zaterdag 14 september 2019

ALLEGAARTJE

Ze komen elke dag in grote getale binnen: onschuldig ogende meisjes met zomerhoedjes en korte rokjes en jongens in kniebroek met een hengel. Jonge vrouwen met een fruitmand of een bolfles in de armen en jonge mannen met een gitaar of een blokfluit waarop ze spelen. Mondaine dames met een parasol en elegante heren met een wandelstok. Oude vrouwtjes met een sjaal om het hoofd, heel geconcentreerd bezig met hun weefgetouw, en oude pijprokende mannen met een peinzende blik, een versleten hoed op, en eventueel ook nog één of meerdere honden aan de lijn.
Sommige van die beeldjes in biscuit roepen herinneringen op aan oude adel of verbeelden landelijke tafereeltjes met schommels en bomen. Zorgvuldig in krantenpapier gewikkeld of gewoon lukraak op elkaar gestapeld, vermoedelijk door de kinderen na een grote opruimactie het ouderlijk huis uit gezet.
En voor de meeste van deze keramieken schepsels eindigt de reis ook hier. Want niet zelden missen deze fragiele figuurtjes een oor of enkele vingers, een neus of een teen, een voet, een arm of een been. Mogelijk stammen de verwondingen uit een ver verleden maar even goed werden ze opgelopen tijdens de reis hier naartoe, en ook gedurende hun verblijf hier blijft de kans groot op amputaties of zelfs een decapitatie; het is ronduit verbazend hoeveel mensen de fijne motoriek ontberen om met deze broze materie om te gaan. Zo merk je af en toe ook hoe zo’n hoofd er al eens secuur opnieuw werd opgezet.
Sommige paartjes staan op een gemeenschappelijk draagvlak. In dat geval is diegene waar niets aan mankeert gedoemd om in de bak met glas en steen terecht te komen. Maar ook voor losstaande beeldjes die een stelletje vormen en waarvan er eentje gesneuveld is, oogt de toekomst somber. Want niemand wil een bloemenmeisje dat voor immer vruchteloos op de kast op haar geliefde wacht, of een jonkheer met een bos bloemen die hij nimmer af zal kunnen geven.
Oorspronkelijk dienden veel van deze postuurtjes in de huiskamers om er eventjes mee aan het alledaagse te ontsnappen. De afgebeelde tafereeltjes lijken op verstilde momenten van geluk. Je zag ze overal.
Ik vind er geen cijfers over en ze worden nog steeds gefabriceerd maar afgaande op de hoeveelheid die binnen komt en het weinige dat de winkel weer verlaat, lijken de hoogdagen van biscuit al een tijdje achter ons te liggen. De meeste mensen lopen deze rekken ook straal voorbij, en behalve enkele sentimentele klanten die een bepaald beeldje kopen, bijvoorbeeld, omdat er lang geleden thuis precies zo eentje in de kast stond, de antiquair die eventueel met behulp van een vergrootglas een stempel op de onderkant heeft ontdekt of een norse opkoper uit één of ander Oostblokland die enkele euro’s biedt voor de inhoud van het volledige rek, blijven ze hier wachten, de meesten tot die gruwelijke smak in die glasbak.
Werden ze destijds nog met fluwelen handschoentjes vastgenomen, met een plumeau afgeborsteld en vanachter de gesloten glazen deuren van de porseleinkast bewonderd door het nageslacht, vandaag zijn ze afgeschreven en vogelvrij verklaard. Helemaal erg wordt het als er een stukje van zo’n beeldje ontbreekt; ineens zijn ze waardeloos geworden.
In plaats van ze weg te gooien, kunnen we misschien beter een pleister op de wonde leggen, of een verband wikkelen om het geamputeerde been. Het meisje met de harp koppelen aan de doedelzakspeler, ook al is die een heel stuk kleiner. Of gewoon met een ander meisje. De doedelzakspeler begint dan maar iets met het vrouwtje met het weefgetouw. De pijprokende man met het hoedje doet dienst als dirigent voor het orkest waar zowel zigeuners als de adel en al wie een instrument vast kan houden, in terecht kunnen. Een kleurrijk allegaartje uit alle uithoeken en in alle vormen en maten op ons rek in de kringloopwinkel.
Het is uitkijken naar de animatiefilm waarin dit alles tot leven komt, om de muziek te horen die ze samen gaan maken.
En vooral: try this at home. De vitrinekast in de woonkamer wordt er meteen een stuk waarachtiger door. Humor, troost en mededogen, in uw eigen mini galerie.
Maar haast u, misschien bent u de eerste niet die dit hier leest. En bereidt u alvast voor op de vragen die uw kroost u straks zal stellen.



