden.

 
 Rino Feys © Cutting Edge
 

vrijdag 31 augustus 2012

MUIZENISSEN

Toen Tommy hoorde hoe koel en verstrooid Sara de hond begroette wist hij meteen dat er iets aan de hand was. Het was vrijdagavond en ze had een vermoeid, bezorgd trekje om haar mond.
'Ja, luister' zei ze maar zweeg en ging met een hand in de bovenkant van haar kleedje, een zomers jurkje dat net onder haar borsten elastisch samengetrokken werd, en haalde een klein vierkant doosje te voorschijn.
'Om de schokken op te vangen onder het fietsen.' Ze zette het doosje voor hem op tafel en opende het voorzichtig. Op een stukje zachte stof lag een wezentje, niet eens een derde van zijn duim groot. Een hulpeloos ding dat af en toe spastisch klauwde alsof het droomde. Ze beroerde het met een vinger waar het zich meteen aan vastklampte. De oogleden waren nog met elkaar vergroeid. Daaronder bewogen onrustige, bolle ogen die de wereld nog nooit hadden gezien. Tommy kreeg meteen een slecht voorgevoel.

Ze zochten op het internet, Sara dacht aan een spitsmuis. Op een forum vroeg iemand wat je voor zo'n pasgeboren ding kon doen. De eindeloze reeks antwoorden - de meeste van jaren geleden, maar het jongste pas twee maanden oud - waren verwarrend of nietszeggend. Slechts een zeldzame keer zat er iets bruikbaars tussen. Zoals, bijvoorbeeld, dat je het om de twee, drie uur met een penseel verdunde, plantaardige melk kon toedienen.
Even later was Sara terug met een klein pakje melk in tetrabrik en een set penselen. Ze nam een borrelglaasje, goot er een klein scheutje van het vocht in en voegde een paar druppels warm water toe waardoor het lauw werd. Ze legde de babymuis in de palm van haar linkerhand waar het met schokkerige bewegingen probeerde rond te kruipen. Blind tastte het om zich heen, kwam overeind en hield zich met knikkende knietjes aan een naar binnen geplooide vinger vast. Toen het bij haar duim aankwam, vormde Sara een buis met haar hand, doopte het dunste penseel in de melk en bracht het vocht naar het verfijnde snoetje. Het schrok van de nattigheid en probeerde verschrikt weg te duiken. Op de tweede poging reageerde het nog angstiger.
'Maar kleintje toch', zuchtte Sara bezorgd. Opnieuw bracht ze het penseel naar het snoetje dat het vol walging afwendde. Van dat gezichtje, waar het met die doorschijnende handjes over wreef alsof het doodop was, kon je elke emotie aflezen.
'Nog één keer', zei Sara luidop denkend. Ze doopte het borstelige topje in de melk. Deze keer slaagde ze erin het puntje in het mondje te duwen, en de indringer vruchteloos afwerend door in het ijle te klauwen, maakte het muisje smakkende geluidjes. Sara lachte nerveus. Tommy zag hoe haar gezicht oplichtte, en voelde zich getuige van een gedoemd gebeuren. Hij kende Sara al lang genoeg om te weten dat dit wezentje haar de komende tijd volledig in beslag zou nemen. Dat ze zich eraan zou hechten, ze was nu eenmaal weerloos op dat vlak.
De babymuis in haar hand bleef zich afweren, Sara besloot ermee op te houden. Ze reinigde het lijfje, dat ondertussen helemaal onder de melk zat, met een wattenstaafje met lauw water. Het protesteerde zacht piepend. Sara sloot haar vuist voorzichtig en blies erop zodat het warm werd. Tommy bewonderde haar vindingrijkheid.
Toen ze naar bed gingen, namen ze het mee. Tommy zette de wekker om de twee uur, en toen die voor het eerst afliep duurde het even voor hij begreep wat er gebeurde. Maar als een moeder schoot Sara overeind, liep naar de badkamer om warm water, bracht de melk op temperatuur en haalde het muisje uit zijn slaap. Het weigerde te eten en Sara moest al haar handigheid aanwenden om wat melk in dat mondje te krijgen.

's Morgens bleek dat de boreling de nacht had overleefd. Tussen wat bouwafval vond Sara een oud houten bakje dat ooit voor het inbouwen van een lichtschakelaar had gediend. Het was een stuk groter dan het doosje en ze legde vilt op de ruwe houten bodem. Daarop een laagje wol dat ze van een gelooid schapenvel verzameld had. Het leek een comfortabel onderkomen dat ze afsloot met wat muggengaas. Sara zette het bakje in een tekendoos met de andere benodigdheden om het te voederen. Tommy zocht in de buitenverlichting en vond een matte, oranje gekleurde lamp met een laag vermogen. Hij draaide deze in een oude bureaulamp en schoof die over de tekendoos. Het muisje werd meteen rustig door het zachte, warme licht.
De rest van de dag haalde Sara het frêle wezentje met vaste regelmaat uit zijn bakje en probeerde het melk te geven. Een vermoeiende bezigheid, hoewel elk succesje haar met hoop vervulde en aanmoedigde om verder te gaan. Tommy zocht het nummer van de dierenkliniek in de buurt, wellicht wisten ze daar wel hoe je het doeltreffend kon voederen. Maar het antwoordapparaat meldde dat ze met vakantie waren, en via een ander nummer slechts bereikbaar voor 'uitzonderlijke noodgevallen'. Toen Tommy en Sara 's avonds naar een film keken, stonden ze om beurten recht om na te gaan hoe het met het muisje was gesteld. Het lag te slapen onder de zacht zoemende lamp terwijl er af en toe zinderingen door het lijfje trokken, alsof er nog steeds elektriciteit in het bakje hing.

