zondag 24 december 2017

EEN ONVERVALST KERSTVERHAAL

Kijk, iedereen doet wel eens iets verkeerd. En dat is dan nog voorzichtig uitgedrukt. Veel mensen doen elke dag wel iets verkeerd. Oké, ik ken er wel een paar, van die mensen die zelden of nooit iets uitspoken dat niet door de beugel kan. En als het toch gebeurt, is het per ongeluk, door onwetendheid. Het is een aandoening las ik ergens; altijd met jezelf in het reine moeten zijn en daar niet mee om kunnen gaan als het niet zo is. Maar wees gerust: wat deze lieden aan lucratieve, strafbare buitenkansjes laten liggen wordt gecompenseerd door de lui die hun dagen met misdrijven aaneenrijgen.
Ik moet voor dit verhaal eventjes terugkeren in de tijd. Meer bepaald naar 1992, of '93. Voor wat ik vertellen wil steekt het niet op een jaartje min of meer. Het stamt uit de tijd dat ik zelf geregeld iets uitspookte dat, op de keper beschouwd, eigenlijk niet helemaal koosjer was. Ik heb het altijd als kwajongensstreken gezien en ook de politie was het daar uiteindelijk mee eens, gezien het feit dat ze me - toen het erop aankwam – nou ja, ik moet het niet meteen allemaal aan je neus hangen.
Hoe dan ook, je zou dit relaas dus als een bekentenis kunnen zien van iets dat lang geleden reeds werd afgehandeld en rechtgezet maar ik zou het niet vertellen als er niet ook een goed verhaal in zat.

Om de zoveel tijd moet ik nog eens terugdenken aan die nacht. En ik heb al enkele keren de pen ter hand willen nemen maar dit verhaal kun je moeilijk in de zomer vertellen. Want het is een onvervalst kerstverhaal. En net zoals je kerstmuziek eigenlijk alleen maar met kerst kunt beluisteren, ook al zijn het nummers van Bob Dylan of The Pogues, zo komt een kerstverhaal enkel tijdens de eindejaarsperiode volledig tot zijn recht. Maar ik ben ondertussen al niet meer van de jongste en ik vraag me nu alleen maar af of ik het niet al eens eerder opgeschreven heb, lang geleden. Het komt me ook zo bekend voor allemaal... Zoja, dan kan die ene aandachtige lezer die het verhaal herkent, de twee versies misschien eens met elkaar vergelijken. En mij z'n bevindingen meedelen. Desgewenst volledig anoniem. Echt, ik zou het op prijs stellen.

Destijds werkte ik in het weekend als productiearbeider voor een multinational. Op zaterdagavond om 17 uur begonnen we aan onze missie. Twaalf uur later, op zondagmorgen, waren we pompaf en mochten we naar huis. Een half etmaal later startte de tweede helft van onze werkweek. Op maandagmorgen lieten we onze machine dan, moe maar gelukkig, in de handen van collega's achter.
Ik was jong, te vroeg van school afgegaan en er al snel achtergekomen dat schoolverlaters het 'kanonnenvlees' van onze consumptiemaatschappij zijn. Fabriekswerk bleek het enige waar ik toegang tot had. Ik was handig, snel, en slim genoeg om een redelijk complexe machine te bedienen en de bijbehorende administratie te verzorgen.
Werken in het weekend in een fabriek zorgde ervoor dat ik tijdens de week alsnog de kans kreeg om bezig te zijn met de dingen die ik echt wou doen.