DUUPE

'De kringloopwinkel in Avelgem, met Rino!'
'Alloo, is t mè de kriengloopwienkle?'
'Joat, tis mè Rino, van de kriengloopwienkle van Oavelgem!'
'Zeg, oelange goan die werkn nog deurn tèh, in junder stroate?'
'Ween doa géen gedacht van Madam. Ze zeggn toet twéentwientig novembre an t roend punt, en t mag ton nog nietn tussn komm ee. En noa volgens da k ier oore in de wienkle zoen ze doarachtre begunn an de stroate zelve.'
'An wukn stroate?!'
'Wè, an Doarnieksestéenweg.'
'Oe?! En oe moetn wydre ton toe tjunders groakn?'
'Ja, voe ton weete k ik da wok nog nie, moa wel oe da j der nu kunn groakn. U j van de platse komt, kuj geweune deure rynn. T is toegankelijk voe platselijk verkéer.'
'K zyn k ik doa vet mee, ke komm n ik wel van n andere kant ee!'
'Ja madam, k weete k ik nie van wukne kant da j gy komt, en k zyn k ik wok nie van oolier moa k oore van de minsn dat t overool stoat angeduud, da j geweune d omlegginge moe volgn.'
'En Naldi! En de skoewienkle! En t zwembad! Ze goan der ool van éen! Wukn meseerje! T is t antziene! En voe wuk is da nu noadig, dat ze héel die boane oopn smytn?!'
'Kweet der wok t fyne nie van moa kee ier hoard dat t zoe zyn voe t rioolwoatre en ofwaswoatre te skéenn.'
'En t lopt ten de reke toch weer ool in dezelstn pit! Tis ool minskekloatery! En wydre, de gepensioneerdn zyn der were de duupe van!'
'Ge meugt ozoa nie peizn ee madam! De wéreld moe nog n ende meegoan en we moetn oolemolle uus beste doen! En die zoekt die vient! En k oore daj tyd eet voe te zoekn! Ge goa gy da wel vienn noar ier!'
'Wel mersie! Ge zy gy nog ne droevn née gy!'
'Bak n doe nie! Ze zeggn ier ool da k zukne broavn zyn!'
'Ja, t is wel, k goa nere leggn!'
'Jow...'

BART KAËLL

Ze komt bijna elke dag nu. Als ze me ziet glimlacht ze verleidelijk, ja, je zou gerust kunnen stellen dat ze naar me lonkt, met me flirt, ook al is ze tweeëntachtig. En bijna doof.
Verfrissend, iemand die niet maalt om wat leeftijdsverschil.
Telkens heeft ze wel iets te melden, ze lijkt een nieuwskanaal op zich. Soms is het best wel heftig, waar ze mee voor de dag komt. Zoals eerder deze week.
‘Mijn dochter, je weet wel, die met een beperking? Ze heeft vanmorgen geprobeerd om zelfmoord te plegen! Met pillen!’
Daar sta je dan. Ogenblikkelijk flitste er een vraag door mijn hoofd: ‘Wat doe jij dan hier?’ Maar in plaats daarvan riep ik: ’EN ZE IS NU NAAR HET ZIEKENHUIS?’
‘Ja, ze ligt op de afdeling intensieve zorgen, maar ze is buiten levensgevaar.’
Ze schudde haar hoofd.
‘Je mag er niet teveel aan denken. Want het leven gaat door. Het is niet gemakkelijk hoor. Mijn man ligt ook de hele tijd te kankeren. Je weet dat hij enkele trombose's heeft gehad hé?’
En dan zegt ze wat ze bijna altijd zegt: ‘Best dat ik mijn muziek heb.’
Vandaag stond er een lange rij aan kassa aan te schuiven. Het was vrijdag en de derde keer dat ik haar zag deze week. Toen het haar beurt was, zei ze, alsof ze vond dat ik met het voorgaande nog niet genoeg materiaal had voor een stukje: ‘Er komt hier toch veel materiaal binnen hé? Terwijl ik naar hier wandelde, reed de ene na de andere auto op om spullen uit te laden. Het is goed dat ze het niet weggooien en het naar hier brengen natuurlijk, maar de mensen hebben toch veel te veel hé?’
Ik scande de gigantisch grote, huidkleurige onderbroek in, en tikte twee euro voor de cd van Bart Kaëll.
‘Toen de oorlog uitbrak, was ik drie jaar. Mijn ouders hadden zes kinderen. Mijn vader had geen werk, en de mensen kregen toen ook geen kindergeld. Iedere dag vroegen we ons af of we iets te eten zouden krijgen voor we weer naar bed gingen. Honger dat ik toen heb gehad! Je kunt je dat niet voorstellen! We hebben het toch goed hé nu?’
‘WAT DE TOEKOMST BRENGT, WEET JE NATUURLIJK NOOIT,’ riep ik voorzichtig, en tegen de klant die na haar kwam, ‘mevrouw hoort niet meer zo goed’, waarna ik me weer tot haar wendde, ’MAAR MOMENTEEL MOGEN WE NIET KLAGEN!’
‘Wel, dat zeg ik ook! De mensen hebben het nog nooit zo goed gehad. Toch zijn mijn dochter en mijn man altijd ontevreden. Altijd mopperen, nooit is er iets goed. Wat gaan zij doen als er echt iets scheelt?! Maar we moeten vooruit hé!’ Ze betaalde, en terwijl ze haar aankopen bekeek, zag je haar boosheid van haar af vallen.
‘EN JE HEBT WEER EEN CD GEVONDEN VOOR IN JE COLLECTIE!’
‘Ja!’ Ze lachte, draaide de cd om, ‘en als ik thuis kom, zal ik de Marie-Louise opzetten, luid, zoals het moet, en als ze daar niet goedgezind van worden, dan weet ik het ook niet meer!’
Ze stak de spullen in haar handtas, glimlachte nog eens heel lief naar me, en ik keek naar dat gezicht, naar die bleke, vliesachtige huid waardoor haar schedel priemde en in het midden die oude, maar nog steeds strijdlustige ogen.
Weglopend zwaaide ze, zonder om te kijken, en ik begon aan de volgende klant, terwijl er een intense golf van blijdschap doorheen mijn lichaam trok.
Want geluk zit in de kleine dingen.
Zoals, bijvoorbeeld, omdat je geliefde niet van Bart Kaëll houdt.