'Het heeft geen honger!' Tommy hoorde de woede en wanhoop in haar stem toen de wekker om zes uur een derde keer afliep. Het diertje weigerde te eten. Steeds weer probeerde Sara het penseeltje in dat snoetje boren terwijl het afwerende gebaren met die armpjes maakte waardoor de goedbedoelde handeling meer op een foltering leek. Ze keken naar het muisje dat in haar hand lag, en zichtbaar dunner werd. Tenslotte zette ze het weer in zijn bakje in de tekendoos. Het probeerde er uit te klimmen, wriemelend tegen het muggengaas, en ze moest het enkele keren terugzetten voor het eindelijk bleef liggen.

Het leefde nog, had de ochtend opnieuw gehaald, maar toen Sara de babymuis uit het bakje haalde, bleek een deel van de wol rond een armpje gedraaid. Het zat helemaal blauw, en het maakte klagende geluidjes toen ze aan het opgedraaide plukje kwam.
'Hoe kan dat nu toch', zei Sara wanhopig, 'we doen alles verkeerd...' en daarna nijdig: 'je zult het beter moeten vasthouden hoor!' toen Tommy het in zijn grote handen hield zodat Sara het draadje met een fijn nagelschaartje door kon knippen. Meteen begon het armpje op te zwellen.
'Oh, het heeft zo'n pijn' zuchtte ze vol medelijden. Samen staarden ze naar het diertje. Het lag in elkaar gedoken, doodop in haar hand met dat groteske, inmiddels donkerrode armpje.
Daarna liet Sara meer tijd tussen het voederen, gaf het nu om de drie uur te eten en opgelucht constateerden ze dat de zwelling afnam. Het reinigen met de oorstokjes verving ze door een koffieschoteltje met lauw water waarin ze het even baadde. Het schrok, toen het plots belandde in wat voor het diertje een poel moest lijken, en met klungelige, houterige bewegingen tastte het paniekerig om zich heen. Ze nam het muisje er weer uit, depte het droog met een wattenstaafje, blies het warm in haar vuist en zette het op een keukenpapiertje. Het hurkte en een vlek, groter dan het diertje zelf, deinde uit in het papier.
Tommy verving de wol door wat kort versneden, gedroogd gras en snippers keukenpapier en zocht daarna nog eens op het internet. Zo las hij ergens dat je voor het voederen het buikje moest masseren om de spijsvertering op gang te brengen, en erna, zodat alles op zijn plaats terecht kwam. En dat het, als er een wit vlekje op het buikje te zien was, voldoende melk binnen had. Van dan af controleerden ze het iedere keer dat ze het te eten gaven, maar een witte vlek zagen ze niet.

'Je zult het toch ooit eens moeten proberen' zei Sara. Tommy trachtte het uit te stellen: met zijn net geen twee meter lange gestalte was alles aan hem buiten proportie en hij was bang dat hij het kleine wezentje dood ging drukken, zoals die achterlijke Lennie in Of Mice And Men. Maar de volgende keer warmde hij de melk, zorgde voor een schoteltje lauw water, nam de tekendoos en zette die voor zich op tafel. De hond lag lusteloos naast hem op de grond. Hij tastte naar het kleine lijfje, oefende net genoeg druk uit op duim en wijsvinger zodat het ertussen bleef haken, en legde het in de palm van zijn linkerhand. Met beverige stapjes ging het op verkenningstocht. Het zwichtte het armpje dat nog gezwollen zat maar zijn normale kleur teruggekregen had. Tommy doopte de punt van het penseel in de melk, controleerde of het niet te warm was door te testen op zijn binnenarm (wat hij Sara had zien doen) en bracht de borstelpunt naar het mondje. Het sputterde tegen en even leek het of het stuipen kreeg, het boog onnatuurlijk achterover en geschrokken keek Tommy Sara aan.
'Ja, als het niet naar zijn zin is kan het brutaal protesteren' zei ze, alsof het om een onhandelbaar kind ging. Eenmaal lukte het om het penseel in het snoetje te boren, de afkeer op dat gezichtje wekte de indruk dat hij met iets onmenselijks bezig was, maar uiteindelijk smakte het en zoog het wat vloeistof naar binnen. Tenslotte gaf Tommy het een badje en masseerde het buikje met een wattenstaafje.

's Avonds moesten ze op familiebezoek en ze namen het mee zodat het op de juiste tijdstippen te eten kreeg. Op een huiverige enkeling na wou iedereen het van dichtbij zien. Sara hield de tekendoos de hele tijd in haar nabijheid want ze hadden hier een kat.
Die nacht kwamen ze laat thuis, Tommy zette de wekker een eerste maal om vier uur. Toen die afliep lag het in een diepe slaap en was er duidelijk niet gelukkig mee dat ze het wakker maakten. Het at een klein beetje met van die geruststellende smakkende geluidjes, maar daarna wilde het niet meer slapen. Het probeerde de hele tijd uit het houten bakje te klimmen. Pas na lang terugstoppen bleef het stil liggen. Het was inmiddels kwart voor vijf en Tommy zette de wekker om half negen.