Als je er rationeel over nadenkt zou het niet meer dan normaal zijn dat iedereen in het weekend wil werken. Als je kunt kiezen tussen vijf weekdagen waarin je achtendertig uur moet werken of enkel op zaterdag en zondag waarin je dan vierentwintig uur werkt, grosso modo voor hetzelfde loon, dan zou je denken dat die jobs uitgevochten worden. Maar dat is gelukkig niet zo. Gelukkig voor mij bedoel ik. Want voor de meeste mensen is het weekend heilig terrein waar niet aan geraakt mag worden. Kwaliteitstijd die met de familie doorgebracht moet worden.
Niet voor deze jongen. Ik wou schrijven en weekendwerk kwam me hierbij uitstekend van pas. Waarover ik wou schrijven wist ik niet. Ik was nog jong en dacht dat ik alle tijd van de wereld had. En het verhaal dat ik hier wil vertellen was nog niet gebeurd, of het was nog te vers, of ik herkende het nog niet als een verhaal.
Bovendien maakte ik mezelf wijs dat ik mijn pen eerst moest slijpen en begon artikelen te schrijven voor een regionale krant, 'Het Wekelijks Nieuws'. Stukjes over van alles en nog wat.
Over een plaatselijke acteur die vijftig jaar op de planken stond, de tuinbouwschool die zestig jaar bestond, het ereteken voor sportverdienste dat voor de tweede keer werd uitgereikt, een geschiedenisleraar die op pensioen ging...
Best wel saai maar ik geloofde dat het een goeie leerschool was en volhardde. Na zes maanden werd de krant die inmiddels 46 jaar bestond, opgedoekt en ik moest op zoek naar iets anders. Ik begon toen maar over muziek te schrijven, cd besprekingen en concert recensies. Mijn eerste interview met een muzikant was er één met een zekere Stijn Meuris van Noordkaap.
Ik heb mijn pen jarenlang geslepen. Altijd vond ik wel een of ander tijdschrift of krantje waarbij ik een tijdlang aan de slag kon in afwachting van het echte werk. Het is waar, ik geef het toe: ik verschool me achter deze opdrachten om niet in mezelf te moeten graven.

Voila, dit is wat men het voorwoord noemt, de proloog. Een verklaring of uitleg waarmee de schrijver - in dit geval ik dus - dit verhaal in wil leiden. Met andere woorden, het is nog niet echt begonnen. Maar vanaf hier dus wel. Was dit een film geweest, dan zou ik op deze plaats de filmtitel in het beeld lassen. Muziek laten aanzwellen en de acteurs vernoemen.
Want wat ik moest vertellen om duidelijk te maken waarom ik op maandagavond vol energie, in feeststemming en vol adrenaline op café trok om de deur dan uiteindelijk vaak als laatste klant van mijn favoriete stek achter me dicht te trekken, is nu achter de rug en ik kan overgaan tot het eigenlijke verhaal.

Het weekend is heilig voor wie erin gelooft, maar de week is het paradijs voor de ongelovigen. Wat je allemaal niet kunt doen in vijf vrije dagen!
Er zijn natuurlijk ook enkele nadelen aan verbonden. Voor een jongeman met een een ingewikkelde status op privégebied is de zaterdagnacht vastzitten in een fabriek de hel. Wie weet waar mijn meisje mee bezig is? Misschien heeft iemand haar dronken gevoerd en is dit monster nu zwaar misbruik van haar aan het maken? Of misschien heeft ze iemand ontmoet voor wie ze als een blok gevallen is en verkent ze momenteel elk detail van zijn goddelijke lichaam?
Maar aan de andere kant; wie is mijn meisje ook al weer?

Een ander nadeel, dat voor menigeen misschien als een voordeel klinkt, is dat de maandagavond voor mij de vrijdagavond was; mijn werkweek zat erop en nu kon het weekend eindelijk worden ingezet. Een omgekeerde wereld dus met alle gevolgen van dien. Want veel viel er in het uitgaansleven niet te beleven op maandagavond. Zowat alles was dicht, en de cafébazen genoten van een welverdiende rust na enkele dagen oorlog en vrede in hun zaak. Het werk van een cafébaas wordt vaak onderschat. Dat weet ik omdat ik er zelf één ben geweest.
'Jij zit altijd middenin het feest' zeggen de mensen. Vergeet dat maar. Jij zit altijd middenin het feest van iemand anders. Een feest waarop jij eigenlijk niet uitgenodigd bent.
De cafébaas kijkt vanop de zijlijn toe. De dag dat hij met zijn café begint, wil hij een plaats creëren waar mensen kunnen praten terwijl ze lekkere dingen drinken terwijl ze naar goeie muziek luisteren. Als hij ermee stopt, wil hij het liefst een tijdlang geen mensen meer zien.
Er zijn uitzonderingen natuurlijk, maar toch. Gelukkig gaat ook dat weer snel voorbij. Ja, er komt weer veel naar boven nu ik erover nadenk. Misschien zit er wel een verhaal in...