NICKNAM MASOUD

Nicknam Masoud, je was tweeëndertig toen je in Europa arriveerde. Dat was in 2004, toen je, evenals duizenden met jou, op de vlucht sloeg omdat de VS, die de leiding had over een internationale coalitie, Irak binnen gevallen waren op zoek naar massavernietigingswapens die ze nooit zouden vinden.
De angst, corruptie, oorlog en moordpartijen beu dacht je dat het je in het Westen beter zou vergaan.
Je vroeg asiel aan in Italië, Frankrijk, Duitsland en twee keer in België. Terwijl de ene procedure nog liep vroeg je al een andere aan. Want het duurde allemaal te lang naar je mening, tijd die je beter wou benutten.
Maar zo werkt het systeem niet, een asielaanvraag duurt soms eindeloos en vijftien jaar lang liep je overal tegen een muur aan.
Daarom nam je tenslotte een besluit want de tijd begon te dringen; van een jonge man evolueerde je naar een vijftiger, en er was nog niets veranderd, je liep hier nog steeds rond zonder te weten hoe het straks verder moest.
Je dacht dat deze ultieme poging de oplossing kon zijn voor al je problemen. En als het fout liep, was je er meteen ook vanaf, van deze hel op aarde.

Want daarvan ben ik overtuigd, Nicknam Masoud, dat dit leven van je, zeker in Europa, een hel is geweest.
Het had nochtans gekund. Voor hetzelfde geld werkte je vandaag bijvoorbeeld hier, bij ons, in de kringloopwinkel, had je een afdeling waar je verantwoordelijk voor was, had je een gezin en was je hier gelukkig.
Helaas voor jou had je geen geluk in de loterij van het leven.

Ze hebben je vorige week gevonden in het water, in Zeebrugge.
Die zelfgemaakte reddingsvest die bestond uit een verzameling lege plastic flessen; om zoiets te verzinnen, hoe wanhopig moet je daarvoor zijn? Ze zat nog om je dode lijf gewikkeld, en zo heb je dus de krant gehaald, liggend op je buik, met een blote voet en een zwemvlies aan de andere.


Jij die nergens aan de bak kwam, kwam plots op de radio en in de krant. Maar even snel ben je alweer vergeten, oud nieuws geworden. En het lot is cynisch Nicknam Masoud. Want zo moeilijk als het bij leven was, zo gemakkelijk gaat het in de dood. Als niemand je lichaam opeist regelt de stad Brugge je begrafenis en mag je, zoals je zo graag wou, voorgoed blijven. Heb je die onbereikbaar lijkende verblijfsvergunning dus toch nog gekregen.

TWEE VLIEGEN

Ik was netjes op tijd vertrokken naar het werk en al eventjes aan het rijden, genietend van ‘A Sense Of Wonder’, het vijftiende studioalbum van Van Morrison uit 1985, toen mijn rust verstoord werd door een vlieg die hardnekkig om me heen bleef cirkelen, alsof ze wat van me wou, of me iets duidelijk wou maken. Een ogenblik later merkte ik nog een tweede vlieg op.
Ik bekeek de insecten die vol interesse het interieur verkenden, ondertussen de grenzen van mijn geduld aftastend. Ze streken om beurten neer op het stuur en de voorruit, kriebelden op mijn wang, liepen over mijn voorhoofd, gingen in het midden van één van mijn brilglazen zitten, doken vandaar naar het dashboard, controleerden of de zijraampjes goed afgesloten waren, keken of ze op de een of andere manier in mijn tas konden komen, maakten nerveuze bochten rond mijn hoofd - en dat alles in een razendsnel tempo, alsof ze haast hadden.
Best vervelend maar ook begrijpelijk als je weet dat vliegen maar drie, vier weken oud kunnen worden. Dan doe je de dingen misschien toch iets sneller. Maar veel verder reikte mijn kennis over de Musca Domestica, ofwel de huisvlieg, niet.
Als dreumes trok ik ooit eens zonder veel inleving de vleugels van een mak exemplaar uit, en als puber sloeg ik met de vliegenmepper tientallen exemplaren dood die de kat, met me meelopend, smakelijk verorberde. Maar met het verstrijken der jaren vond ik de vlieg alsmaar boeiender en aandoenlijker, en als ze hinderlijk werden, probeerde ik ze te vangen en buiten te zetten waardoor ik al eens voor een boeddhist versleten werd. Terwijl het gewoon zo is dat ik op een bepaald moment begreep dat het leven ons kostbaarste goed is en dat dit voor alle levende wezens geldt. Dus gebeurt het dat ik ’s avonds een vinger in mijn glas wijn steek waarlangs dat kleine, in doodsangst spartelende vliegje haastig naar boven klimt, eventjes bekomt en dan plots, als een pijl uit een boog verdwijnt, voorgoed geheelonthouder en met een sterk verhaal voor de kleinkinderen op zak, of op zoek naar nog een glas.
Later, scrollend doorheen het wereldwijde web merkte ik dat er op de vragen die ik had, verbazend weinig antwoorden te vinden zijn. Oké, men weet hoe de vlieg eruitziet en waar ze meestal te vinden is, hoe ze zich voortplant en wie haar vijanden zijn. En dat is het zowat. De rest van de kennis zit vaak in zinnen verpakt waarin ook woorden staan zoals ‘vermoedelijk’, ‘waarschijnlijk’ en ‘men denkt’.
Zo 'denkt men' dat een vlieg slaapt, maar 'waarschijnlijk' niet zolang als mensen. Ergens anders lees ik dat een vlieg in haar hele leven 'vermoedelijk' maar duizend meter ver vliegt, alles bijeen gerekend, maar er zijn ook vliegen bekend die in hun carrière vijfentwintig kilometer ver gevlogen zijn. En 'men denkt' dat een vlieg drie dagen zonder voedsel kan.
Kortom, we hebben er het raden naar. Naar, bijvoorbeeld, of ze de mens eerder als een vriend zien of als de noodzakelijke vijand. Hoe het met hun emotionele intelligentie zit, hoe ze communiceren met elkaar en of er zijn die een stel vormen. Of ze familiefeesten organiseren en hoe ze omgaan met neven én nichten.
Aan de lichten wou ik eerst de zijraampjes openen, zodat ze konden ontkomen, maar toen bedacht ik me; daar midden op zo’n kruispunt was misschien niet de beste plek om enkele vliegen, die vanuit de huiskamer met me mee de garage en vandaar de wagen in waren gevlogen, kennis te laten maken met de echte wereld. Of was het overdreven om in hun belang te denken, en hoefden we geen rekening met de gevoelens van vliegen te houden? Hoewel ik net als iedereen tot hiertoe mijn leven lang in het bijzijn van vliegen had doorgebracht, bleven het wezens vol geheimen. Ze slaan ons gade vanop de muur, of in dit geval vanop het dashboard, ze zouden boeken kunnen schrijven.
Terwijl er weer beweging in de rij wagens begon te komen, besefte ik hoe weinig we eigenlijk weten over het verborgen leven van vliegen.
Frank beloofde een dag met temperaturen die rond de dertig graden zouden liggen en bij de kringloopwinkel in Avelgem aangekomen parkeerde ik onder weelderig in blad staande bomen zodat de wagen de hele dag in de schaduw stond.
Het werd een drukke werkdag en ik vergat het gevleugelde duo tot ik me ’s avonds herinnerde waar ik geparkeerd had. Ik opende de laadruimte en haalde mijn sandalen tevoorschijn waarin m’n, in die veiligheidsschoenen oververhitte voeten, ogenblikkelijk verlichting vonden. Ik stapte in en merkte dat het eigenlijk best meeviel qua warmte.
Het duurde eventjes voor ik een vlieg zag. Ze zat op de binnenkant van het neergeklapte zonnescherm aan passagierszijde. Ze bewoog niet, alsof ze een dutje deed. En toen zag ik de tweede vlieg, op het raampje van de kilometer teller, opgewonden wrijvend in de voorste en daarna achterste poten. Ze zaten redelijk ver uiteen, misschien hadden ze na een dag in deze kleine ruimte eventjes genoeg van elkaar.
Ik startte de wagen, zette de airco niet overdreven koud, selecteerde ‘Five Leaves Left’, het in 1969 verschenen debuut van Nick Drake in de lijst met opgeslagen albums, en reed rustig, van de rit, de muziek en het gezelschap genietend, naar huis via Otegem, Ingooigem, Vichte, Desselgem, Ooigem en Oostrozebeke. De twee vliegen bleven onveranderlijk op hun plaats zitten, alsof die betoverende stem en muziek hen gehypnotiseerd had maar het kan natuurlijk ook dat ze gewoon aan het eind van hun latijn waren en het laatste beetje energie wilden sparen. Toen ik terug in de koele garage stond, liet ik de zijraampjes zakken en zag hoe ze ontsnapten, en warempel: het leek wel alsof ze de weg kenden zoals ze op de deur naar de keuken gingen zitten, geduldig wachtend tot ik openmaakte.