'O nee...', kreunde Sara. Geschrokken richtte Tommy zich op.
'Is het dood?', vroeg hij zacht.
'Het is weg!' Voorzichtig voelde ze met een vinger in het houten bakje onder de lamp. Het muggengaas zat los. Er was geen spoor van babymuis.
'En het is zo koud...', jammerde Sara terwijl ze in het bakje bleef woelen. Daarmee ging ze voorbij aan het feit dat het houten kistje waarin het muisje zat, op een koffer stond die aan haar kant dienst deed als nachtkastje en ruim een halve meter hoog was. Dus was het eerst uit de tekendoos gevallen en daarna van de koffer die voor het kleintje wel een flatgebouw leek. Hoewel het niet meer volledig duister was in de slaapkamer, knipte Tommy het licht aan, liep voorzichtig zijn voeten neerzettend naar het raam en schoof de gordijnen uiteen. Hij zakte op zijn knieën en staarde onder het bed. Zijn grootste angst was dat het in een van de spleten van het oude parket was gevallen.
En toen zag hij het: het zat onder de koffer, sidderend in elkaar gedoken. Hij kon er net bij en legde het in Sara's hand waar het zich meteen trillend nestelde. Het lijfje dat nu zo dun leek dat ze er bijna doorheen konden kijken, voelde koud aan en Sara maakte terug een vuist waar ze enkele keren langzaam de warme lucht uit haar longen in blies.
'Kleintje toch...' jammerde ze, goot wat melk in het jeneverglaasje, doopte er het penseel in en bracht de punt naar het mondje. Het trachtte het penseel telkens van zich af te duwen en het vocht dat aan het neusje achterbleef, weg te vegen. Maar net toen Sara het op wou geven maakte het plots zachte smakkende geluidjes.
'Ja, goed zo, drink maar!' Ze doopte het penseel met hernieuwde hoop in de melk en bracht het parelende uiteinde naar het wachtende, openstaande mondje. Voorzichtig, om het gebeuren niet te verstoren, ging Tommy naast haar op het bed liggen.
'Zo'n honger dat het heeft', lachtte ze verrukt. Tenslotte draaide ze de hand waarin het lag naar hem toe. Ze keken naar het lijfje dat zich in de plooien nestelde. Onderaan de buik was een wit vlekje zichtbaar, daar waar de melk de maag had bereikt.
'De mama' zei hij aangedaan.
'Ja, de mama' fluisterde ze, en ze keken beiden naar de zuigeling.

Die maandagmorgen vertrok Sara zoals gewoonlijk naar haar werk. Tommy had met Sara afgesproken dat hij een dag verlof zou nemen. Hij zat aan tafel met een velletje keukenpapier die hij op een oude krant had gelegd. Daarnaast het bordje om het nadien in te baadden. Een glas warm water waarin hij het halfvol met melk gevulde borrelglaasje eventjes op temperatuur liet komen, en het penseeltje. Het leek bijna een ritueel. Daarachter stond de hoge houten wijnkist die Tommy gevonden had, en waar het nu onmogelijk nog uit kon vallen. Rond het houten bakje waarin het sliep lag een laagje fijne houtkrullen die hij bij de buren had gehaald. Tommy viste de babymuis van tussen het gras en het keukenpapier en zette het voor zich op tafel. De oogjes leken minder bol en beter afgelijnd, alsof ze zich zo dadelijk zouden openen. Het kopje leek bijna groter dan het lijfje. Het wiebelde op die beentjes en toen het plots tegen zijn vingertoppen botste, klom het via zijn duim op zijn hand en nestelde zich in de plooien. Tommy masseerde het buikje met het wattenstaafje; het opende zijn pootjes waardoor hij er beter bij kon. Het was duidelijk dat het hiervan genoot.
Daarna zoog het de melk gretig van het penseeltje. Binnen de kortste keren bolde het buikje op met een beweeglijk, wit vlekje in het midden. Tommy maakte het badje klaar en zette het muisje erin. Waggelend op die achterpootjes schepte het water, waste zijn voorpootjes, wreef over zijn snoetje en het was aandoenlijk om te zien hoe dit kleine blinde ding zijn best deed, hoe het streefde naar een leven in dit grote onverschillige universum.

Steeds vaker, wanneer het muisje na het wassen op het keukenpapiertje werd gezet, plaste het, alsof het een gewoonte werd, maar deze keer voegde het er ook een zwart keuteltje aan toe. Dit was voor Tommy het bewijs dat dit wezentje hem nu vertrouwde. Een machtspositie die onbehaaglijk aanvoelde maar tevens een wonderlijke vorm van intimiteit teweegbracht.
Kort na de middag ging hij naar de dokter met de melding dat een familielid terminaal was. Een alleenstaande oom die niemand had, en hij zich verplicht voelde om de man in zijn laatste dagen bij te staan. Omdat Tommy zelden ziek was en nooit iets aan de dokter vroeg, stelde deze geen verdere vragen en stemde toe in een week ziekteverlof.