Maar dat nu net mijn favoriete café in die tijd open was op maandagavond! Mijn lever snakte naar een groot glas koud schuimend bier, en mijn lijf bruiste - als de in het water op en neer dansende Dafalgan die ik de dag nadien nodig zou hebben - van de zin om er eens goed in te vliegen. Dat mijn vrienden op dat moment hun eerste werkdag achter de rug hadden en nog vier dagen te gaan droeg enigszins mee tot de feestvreugde. Ze waren vastbesloten om het niet te laat te maken, en daar slaagden ze meestal ook in, maar af en toe lukte het me om ze te verleiden met nog een drankje want het vlees is zwak en niet zelden heb ik ervoor gezorgd dat de persoon in kwestie de dag nadien niet op zijn werk verscheen wegens te pijnlijke ontwenningsverschijnselen.

De maandagavond waarover ik het wil hebben, bevonden we ons – zoals ik al zei – in volle kerstperiode. Ik woonde aan het station, had geslapen tot een uur of tien, een artikel waarvoor de deadline reeds overschreden was, afgewerkt en afgeleverd op de redactie. Daarna had ik mijn wagen naar de garage gebracht voor onderhoud. In een uiterste beste stemming begaf ik me nu te voet naar de binnenstad.
Het is lang geleden, en de politie was bijlange nog niet zo streng aan het controleren bij bestuurders op alcoholgebruik als nu, maar ook al stond hij die dag toevallig in de garage, ik was toen gelukkig al slim genoeg om zoveel mogelijk te vermijden dat ik met de auto reed nadat ik gedronken had.
Het was na zevenen, de winkels waren dicht. De stad zag er dood en verlaten uit en de uitzinnige kerstversiering leek het gevoel van verlatenheid en somberte nog te vergroten. De straten in het centrum leken op een crisis af te stevenen door die ontelbaar fel witte schitterende sterren, etalages waren tot in de nok versierd met fonkelende schittering. Er stonden overal prachtige kerstbomen, de een al mooier dan de andere, veilig achter traliehekken die bescherming moesten bieden tegen ramkraken. Alles baadde in een verzengend licht waarmee gevierd werd dat de zoon van de God in het Christendom bijna tweeduizend jaar geleden in een stalletje in Bethlehem in volstrekte duisternis ter wereld kwam.

Eerst ging ik nog iets eten. Normaal trok ik naar de San Marco, een Italiaans familierestaurantje waar ze een fantastische pasta pesto serveerden maar om de een of andere reden was de zaak vanavond dicht. Dus waagde ik me aan iets anders, een plek waar ik eerder slechts in uiterste nood al eens was geweest ook al bestond het vele jaren. Het lag op vijftig meter van mijn favoriete kroeg, het Sjampetterke. Hoe het nu zit en of het nog bestaat weet ik niet, maar toen was de Bozart een mengeling van bruine kroeg en eetcafé waar ze de commerciële hitparade muziek draaiden waar ik zo'n hekel aan had. Vandaar dus dat ik de zaak meed. Maar nood breekt wet.

Het is lang geleden, maar ik herinner me nog steeds de onvrede waarmee ik de zaak verliet. Ik had er een lasagne besteld, die, toen hij opgediend werd, vanbinnen nog koud bleek te zijn. Ik wenkte de waard. Hij was bezig met het aanvullen van de koelkasten en kwam duidelijk geërgerd naderbij. Ik vroeg hem om het gerecht nog eventjes in de microgolf bij te warmen. Hij keek ongelovig naar mijn bord en reageerde met 'toch zul je moeten betalen!'.
Misschien dat ik iets te gevoelig was die avond. Maar de euforie die ik voelde duldde dit soort vernederende opmerkingen niet. Ik stond op, betaalde en vertrok.
Verder zal het zo'n typische, winteravond in het Sjampetterke zijn geweest. De ramen beslagen, de versierde kerstboom in dat hoekje op de toog. De uitbater Dirk die tussen het bestellen door plaatjes draaide terwijl we met een groepje vrienden om beurten een rondje gaven. Grappen maakten en discussies voerden over muziek. Uiteindelijk zal ik wel weer de laatste klant zijn geweest en toen Dirk aanstalten maakte om het leeggoed naar de kelder te brengen zal ik me zoals gewoonlijk uit de voeten hebben gemaakt.
Hoe dan ook, vandaar staat me weer glashelder voor de geest wat er daarna gebeurd is.
Maar misschien moet ik eerst nog iets anders vertellen.