OAGE

'Dag boas!'
'Goendag!'
'Oe ist nog in Oastroazebeke?'
'En goed zeekre?'
'Ge zy gy toch van doa née?'
'K passeere doa oole doage, moa k weune in Meulebeke.'
'A jee da toch gezeit, nandre kée?!'
'Joajoaj, t is juuste, k woare t vergeetn, ge weunt gy in Meulebeke! K goa doa oolsan achter myn pattatn!'
'Ja, kweete t, wan gee da de latste kée wok gezeit.'
'Is t woa? K zegge k ik ooles twée kéern zeekre! K goa moetn begunn uplettn! Wèja, tis da boerof doa reks ee, sjuuste over die verbrasserie, alléz, oe noemt die café nu were, ke kunn der nie up komm...'
'Ja, kweete woa da j wil zeggn, oolvege de boane. Nander kée zyn we der wok nie kunn upkomm!'
'Dat is olyk wok nog n ende rynn voe joe oole doage!'
'Ja, t is n cedeetje verre.’
'Ke kunne da goe geloovn!'
'Joak, ke kunn t héel loatn uutspeeln.’
' En ry j gy ton ool Vichte?'
'Joak ee, an die vuufwege noa reks richtienge Bevern-Leie, en zoa héelsan rechtn deure toet in Oastroazebeke.'
'Wè, ge passeer gy ton an tuuznd! In Desselgem! Allez, méen gistern d oage geschoorn, eej t nie gezien?'
'Jamoaja, ke kyke k ik moa sjuuste voa my wei, uk mè n oto zyn!'
'Oe loate zy j doa gisteroavnd gepasseerd?'
'Ja, ge meug zeggn dat t oolsan roend kart voa te zeevn is teegn da k doa zyn...'
'Ja teegn ton zoat j ool in j ne zeetle gy!'
‘Ja, t wos wok ool oavnd ee! K zyn k ik wel up pensioen ee!'
'T is my oolesys nietn upgevoaln oenderboane.’
'Nu moa wi, ge goat t wel zien uj in Desselgem passeert, t is doa woa da die oog oage stoat, z is nog moa geschoorn!’
'K goa der vanoavnd ne kée uplettn.’
'Moa we komm dikknst noar ier wi, en we komm géern, ée? We vienn ier ookn n twuk! En nu zyn we up zoek achter n kléen panneke, moa t stoa lik nietn...'
'Wel kyk, k zyn ier sjuuste an t anvulln, wachte, k goa ne kée zien ut r n panneke tussn zit… Nint, gee gin chance!’
'Moa ween tyd wi, t is voe in uus carravanne, en we zeijn t overlatst nog, en we zoenn ne kée moetn kykn in de kriengloop! Moa we zyn nie gepresseerd! Eést of latst...'
'Eej n carravanne?'
'Méen der twée! Eén in de Côte d'Azur en éen in Benidorm! En t is voe n deen in Benidorm!'
'Dus, t is moa voe noast joare zeekre?'
'Bajoat, t is da da k zegge, meen ool n tyd van de wéreld! Née wuufje?'
'T is wel!'
‘Meen ier ne kée n panne gekocht, jawadda, ée? Moa dat is n goe wi! Ja dienge! M an éest éen gekochtn in Neksjn, ée, tis woar ee, manman, zukn skoane! Ge gieng z in j ne living up je kasse zettn! Oe lange ee ze were mee gegoan?'
'Ja, drie weekn zeekre?'
'Zukke bubbels ool oendre! Eé, t is woar ee? En we goan ton nog vele uut goan eetn! Dus, meen ze miskien moa twée weekn gebruukt! Wan pertank goe gekeekn da t voe induksie wos! En we zyn ton noar ier gekomm. Kyk, t is n joar da we ze gebruukn, en t is doa nog ookn nietn an! Oeveel een we betoald?'
'Acht of neegn euro?'
'Zukkn twodde!'
'Ja, ier kun je batjes doen, moa ge moe dikkns komm... En éest of latst vienn je wuk daj zoekt!'
'En meen wok oolsan n twuk mee, ée, t is woar ee? We komm ier noais of te nimmre met lege ann buutn!'
'Allez, k oare da géern!'
'Ewel, boas, stel het wel, en ge goat uus nog wel ne kée zien!'
'T is vrée wel! Toet binnkort!'
‘En ge goat uus panneke nie vergeetn ee?'