Tommy leek een ingebouwde klok te hebben die hem waarschuwde als de duur tussen twee maaltijden bijna verstreken was. Eerst keek hij hoe het diertje lag te slapen onder de lamp, bracht alles in gereedheid en kweet zich geduldig en met steeds meer liefde van zijn taak. Toen Sara 's avonds thuis kwam, ging ze meteen kijken hoe het met de boreling was gesteld. Ze was een beetje ongerust want ze had op haar werk over het muisje verteld en enkele foto's op haar gsm laten zien. Iemand had zeker geweten dat het geen muis was maar een rat. Als dat waar was, bleek dit slecht nieuws want ratten droegen gevaarlijke bacterieën met zich mee zoals Leptospirose, die tot hersenvliesontsteking en tal van andere ziektes kon leiden. Tommy vond het allemaal wat overdreven maar Sara stond erop dat ze het voor alle zekerheid een beetje voorzichtiger aanpakten en om te beginnen handschoenen zouden dragen. Ze zocht het telefoonnummer van een oudere veearts bij wie haar ouders klant waren. Sara legde de situatie aan hem uit. Ze hoorde aan zijn stem dat hij maar weinig sympathie voor hun project voelde en toen ze zei dat het nu pas duidelijk was geworden dat het misschien om een rat ging, leek hij zijn geduld te verliezen.
'Gaan jullie een wilde rat in leven houden? Een broeinest van gevaarlijke ziekten en infecties? Ik kan alleen maar adviseren om het dier zo snel mogelijk af te maken.'
Na dit telefoontje herinnerde ze zich plots dat haar ouders van dierenarts veranderd waren omdat deze man ooit eens erg brutaal tegen haar vader was geweest. Pas toen Tommy zich voorgenomen had de volgende dag het Natuurhulpcentum te contacteren, waar je terecht kon met hulpbehoevende, wilde dieren, keerde haar gemoedsrust terug. Ze gingen slapen, namen ze het diertje opnieuw mee naar boven en voelden zich opgetogen over de hogere kist waarin het nu lag.

De man van het Natuurhulpcentum zei dat hij - enkel omdat hij vanwege zijn job niet anders kon - ervaring had met het opvoeden van babyratten. Een moeizame onderneming met weinig slaagkans en vooral zinloos, want later waren de overlevenden bovendien stuk voor stuk uiterst agressief geworden waardoor ze moesten worden afgemaakt. Meteen liquideren was simpelweg het beste wat je voor zo'n dier kon doen. Tommy had helemaal niet het gevoel met de dierenvriend te maken te hebben die hij in zo'n centrum verwacht had.
'En dat die dieren agressief worden, is niet meer dan logisch' zei hij 's avonds tegen Sara. 'Zelfs ik werd bijna woest op die man.' Ze lachten het weg, maar het was niet van harte. Toen Sara het kleine wezentje die avond nog eens goed bekeek, kon ze steeds moeilijker geloven dat het hier om een rat ging. Vooral die achterpoten deden haar twijfelen. Misschien was het wel een springmuis? Tommy knikte maar eigenlijk kon het hem niets schelen. Het deed er voor hem allang niet meer toe of het nu een muis of een rat of een olifant was. Het was een wezen dat duidelijk had gemaakt dat het wou leven en door het in huis te halen hadden zij de verantwoordelijkheid op zich genomen alles te bewerkstelligen om het een slaagkans te geven. Het enige waar hij zich zorgen om maakte, was dat het diertje, ondanks het feit dat het nu at, zo mager bleef.

Nadat Sara de volgende ochtend naar haar werk was vertrokken besloot Tommy toch maar naar dat noodnummer van de dierenkliniek in hun buurt te bellen. Hij vertelde de vrouw over de babymuis die ze met melk voederden.
'En', vroeg de vrouw, 'werkt dat?' De vraag deed de moed in zijn schoenen zinken.
'Het drinkt, maar het sterkt niet aan en ik had graag geweten of we wel de juiste voeding aan het diertje geven.' Hij hoorde hoe ze zuchtte.
'Het is voor het eerst dat me zoiets gevraagd wordt... Wacht, ik zal het hier eens voorleggen.' De hoorn werd neergelegd, en Tommy kwam middenin een eindeloos wachtmuziekje terecht. Na een tijdje begreep hij dat hij het zelf zou moeten uitzoeken, haakte in en besloot nog eens op het net te gaan speuren. Uiteindelijk las hij ergens dat melk slechts een tijdelijke oplossing was maar dat je er wat babyvoeding doorheen kon roeren om zo langzaam op krachtiger voer over te schakelen. Blij weer iets vooruit te komen liep hij naar een naburig warenhuis en koos na lang aarzelen het potje 'aardappelen met wortelen'. Hij roerde een mespuntje door de melk die daarna geelachtig kleurde.
'We moeten je iets sterkers geven kleintje, zodat je wat op krachten komt...' Zoals gewoonlijk zoog het de melk gretig naar binnen maar toen hij het penseeltje voor de derde keer in het mengsel doopte, kreeg het muisje krampen - zoals de eerste keer dat Tommy het gevoederd had - maar dan heviger. Het krulde, als in een soort shock, spastisch achterover en Tommy voelde een golf van paniek over zich komen terwijl hij tranen in zijn ogen kreeg.
'Maar kleintje toch...' Machteloos streelde hij het lijfje. Na een tijdje verdwenen de krampen weer en het muisje probeerde angstig weg te kruipen in de plooien van Tommy's hand. Ontgoocheld goot hij de melk met babyvoeding in de gootsteen.
Toen Sara 's avonds thuis kwam, was er bij haar weer twijfel gerezen omtrent het feit of het nu al dan niet een rat was en dat dit toch wel doorslaggevend was wat betreft de toekomst van het diertje.
'Want', verklaarde ze, 'dieren die je uit hun natuurlijke biotoop hebt weggenomen kun je niet terug zetten in de natuur omdat ze niet over de vaardigheden beschikken om in het wild te overleven. Maar een rat wordt later blijkbaar ook nog agressief, echt waar Tommy!', toen hij de ogen sloot en traag het hoofd schudde, 'waardoor je ze niet in gevangenschap kunt houden...'
'Laten we eerst nog even afwachten, tot we zekerheid hebben' zei Tommy met een ongebruikelijke norsheid in zijn stem.
'Oké' gaf Sara toe, 'maar beloof me dat je het voortaan alleen nog maar met handschoenen te eten geeft, en niet langer aan de keukentafel. En we zetten het niet meer naast ons bed maar in de aanpalende kamer. Werkelijk Tommy, ik wil niet dat we een ziekte opdoen omdat we ons hebben laten leiden door onze emoties.' Tommy beloofde het, en daarnaast dat hij de volgende ochtend bij de huisdokter zou informeren of er voor mensen risico's verbonden waren aan het in huis hebben van een babyrat. Maar ondanks dat ze tot een akkoord gekomen waren, bleven ze de rest van de avond koel tegen elkaar doen. Op de zitbank tussen hen in lag de hond, alsof die niet wist wiens kant te kiezen.
Ze lieten babyrat, of wat het nu ook was, beneden en Tommy stond om de drie uur op om het te voederen. Het was verrassend kwiek en energiek. Het klom op zijn reusachtige hand alsof het een klimrek was. Het speelde in het water. Het nestelde zich knus in zijn handpalm. Het leek bijna gelukkig.