Ik heb al vermeld dat ik toen een wagen had, die ik eerder die dag voor onderhoud naar de garage bracht. Dat was bij Johny Malfait, die een garage uitbaatte in een van de zijstraatjes van de Stationsdreef waar ik woonde. Ik had te doen met Johny. Want hoe kon je nu als consument vertrouwen hebben in een ondernemer wiens achternaam in het Frans 'slecht gedaan' betekende?
Ik weet nog dat ik die dag vroeg waarom er bij hem geen kerstboom stond. Hij lachte en zei dat het moeilijke tijden waren, en een kerstboom teveel geld kostte. Dat het er niet vanaf mocht.
Ik wist wel dat het een grapje was, maar toch.
Dus toen ik uit het Sjampetterke kwam en langs de Bozart passeerde, zag ik die kerstboom staan. Een grote, gezonde boom, bijna zo groot als ik, in een stevige aarden pot die naast de deur stond zoals bij veel horecazaken en winkels. Ik monsterde het ding. Keek eens om me heen. Er was geen kat te zien. Misschien dat het mogelijk was.

Te voet op café gaan heeft zijn voordelen maar er zijn ook nadelen aan verbonden. Ik had destijds de nare gewoonte, als ik na een avond stappen op weg naar huis was, om dingen die ik tegenkwam te verplaatsen. Ik begrijp het nu zelf niet goed wat me bezielde maar niets dat ik toen zo spannend vond als om midden in de nacht helemaal in mijn eentje in een van mens en dier verlaten straat de bloembakken van de ene vensterbank om te wisselen met die van een andere vensterbank zo'n honderd meter verderop.
Toen ik tijdens een zwoele zomernacht ontdekte dat veel grote winkelzaken in de centrumstraten het tapijt waarop je je voeten afklopt vooraleer je binnenstapt, na sluiting gewoon laten liggen, heb ik me enkele uren bezig gehouden met het omwisselen van die logge, best wel zware dingen. Ik rolde er eentje op, gooide het over mijn schouder om het enkele tientallen meters verder voor de deur van een concurrent neer te leggen. Diens tapijt zeulde ik dan weer naar een andere winkel. Dit bleef ik herhalen tot de cirkel min of meer rond was.
Ik herinnerde het me de volgende dag pas toen ik mijn overhemd zag.

Maar het was pas echt feest als het groot huisvuil buitenstond. Nu moet je in de meeste steden en gemeenten een afspraak maken waarna gemeentearbeiders tegen betaling je oude spullen komen ophalen maar in die tijd kon je je afgedankte materiaal twee keer per jaar voor je deur zetten. Vrachtwagens reden af en aan en namen alles mee. De stad leek op zo'n nacht afwisselend op een verlaten rommelmarkt of een gigantische vuilnisbelt.
Ik weet niet wat het was dat mij zo aantrok, maar iets bij het groot huisvuil zien staan, ergens tussen twee en drie uur 's nachts - een kastje, een stoel, een oude hometrainer, een boekenrek - het leken me steevast prachtige vondsten die de moeite waard waren om van de ene naar de andere kant van de stad op mijn rug mee naar huis te torsen.
Ik ben menige keer 's middags met spierpijn opgestaan, in de woonkamer in shock starend naar wat ik nu weer opgescharreld had onderweg. Een keer werd ik wakker, mijn pijnlijke hoofd herinnerde zich enkele uren daarvoor iets zwaars door de brievenbus te hebben horen vallen en het was tijd om te oogsten. Want het konden alleen maar cd's in een pakket zijn die erom smeekten om te gerecenseerd te worden.
Verbijsterd merkte ik dat de toegang naar de voordeur in de hal compleet versperd was. In het midden stond er een grote zwarte gietijzeren kachel. Een oud en lelijk ding dat bovendien loodzwaar was en ik onmogelijk in mijn eentje kon verplaatsen. Ik begreep er niets van. Langzaam begon de mist in mijn hoofd op te lossen. Ik worstelde me naar de voordeur. Daar zag ik een roestig sleepspoor dat vanaf mijn drempel naar het achterportier van mijn nogal scheef geparkeerde wagen liep. De achterbank zat helemaal onder het roest.
En toen herinnerde ik me hoe ik de kachel lang na middernacht middenin de stad bij een hele berg huisvuil aangetroffen had. Het leek op dat moment helemaal geen gietijzeren gedrocht maar een door barbaren opzij geschoven verfijnd staaltje vakmanschap waarmee ik voortaan mijn huis zou verwarmen. Daar was ik meteen zeker van. Van de aanblik alleen al kreeg je het warm.
Ik had geen tijd te verliezen, mocht er niet aan denken dat er iemand anders kon passeren want wie kon er zoiets laten staan? Ik haastte me naar huis, sprong in mijn wagen en haalde het ding op. Wat ik nu niet kon verplaatsen, had ik dus in mijn eentje in de auto geladen en thuis weer uitgeladen.
Het is bewezen dat een moeder om haar kind te redden in een noodgeval over onvermoede krachten beschikt. Ik had geen kind te redden maar kan getuigen dat het waar was, dat een mens in geval van nood tot bovenmenselijke krachttoeren in staat is.