GROENLANDSE PAP

Trump wil Groenland kopen, zo heeft hij Denemarken, de beheerder laten weten. De Deense premier reageerde dat ze dat ronduit absurd vond, en dus besloot Hair Force One het geplande bezoek aan Denemarken begin september te cancelen. Dat is wat ik vanmorgen in het nieuws op radio 1 vernam.
Het grootste eiland ter wereld willen kopen, typisch voor die windbuil, dacht ik nog.
Maar meteen rezen er ook een aantal vragen: Kun je een land kopen? En als ze niet akkoord gaan, wat dan? In klassieke maffiafilms krijgt de restauranthouder een bod voor zijn zaak. Als hij niet akkoord gaat, a. legt hij er het loodje bij neer, b. legt zijn gezin er het loodje bij neer, c. vindt hij een bloedende paardenkop in zijn bed, d. wordt heel zijn open en toe voor heel de wereld te grabbel gegooid; kortom verkoopt hij dus alsnog, al dan niet postuum en voor een fractie van de prijs. Hier, en laat ons nu asjeblief met rust!
Enig scrollen drong zich op en zie, niets is wat het lijkt.
Zwijgen is ook een vorm van liegen heb ik als kind geleerd. Vandaar dat ik bovenstaand nieuwsbericht ondertussen als fake nieuws ervaar. Want de nieuwslezer verzweeg onder meer dat de Amerikanen net na de tweede wereldoorlog al eens een bod hadden gedaan, of beter nog, hun bod toen al vernieuwden, want tachtig jaar daarvoor hadden ze ook al laten blijken royaal over de brug te willen komen; dat er in juni laatst al afspraken waren gemaakt tussen Groenland zelf en Don Triumpf; dat het land, dat vandaag voor een groot stuk autonoom is, geografisch deel uitmaakt van Amerika; dat de Amerikanen er hun meest noordelijke uitvalsbasis hebben, Thule Air Base; dat de bodem er een grote minerale rijkdom blijkt te bezitten en de mijnbouw er producten oplevert als cryoliet, kwarts, mica, lood, zink en ijzerertswaren; dat er met dank aan de opwarming onder de ijskap nu ook diamant en uranium werden aangetroffen en dat de verwachting is dat er dankzij de klimaatverandering nu snel met de ontginning kan begonnen worden.
En dat er ook nog eens olie zou te vinden zijn.
Kortom, een goudmijn dus, want twee miljoen vierkante meter land dat nog steeds voor vier vijfden uit ijs bestaat en wie weet wat er zich daar nog allemaal onder bevindt. Dus is dat eigenzinnige, bespottelijke mannetje dat graag zijn zin krijgt misschien wel alles behalve gek. Aangezien hij niet langer afhankelijk wil zijn van China die vandaag één van de voornaamste leveranciers van deze aardmetalen is, heeft hij zijn zinnen gezet op de voormalige Deense kolonie.
Eerder deze week las ik in de krant dat Don Poetin dankzij de klimaatopwarming ook al mogelijkheden ziet in Siberië. De twee grootste wereldleiders zien de klimaatverandering als een gelegenheid, an opportunity. Sorry folks.
Jammer genoeg voor Bully Boy zit China inmiddels met een dikke vinger in de Groenlandse pap te brokken en is mister Orange wat aan de late kant met zijn interesse. Niet dat dit goed nieuws is voor de rest van de wereld: de Chinezen laten het regenen waar en wanneer ze willen, zij zullen het ook wel laten dooien als dat hen beter uitkomt.
Wat Creep Throat betreft: het enige wat erop zit is nu desinteresse veinzen, zodat de afgang niet al te groot is, voor deze grootste, allergrootste en beste, allerbeste Amerikaanse president aller tijden.