Het was de doktersvrouw die de telefoon opnam, de dokter bleek afwezig. Tommy twijfelde eerst nog of hij het haar wel wou vertellen maar deed toen het verhaal uit de doeken.
'Ik denk dat u eigenlijk naar een dierenarts moet bellen' zei ze verbaasd.
'Heb ik ook al gedaan' legde Tommy uit, 'maar de reden dat ik naar de u bel, is om te weten komen of het diertje een gevaar kan inhouden voor onze gezondheid.'
'Dat zou me sterk verbazen van zo'n pasgeboren ding' zei de doktersvrouw, 'maar ik ben dan ook geen dokter'. Tommy hing op.
'Ik weet niet wat je in een vorig leven hebt uitgespookt maar de wereld lijkt je niet echt genegen' mompelde hij terwijl het kleine diertje vanuit het bakje op die wankele beentjes in zijn hand klom.
De oogjes zaten nog steeds dicht, en Tommy keek uit naar het ogenblik dat ze zich zouden openen. Hij staarde naar het uitgeteerde lijfje, en dacht aan de vorige nacht, toen het zo beweeglijk was geweest. Misschien dat de babyvoeding, ondanks de krampen die het met zich meebracht, toch nog zo slecht niet was. Wellicht moest het lijfje wennen aan het nieuwe voeder. Hij haalde het potje uit de koelkast en streek een heel klein beetje in de plooien van zijn linkerhand, daar waar het diertje graag lag. Het had de neiging om zijn snoetje daarin te boren, misschien zou het op die manier wat van het goedje opnemen.
Het dronk de melk rechtop staand en hield het borstelsteeltje met die doorzichtige handjes vast. Het nestelde zich daarna in zijn handpalm, waarbij het een tijdlang smakgeluidjes maakte. Hij gaf het een badje. Alles verliep naar wens. Maar toen hij het op het keukenpapier zette, verontrustte het hem dat het uitwerpseltje bleker was geworden en niet meer zo stevig leek.

's Middags zag hij dat hij een oproep van Sara had gemist. Het was heel uitzonderlijk dat ze hem opbelde van op haar werk maar hij vermoedde dat ze wou weten hoe het met kleintje was dus belde hij terug.
'Luister Tommy' zei ze, 'ik heb hier vandaag foto's gezien en nu is het mij duidelijk dat het wel degelijk om een rat gaat. Dus je haalt dat ding weg uit huis en je raakt het niet meer aan, vooral niet zonder handschoenen. Hoor je me?'
Er kwam een krop in Tommy's keel, en zijn ogen vulden zich met tranen.
'Ben je daar nog? Hallo? Tommy?' Hij hoorde haar wel, maar hij kon niet antwoorden.
'Tommy!' Hij vermande zich, en probeerde iets terug te zeggen.
'Ja, ik sta... ik ben hier nog'.
'Is er iets?'
'Nee... Nee...'
'Tommy? Wat scheelt er Tommy? Is er iets gebeurd?'
'Nee... Nee... 't Is gewoon... Kleintje...', hij stond te snikken aan de telefoon.
'Maar Tommy toch...' zuchtte Sara. 'Zet het gewoon in het berghok onder de lamp en vanavond zien we dan wel verder.'
Hij liep naar de badkamer waar hij een washandje nam waarmee hij zijn gezicht enkele keren met koud water nat maakte en dat hij toen tegen zijn gesloten ogen, neus en mond liet rusten. Tommy herinnerde zich niet wanneer hij nog voor het laatst had gehuild.
'Kleintje toch' klonk het gedempt.

Tommy had de wijnkist niet uit huis gehaald, maar in de voorkamer gezet. Ze stonden samen te kijken hoe het onder de lamp sliep. Sara herinnerde hem eraan dat ze die avond bij mensen op bezoek moesten. Terwijl ze het nog eens te eten gaf, deed hij boodschappen. Toen Tommy terug was, vertelde ze hem dat ze zonet nog naar een dierenarts had gezocht via de computer. Ze had uitgekeken naar iemand met een vriendelijk, open gezicht en die opgebeld. De man had haar ongerustheid weggelachen. Van iets dat uit de riolen kwam kon je inderdaad ziektes opdoen maar toch niet van zo'n pasgeboren ding, ook al was het dan een rat, had hij gezegd. Hij antwoordde geduldig op haar vragen, en nam zo al haar twijfels weg. Tommy voelde een golf van opluchting en geluk over zich neerdalen, nu ze zich eindelijk weer volledig op kleintjes welzijn konden concentreren.
Toen ze drie uur later weer thuiskwamen, ging hij in de kamer kijken, en zag hoe het kleintje bewoog in het licht van de lamp. Hij vulde het glas met warm water, zette er het jeneverglaasje in, legde het wattenstaafje naast het schoteltje en maakte de punt van het penseel soepel. Hij viste naar het kleintje, verschoof het een beetje maar het bewoog amper, kwam niet overeind.
'Nee hé...', zei hij geschrokken en nam het in zijn hand. Het klauwde enkele keren met een pootje, en er trok een siddering door het lijfje dat toen in elkaar zakte. Hij zag hoe het buikje samentrok alsof het vacuüm gezogen werd.
Tommy kreunde toen Sara de voorkamer binnenkwam.
Ze legde haar hand op zijn rug toen ze het roerloos in zijn hand zag liggen.
'Het is... alsof het wachtte', snikte Tommy. 'Alsof het wachtte tot die hand er was...' De tranen rolden over zijn wangen terwijl hij de buik van het muisje met zijn wijsvinger probeerde te strelen.

Hij zocht het doosje waarin Sara het had meegebracht maar dat was onvindbaar. Sara stak hem iets in plastic toe, maar hij nam in plaats daarvan enkele vellen keukenpapier, wikkelde het kleintje erin en liep naar buiten. Uit het berghok haalde hij een schop, liep de tuin in naar een rustig hoekje, sneed een kleine rechthoek in het gras, zo diep als de stalen blad lang was en haalde toen een grote klomp aarde op. Hij opende het vel keukenpapier nogmaals, streelde het lijfje dat nog slechts een schim van het oorspronkelijke wezentje was, wikkelde het opnieuw in en legde het op de bodem van de kleine put. De klomp aarde verbrokkelde hij over het lijkje en plaatste het stukje gras terug.
Hij vermoedde dat het diarree had gekregen. Dat het de afgelopen uren was uitgedroogd. Hij was er niet geweest om het op te merken. Hij had aan zijn opdracht verzaakt.
Plots voelde het alsof hij de afgelopen dagen niets anders had gedaan dan de lijdensweg van het diertje eindeloos te rekken. Geen ogenblik hadden hij of Sara geweten waarmee ze bezig waren.
Toen hij terug binnenkwam, nam Sara hem in haar armen.
'Ik begrijp het natuurlijk wel en ik vind het ook erg, maar het is toch wel vreemd dat je daar nu zo om moet huilen', zei ze.
'Het is gewoon... Het wilde zo graag leven...', snikte Tommy.
Bezorgd keek ze hem aan, en nam zich voor nooit meer zo'n weerloos wezen mee naar huis te brengen. Ze was er altijd van uitgegaan dat hij veel sterker was.
Want wat als er nu eens iets écht ergs gebeurde?

woensdag 29 augustus 2012

IN AMERIKA


John Steinbeck, 'Reizen met Charley'

Wanneer John Steinbeck verneemt dat hij aan een ongeneeslijke hartziekte lijdt, besluit hij om werk te maken van die uitgestelde roadtrip door Amerika. Steinbeck, schrijver van klassiekers zoals 'Grapes of Wrath' (1939) en 'East of Eden' (1952) speelt al langer met het idee, want hij heeft het gevoel vervreemd te zijn geraakt van het land dat zo'n prominente rol speelt in zijn boeken. Het is niet ondenkbaar dat, als hij nog iets langer wacht, zijn conditie een dergelijk intense onderneming niet meer aan zal kunnen.
De schrijver schaft zich een kleine vrachtwagen aan die hij Rocinante noemt, naar het paard van Don Quichote, en laat die ombouwen tot camper. In 1960 vertrekt hij met zijn oude hond als metgezel. Charley is een uiterst beleefde poedel die zich zelden of nooit opwindt, behalve als er wasberen in de buurt zijn. Verder komt hij goed van pas, bvb. als Steinbeck zin heeft in een praatje. Dan laat hij Charley uit de truck, drinkt rustig een kop koffie en gaat daarna op zoek naar de viervoeter, wat hem bij de betere keuken en gastvrije bewoners brengt. Onderweg voert hij geregeld filosofische gesprekken met Charley, waarin hij zich beklaagt over de eenheidsworst die wordt opgediend in wegrestaurants, de deprimerende keuze aan leesvoer onderweg, en het armzalige aanbod op de plaatselijke radiostations. Soms herkent hij zijn land niet meer, en vraagt zich af waarom vooruitgang er zo vaak uitziet als verwoesting. Charley doet er steevast het zwijgen toe, een stilte die hij hoogstens doorbreekt met een 'ftt', wat betekent dat hij de plaatselijke flora wil verkennen.

De reis verloopt van Long Island naar de Pacific en terug naar New York. Steinbeck is een smakelijk verteller, en de lezer komt alles te weten over de grote en kleine problemen die zich stellen op zo'n reis. Zo komt de vindingrijke avonturier er achter dat, als je 's morgens, voordat je vertrekt, je vuile hemd, ondergoed en sokken samen met wat water en zeep in een emmer met deksel doet, en dat met een elastisch koord aan de stang in je kleerkast vastmaakt, je 's avonds over schone was beschikt. Je leeft mee als Charley ziek wordt, en John een norse dierenarts treft die niet meteen geneigd is om nog iets voor de oude hond te doen. Charley komt er uiteindelijk weer bovenop, maar zou het verschijnen van het boek niet halen.