BONANZA

Wakker worden.
Kijken naar de klok: de wereld draait.
Poetin heeft zijn raketten dus nog niet op ons afgevuurd.
Trump aarzelt andermaal om op die rode knop te duwen.
Onze kerncentrales hebben het een etmaal langer uitgehouden.
Het water komt ons nog niet tot de lippen
Ebola heeft ons niet in zijn greep.
Geen komeet is ingeslagen, geen planeet die, plots uit koers geraakt, ons het heelal heeft uitgeknikkerd, geen aliens die ons onwetend / voor straf / ter vermaak hebben ingemaakt.
Met hernieuwde moed de dag tegemoet.
Elke dag is een goeie dag om af te rekenen met zombies.

WITTE TANDEN

‘Wel verdomme, wie dat er daar is!’
In slow motion komt hij overeind.
‘Wie is dat wel misschien?’
‘Het is Rino,’ zeg ik snel, om deze keer de eerste te zijn, ‘de oudste zoon.’
Mijn grootmoeder kijkt naar mijn vader.
‘Is dat waar?’ vraagt ze nijdig, verstoord door wat er nu plots weer uitkomt.
‘Ja moeder’, zegt mijn vader.
‘Hoeveel kinderen heb jij zo?’ vraagt ze.
‘Vier’, zegt mijn vader.
‘En ik wist daar niets van’, zucht mijn grootmoeder hoofdschuddend.

‘Zie haar zitten,’ zegt mijn vader, ‘zesennegentig komt ze eind deze maand… En ze stapt nog steeds alleen in en uit haar bed!’
Grootmoeder schopt met haar ene been in de lucht.

‘Ga je je trui uitdoen?’, vraagt ze.
‘Ja,’ zeg ik terwijl ik de col over mijn hoofd trek, ‘zo warm dat het hier is…’
‘Ja, en nochtans, de kachel is uit!’ Grootmoeder schudt haar hoofd.
Ze schuift de hele tijd met haar ene voet over de grijze vinyl waarmee de vloer bekleed is, iets sneller dan het ritme van de muziek die stil maar schel uit het oude transistorradiootje komt, de ene Vlaamse schlager na de andere.
‘Ze loopt tot het eind van de hal en weer terug zonder haar wandelstok en je moet zorgen dat je mee bent hoor!’ zegt mijn vader.
‘Waarom loop je zo snel?’ vraag ik aan mijn grootmoeder.
Ze kijkt naar haar voet die heen en weer schuift en zegt: ‘Ik zit zo graag in mijn zetel.’

Er komt een vrouw binnen met een looprek, ze wijst naar me en knikt.
‘IK KEN JE HOOR!’ roept ze. ‘MAAR IK WEET JE NAAM NIET MEER!’
‘Rino’, zeg ik.
‘Je gaat het een beetje luider moeten zeggen,’ zegt mijn vader, ‘ze hoort elke dag een beetje minder.’

‘RINO’, zeg ik, een heel stuk luider nu.
Ze kijkt naar me met dichtgeknepen ogen, terwijl ze een hand rond haar oorschelp houdt.
‘RINO’, roep ik, nog luider en ze nijpt nog meer met haar ogen.
‘RINO! RINO! RI-‘
‘RINO!’ roept ze plots en lacht, alsof ze er zelf opgekomen is. Mijn vader en mijn grootmoeder lachen mee.
Overal beangstigend perfecte, veel te witte tanden.

Ze staat strak rechtop, het looprek met haar twee knokige handen vasthoudend.
‘Het is bijna november en de kachel brandt niet’, zegt mijn grootmoeder en ze schudt opnieuw haar hoofd.
‘HEEL DE WERELD IS VERDRAAID’, zegt de vrouw met het looprek.
‘HET WEER IS VERDRAAID, DE NATUUR IS VERDRAAID, DE BEESTEN ZIJN VERDRAAID, EN DE MENSEN ZIJN VERDRAAID.’
‘DAT IS MIJN OUDSTE ZOON’, zegt mijn vader.
‘HET IS GEEN WAAR HOOR!’ roept mijn grootmoeder.
‘Maar moeder toch’, zucht mijn vader. Zijn stem klinkt vermoeid.
Grootmoeder kijkt van de één naar de ander met verschrikte ogen. De vrouw met het looprek knipoogt naar me, wendt zich naar mijn grootmoeder en zegt: ‘MAAR JIJ KUNT TE MINSTE NOG LOPEN ZONDER LOOPREK!’
Lachend haalt mijn grootmoeder haar schouders op.

‘WAT GA JE NU FORCEREN?’ roept de vrouw met haar looprek terwijl ze de hal in staart die zich net buiten mijn blikveld bevindt.
‘Man man man, ze gaat nog eens verongelukken!’ zucht mijn vader die zonet half overeind gekomen is om het beter te kunnen zien maar nu weer gaat zitten.
‘ZE STEEKT WEER TOEREN UIT’, zegt de vrouw met het looprek.
‘Het is erg de laatste tijd’, zegt mijn vader.
De vrouw met het looprek roept: ‘WACHTEN ZE ERGENS OP JE MISSCHIEN?’
‘Wel merci,’ zegt mijn grootmoeder geschrokken terwijl ze naar me kijkt, en met haar hoofd knikt in de richting van de hal, ‘dat is nu de eerste keer dat ik dat van haar zie!’