Het moeilijkste gedeelte van de trip wordt voor laatst bewaard. Steinbeck had al een hekel aan het idee dat hij door Texas moest, iets waar hij om familiale redenen niet onderuit kan. Maar echt grimmig wordt het pas als hij het zuiden bereikt. De kloof tussen blank en zwart is er nog onoverbrugbaar, en het is duidelijk dat niemand voorzag dat een zwarte president vijftig jaar later op een tweede ambsttermijn zou afstevenen. Het valt de schrijver, die gruwt van rascisme, moeilijk om zwijgzaam toe te zien hoe kleurlingen er onder het juk van de blanken gebukt gaan. Hij moet ook op zijn tellen letten, want pottenkijkers zijn er niet welkom, vooral niet als hun wagen het kenteken van New York draagt.

Reizen met Charley vormt een buitenbeentje in het oeuvre van Steinbeck. Een reisverhaal over een verdwenen wereld. Een handige kampeergids met tal van wetenswaardigheden, en tips over reizen met honden. Een meesterlijk staaltje vertelkunst, geschreven met een vrolijke ondertoon, terwijl je tussen de regels het relaas leest van een oudere man die met een open blik naar een snel veranderende wereld kijkt. Twee jaar na de verschijning van het boek zou Steinbeck de Nobelprijs voor de Literatuur in ontvangst nemen, een kleine vier jaar voordat zijn hart het begaf.

zaterdag 18 augustus 2012

IK PARKEERDE BIJ EEN BUSHALTE


Op de betegelde strook tussen gras en asfalt lag een ekster,
een vleugel gevouwen als een arm, knus als een hoofdkussen.
Een tweede ekster dook op, bleef hangen,
streek op een paaltje neer, werd een vraagteken.

Rukte op tot de liggende vogel, marcheerde eromheen:
dit was not done, in volle zon open en bloot liggen pitten.
Kruiste de vleugels, prikte om door te dringen.
Maar behalve dons en veren was er weinig dat bewoog.

Viel omhoog, stortte te pletter.
Bedaarde, stak zijn nek uit, versteend.
Ging er schril kwetterend vandoor.
De bus toeterde achter me.

zondag 15 juli 2012

ONDERSTEBOVEN

De hoogbejaarde, kale man was klein van stuk, en het leek alsof de riem van zijn kostuumbroek bijna tot zijn oksels kwam. Daartussen zat zijn bleek geruite hemd strak gespannen om die uitpuilende buik. Hij droeg zo'n all-in bril, het zonnebrilgedeelte omhooggeklapt, en in het midden van beide lenzen onderaan een rechthoekig strookje op leessterkte. Hij was binnen gekomen met een een blonde vrouw die iets boven hem uit torende, en nu eens zijn dochter, dan weer zijn kleindochter leek.
Of er hier momenteel een expositie was? Ik verwees ze door naar het Achterhuis, waar de foto's van een uitstap naar Marseille van de plaatselijke kunstacademie werden tentoongesteld. Ze bleven zolang weg, dat ik het tweetal bijna vergeten was, toen geroezemoes ze terug bracht.
De vrouw kwam naar de bar, en bestelde er een Cola light voor zichzelf en een Spa bruis voor de man. Ze vertelde dat ze speciaal voor de tentoonstelling uit Nieuwpoort waren afgezakt, omdat de dochter van haar zus een van de fotografen was. Ik leverde de drankjes aan hun tafeltje, zei dat de zee een van mijn favoriete bestemmingen was en verzweeg dat ik Oostende bedoelde.
Hij wandelde ook graag aan zee, maar enkel in de winter. 's Zomers vond hij het overaanbod aan blote, veelal blubberige lijven niet om aan te zien.
Ik ging weer aan het werk terwijl ze zwijgend van hun drankje genoten. Tenslotte stond de vrouw op, en kwam naar de bar om af te rekenen. Ze informeerde of ik iets van Paul Snoek had. Ik toonde haar het door Yves T'Sjoen samengestelde verzameld werk, uitgegeven bij Lannoo/Atlas. Ondertussen was de oude man erbij gekomen.
'Ze hebben hier het verzameld werk van Paul Snoek', zei de vrouw.
Ik las aan zijn gezicht dat ik een trapje steeg op de ladder van zijn waardering.
'Ik heb hem goed gekend', zei de man. 'Hij is dikwijls bij ons thuis geweest. Elke keer als hij niet goed in zijn vel zat, kwam hij langs'. Hij keek even rond, boog zich iets dichter naar me toe, en schermde zijn mond af terwijl hij fluisterde: 'Dan dronk hij van die kleine whiskeytjes.' Hij hield duim en de wijsvinger van zijn vrije hand een goeie drie centimeter uit elkaar.
'Twee jaar geleden is Maria Magdalena hier nog geweest', zei ik.
Ze stonden allebei aan de grond genageld.
'Ze vertelde dat ze in Parijs woonde, haar huidige man ernstig ziek was, en hier in het ziekenhuis lag.'
'Ja, ik weet dat ze naar Parijs verhuisd is', zei de man. Ik haalde een klantenkaart tevoorschijn. 'Maria Magdalena Vereecke' stond er bovenaan in hoekige hoofdletters. Hij nam het kaartje vast.
'Ach, Mylène...', zei hij zacht. 'Paul noemde haar altijd Mylène... Hij heeft zo'n spijt van hun scheiding gehad. Met Martine heeft het nooit geboterd. Ik heb ze zo vaak ruzie zien maken', hij schudde het hoofd, 'het was verschrikkelijk. Dat roepen en tieren naar elkaar. Nee, hij was zeker niet gelukkig met haar... Heb je hier een toilet?' Ik wees hem de trap aan naar beneden, en de man verdween uit het zicht.
'Hij heeft lang niet willen geloven dat Snoek zelfmoord heeft gepleegd', zei de vrouw.
'Hij kon dat niet aan. Maar uiteindelijk is hij bijgedraaid. Dankzij dingen die hij zich herinnerde. Dingen die Paul had gezegd, of opgeschreven.' De man kwam weer naar boven.
'Moet je dat water nog?', vroeg de vrouw. Ze wees naar het restje spuitwater dat nog op het tafeltje stond. De man knikte, waarop zij het glas naderbij haalde. Ondertussen scande ik de postkaartjes die ze uitgekozen had. Plots begon hij luid en plechtig, met een wat beverige stem te spreken.