‘JE HEBT DE KRANT MEEGEBRACHT!’ roept mijn vader naar de vrouw met het looprek en ze lachen naar elkaar, het betreft duidelijk een inside joke, zelfs mijn grootmoeder lacht mee.
‘JA,’ zegt de vrouw met het looprek, ‘HOE MIN ZE HIER WETEN, HOE BETER ZE SLAPEN!’
‘STAAT ER IETS IN MISSCHIEN?’ roep ik.
‘HETZELFDE ALS GISTEREN’, zegt de vrouw met het looprek.
‘Het gaat haar niet om wat er in staat,’ zegt mijn vader, ‘het gaat om wat er in zit!’
De vrouw met het looprek vouwt de krant open.
‘KIJK EENS HIER!’ Ze tovert een koekje tevoorschijn, en draait zich naar me toe: ‘MOESTEN ZE ZIEN DAT IK MIJN KOEKJE AAN JE VADER GEEF, IK ZOU ER GEEN KRIJGEN, BEGRIJP JE? HOEWEL IK EVENVEEL RECHT OP EEN KOEKJE HEB ALS IEDER ANDER. IK BETAAL HIER OOK ELKE MAAND MIJN DEE-‘
‘WE GAAN DAT MET PLEZIER OPETEN!’ roept mijn vader.

Mijn grootmoeder is ongemerkt opgestaan en naar het wc gegaan.
‘Ik ga toch maar eens kijken’, zegt mijn vader na een tijdje.
‘Maar moeder toch,’ hoor ik hem zeggen, ‘je moet je haar niet kammen, het is nog maar geborsteld, het zal helemaal plat liggen’.
Ze komen samen weer tevoorschijn terwijl mijn vader vruchteloos door haar haar woelt met zijn hand. Mijn grootmoeder blijft staan met haar ogen toe.

‘Hou je sterk hé broere,’ zegt hij, we staan op straat en zoals gewoonlijk geeft hij mij eerst een hand en dan een kruisje op mijn voorhoofd,
‘God zegene en beware je, en altijd goed opletten onderweg.’
Ik kijk in mijn spiegel terwijl ik weg rijd en als ik aan het eind van de straat kom staat hij er nog steeds, met zijn armen gekruist.

JEZUS SKOENN

'De kringloopwinkel in Avelgem, met Rino!'

'De kringloopwinkel in Avelgem, met Rino!'
'Alloo?'
'Hallo, ja, met Rino, van de kringloopwinkel in Avelgem!'
'Alloo, eej gyder Jezus skoenn?'
'Wukke skoenn?'
'Van Jezus.'
'Meen ier vele skoenn, moa k vréeze da we de skoenn van Jezus nie goan een... Peize k...'
'En van Geox mè ne gee?'
'Van wien dadde?'
'Skoenn van Geox! Mè ne gee.'
'K zoe t nie weetn.'
'En eej skoenn van Think mè n uutroeptéekn?'
'Goh, da weete k wok nie. Uuzne skoenspecialist is nog in congé...'
'En zoe j der een van Superfit?'
'Ja madam, nie voe téen of tandere moa dat zyn moeilukke vroagn wei da j doa stelt!'
'Wel gee der of gee ginne ee! Is da nu zoa moeilijk?'
'Jamoaja, meen ier zoaveel skoenn, ke kunne kik da nie van buutn zeggn! En meen ton nog ne kée van ooles moa éen poar!'
'Ja... Dus wuk wil je zeggn? Da k moete komm kykn?'
'Welja, da zoe t beste zyn. Want ge wit gy best wuk da j zoekt ee? En rad wuk da j ier vient!'
'Ja... En k goa k ik tonne moa komm zekers?'
'Vréewel!'
'En mersie voe d informoasje!'
'Euh...'
'Toet vanachternoene!'
'Jow...'

TWIENTIG CENT

‘Uj nie kunn zwemm, kruup ton nie up ne boat’ zei me voadre
‘En uj nie kunn vliegn, kruup ton nie in ne vliegre!’
Je zat vul mè van die spreukn
‘Ak moa de zeune gewist van ne ministre’ zeit n up ne kée,
binst dat n zyn plakkerskostuume an trok
Of, ‘in de lucht is t er nietn te vienn!’ uk stoene te droamn
K moeste lachn
‘Ja moa ja, wachte moa! Toe da noedn der nie mée is…
Meziele, goa j zeggn: je wos t r verdomme recht up!’
Ja me voadre… T wos by momentn ne n echtn filosoof
We liepn up ne kée up de markt in Diksmuude
j a congé en da wos uus reize
en ommèdekée stuupte n èm en je rapte
n briefke van oenderd frank up
We stoenn oolemolle te kykn lik van t lam gods gesleegn
Ga zyn n oanzichte moetn zien!
T is n éeuwigheid geleen moa k moeste der an peizn
binst da k noa de gazettewienkle liepe
Voa de deure lag ter twientig cent up de groend