'IK WEET HET MENSEN DIE IK HEB BEMIND,
HET WAS EEN STRAF MIJ LIEF TE HEBBEN.'
Hij keek me strak aan, en ik knikte. Ik herkende 'Gedicht voor mezelf'.

'MIJN VROUWEN HEB IK ZELF ONTVREEMD,
MIJN KINDEREN WERDEN VERRE MENSEN
EN MIJN VRIENDEN GINGEN SPOORLOOS DOOD'.
Hij onderbrak zijn voordracht, en mompelde: 'behalve ik dan...'

'EN TOCH, GELOOF MIJ, WANT IK HEB HET LEVEN LIEF;
iK HET HET LEVEN LIEVER TE VERLATEN LEVEND',
de man wendde de blik nadenkend naar de grond, en begon trager te spreken, 'ik heb het leven liever te verlaten levend...', 'grazende kudde', fluisterde de vrouw,
'ALS DE GRAZENDE KUDDE OMRINGD DOOR DE VERTE',
weer zakte zijn blik, 'omringd door de verte, omringd door de verte', hij sloeg het ritme met zijn hand, vloekte binnensmonds, 'het is moeilijker voor publiek, als ik het voor mezelf opzeg komt het altijd vanzelf', 'verjaren in een prinsengraf', fluisterde de vrouw, waarop de man, haar nogal brutaal overstemmend, meteen weer verderging,
'DAN TE VERJAREN IN EEN PRINSENGRAF,
WAAR IK MAG STAREN NAAR MIJN GROOT VERLEDEN,
VERZWONDEN IN DE DIEPE GROTTEN VAN DE WOLKEN.'
'Zie je, zei ze, hij is achtentachtig, maar hij kan dat nog helemaal uit zijn hoofd opzeggen'.
'Negenentachtig', verbeterde hij haar.
'Volgende week pas', zei ze.

'IK WIL MEZELF OPNIEUW GASTVRIJ ONTVANGEN
IN EEN HUIS DAT GLIMLACHT VAN MUZIEK,
OF IN EEN TUIN BEVLOEID DOOR ZUIVER MEISJESWATER',
hij sloeg de maat met zijn hand, 'door zuiver meisjeswater, door zuiver meisjeswater...',
'met verkeerde tranen', zei ze, hij mompelde iets onverstaanbaars dat plots in een vage zin overging, 'geween met de verkeerde tranen',
en toen luid en duidelijk,
'VER WEG VAN HET GEWEEN MET DE VERKEERDE TRANEN,
VER WEG VAN HET VERDRIET EN VAN DE REGENZEE'.
Hij maakte een korte buiging, ik en de vrouw applaudisseerden.

'Ik heb ook enkele van zijn schilderijen, en boven in de gang hangt er een grote foto van hem, die ik iedere morgen groet.'
Zijn gezicht verstarde.
'Ken je 'een hondsdolle tijd', de roman die hij schreef? Het manuscript is voor jou zei Snoek me op een dag, kort voor zijn dood. Martine zat erbij. Maar na het ongeval ontvluchtte ze me, en heb ik nooit nog wat van haar gehoord! Ik heb dat manuscript dus nooit gekregen.'
'Leeft ze nog?', vroeg ik. De man boog en schudde het hoofd.
'Zij is ook slechts zestig geworden', en ze hebben haar dan bij hem begraven', zei de vrouw, 'en daar kon hij niet om lachen', ze maakte een zijdelingse knik naar de man.
'We gaan al eenendertig jaar naar dat graf', zei de man, 'een keer per jaar, telkens met een tuiltje bloemen. En iedere keer doet het me pijn dat zij daar ook ligt. En weet je wat nog het ergste is? Hij zit vanonder! Ze hebben haar bovenop hem gelegd!' Zijn gezicht liep rood aan, en de vrouw wreef hem kalmerend over zijn rug, zei: 'rustig, rustig', en terwijl ze zich tot me wendde: 'het is zo'n graf in verdiepingen...'
Ze pakte zijn arm vast, en zei: 'kom, we moeten er vandoor, het parkeerticket verstrijkt zo dadelijk.'
Hij mompelde nog een keer hoofdschuddend 'ze hebben haar bovenop hem gelegd', alsof hij het nog steeds niet kon geloven, en strompelde verslagen met haar mee, de blik door die opgeklapte bril naar de grond gericht.