IN ONZE NAAM

Wie migranten redt op zee mag de Italiaanse wateren niet meer binnenvaren. Wie dat toch doet, riskeert een boete tot 1 miljoen euro. Daarnaast wordt de kapitein gevangen gezet, en zijn schip in beslag genomen. Het was al door de kamer geraakt maar nu heeft ook de Senaat het goedgekeurd en daardoor is Salvini’s omstreden veiligheidsdecreet een Italiaanse wet geworden.
Maar waarom dan toch in Italië aan wal willen gaan? Omdat het Maritieme reddingscentrum in Rome (het MRCC) verantwoordelijkheid is voor de opvolging en het regelen van alle reddingsacties in de Middellandse zee tussen Italië en Libië. Zij bevelen de reddingsboten om naar Italiaanse havens te varen.
Maar als je dan toch in de gevangenis dreigt te komen, je boot kwijt te spelen en daar bovenop nog eens 1 miljoen euro moet ophoesten, waarom zou je het order dan niet aan die Italiaanse laars lappen en in Malta of Tunesië aan land gaan?
Gewoon omdat deze reddingsschepen nergens welkom zijn natuurlijk.
Het is de aard van het beestje: moesten de vluchtelingen, wanneer ze voet aan wal hebben gezet in Italië, eerlijk verdeeld worden tussen de verschillende lidstaten, zou er geen vuiltje aan de lucht zijn. En daar wringt het schoentje.
Ondertussen worden de onafhankelijk opererende instanties, ofwel: niet gouvernementele organisaties (ngo’s), in hun bestaan bedreigd wanneer zij optreden, maar ze zijn tegelijk onmisbaar, want zij krijgen hun reddingsopdracht doorgaans van de kustwacht (!) - omdat deze niet mogen ingrijpen maar dus ook niet lijdzaam kunnen/willen toezien.
Als je als mens kunt kiezen tussen blijven in een land waar je je leven geen ogenblik zeker bent, en vertrekken met een rubberbootje naar Fort Europa, dan is de keuze snel gemaakt. Ook al liggen alle reddingsschepen aan de ketting en zijn er geen ngo’s meer over om, als het misgaat, je te komen oppikken, ergens in die Middellandse Zee. Als je vertrekt maak je tenminste een kans om het te overleven.
De ngo’s op non-actief zetten betekent dus gewoon dat er nog meer mensen zullen verdrinken.
We schrijven de donkerste pagina’s in het boek over de Europese Unie. Maar dat is toekomstmuziek, niet dat er nu al iemand van wakker ligt. En later, véél later, kan er nog altijd iemand zijn excuses aanbieden. In onze naam.

NIET TE KOOP

Kijkend naar de huisraad die bij ons terecht komt - kopjes, schoteltjes, borden, bestek - krijg ik een visioen met oude witte keukenkasten waarin alles netjes teruggezet wordt na de afwas. Rijen glazen van verschillende groottes, ooit eens aangekocht vol choco of mosterd, versierd met smurfen of andere stripfiguren volgens de geldende wetten van de verleiding van de tijd waarin we ons bevinden.
Of gewoon de overblijvende exemplaren van een of andere set waarvan de rest al dan niet geluk brengt maar het zelf niet overleefd heeft. Verschillende soorten kopjes voor dagelijks gebruik, en van één model meerdere exemplaren die we sparen voor als er bezoek komt.
Het lijkt wel of alles evolueert behalve de inhoud van onze keukenkast.
Een schoteltje met een klein barstje dat zich sterk houdt. Van enkele tasjes werd het oortje geamputeerd, wat rest zijn korte stompjes. Of er ontbreekt ergens een stukje porselein aan een rand. Vaak zie je onderin meerdere, elkaar kruisende barstjes. En soms dit alles tegelijk.
Stuk voor stuk onmisbaar. Maar dat besef je later pas.
Als het het aantal gewonden in de kast te groot wordt, komt een nieuwe set in huis. Jong, fris, glanzend materiaal dat voor een vrolijke lichtheid tussen de rest zorgt, maar ook voor een bezwaard gevoel.
Vooral dat oranje plastic vergiet, een verziep noemen we dat. Wat een merkwaardig ding is dat toch, wat een fantastische uitvinding! Ideaal als je bessen plukt zodat spinnen en kevers nog een kans krijgen om weg te komen. Of om frieten in op te schudden. Ronduit betoverend als er pasta in afgegoten wordt; het water dat in de wasbak alle richtingen op klettert, opgelet voor de stoom als je erboven blijft hangen. De capellini of mie die, als je niet oplet, aan elkaar gaat klitten wanneer het vocht ertussen wegstroomt.
Een van de oren van ons oranje vergiet heeft ooit eens te warm gekregen en is helemaal vervormd. We vinden het niet erg. Toch wordt het op een dag vervangen door een metalen exemplaar.
Er rijdt een SUV op. Drie oudere dames - overduidelijk zussen - in weelderige broekpakken met pumps en elk met een hoedje op het hoofd, stappen uit en nemen spullen van op de achterbank en uit de kofferruimte.
‘Ons mama is naar het rusthuis’, zegt diegene die ons het eerst bereikt.
‘We hebben een heel huis leeg te maken maar zijn begonnen in de keuken. Allemaal oude, maar nog degelijke spullen. Ons ma heeft ze tot haar laatste dag thuis gebruikt.’
Ze zetten de dozen neer, teder bijna, terwijl ze elkaar op bepaalde artikelen wijzen, ‘kijk, onze snijplankjes, oh jammer toch dat we die dingen vandaag niet meer gebruiken…’ nemen dan in een oogwenk achteloos afscheid en lopen kletsend terug naar de wagen.
Dozen vol met ondergewaardeerde kostbaarheden, prullen die ooit dienden bij dagdagelijkse rituelen. Aan elk stuk zitten er verhalen vast. Er wordt te weinig belang gehecht aan de nalatenschap van een gezinsleven.
Voor onze medewerkers is het dan weer alleen maar oude rommel, en als er iets aan mankeert gaat het onherroepelijk de container in.
Opeens haalt één van de dames zo’n oranje plastieken vergiet tevoorschijn. Ze kijken er alle drie naar, en één van hen zucht: ’mama’s verziep!’
Ik zou ze willen waarschuwen en zeggen: ‘Neem het terug mee, hier ga je spijt van krijgen, zo’n verziep vind je nergens meer, het is, hoe raar het ook mag klinken, de eerste keer dat ik er hier eentje zie’, maar ik zwijg.
En nu zijn de zussen alweer verdwenen. Maar het vergiet is er nog. Het staat boven, in mijn bureau. Het lijkt op twee druppels water op dat oude vergiet bij ons thuis, toen ik nog een kind was, behalve dan dat allebei de handvaten nog intact zijn.
Nee, ik geloof niet dat de zussen zich nog bedenken.
Maar het is voorlopig niet te koop.