Ik stak de uiteinden van mijn sjerp in mijn jas die ik tot bovenaan dichtmaakte, boog voorover en tilde de bloempot van de grond. Ik schrok van het gewicht en het duizelde me, ik moest eventjes mijn evenwicht hervinden. Maar toen stond ik rechtop met mijn twee armen rond het ding geklemd. Ik begon te stappen, het Nonnenstraatje in, voorzichtig aftastend of het me zou lukken.
Maar mijn wilskracht groeide bij ieder stapje, vooral omdat ik het de perfecte wraakactie vond omwille van de boerse behandeling die me in de vooravond met de lasagne te beurt gevallen was, en wat meer was, dat ik Johny van garage Malfait nu zou kunnen verrassen met een kerstboom. Die zou ik gewoon voor zijn deur zetten, en ik vond het spijtig dat ik er niet bij kon op het moment dat hij het rolluik naar boven trok en de boom zag staan. Maar ik wist dat ik op dat moment iets verderop ver weg in een of ander dromenland zou vertoeven. Je kunt niet alles hebben.

De pot woog gigantisch veel, eigenlijk was het onmogelijk wat ik probeerde. Ik kreeg het ogenblikkelijk warm maar ik wist dat ik niet op zou geven. Op de ene stap volgde de andere en na een tijdje draaide ik naar links, de Poststraat in. Ik stapte rustig verder, dacht aan mijn legerdienst, hoe we marcheerden. De kapitein die constant 'Links! Rechts! Links! Rechts!' riep, eindeloos, en wij die hierbij ofwel ons linker of rechterbeen naar voor brachten. Liefst in overeenstemming met wat de kapitein riep want dit was iemand die je maar beter niet tegen de haren in streek.
'Links! Rechts! Links! Rechts!'
Het hoofd leegmaken en nergens aan denken, gewoon de ene voet voor de andere zetten. Ik draaide rechtsaf, de Ooststraat in. Ik moest hier snel weg want dit was een van de centrumstraten en hoe verlaten alles ook oogde midden in de nacht, ik kon maar beter niet teveel in de kijker lopen. Dus draaide ik meteen weer linksaf, naar de Henri Horriestraat.
Het was een prachtige nacht, windstil en ijskoud. Alles leek in een diepe slaap gewikkeld en ik sjokte rustig verder, stak de Jan Mahieustraat over en dwarste het De Koninckplein. Kruiste de Sint-Amandstraat en draaide de Teerlingstraat in.

Toen ik bijna bij mijn bestemming gekomen was, ik moest alleen nog rechts de Cichoreistraat door en dan eventjes verder opnieuw rechts naar de Landbouwstraat. Daar helemaal vooraan was het, aan de linkerkant. Ik was vlakbij, had mijn doel bijna bereikt.
Maar ik voelde nattigheid, misschien door die stationair draaiende wagen die ik in de verte hoorde. Ik gooide een snelle blik over mijn schouder en wist meteen dat het helemaal verkeerd was.
Rustig wandelde ik verder, draaide de Cichoreistraat in en vanaf het ogenblik dat ik de hoek om en uit het zicht verdwenen was, begon ik, zo goed en zo kwaad dat kon met zo'n loodzware bloempot, te lopen. Ik liet de Landbouwstraat links, nou ja rechts liggen, en liep door tot aan de Kleine Bassin. Daar was een gemetseld muurtje dat boven de straat uitstak en waarachter het water lag. In de berm daalde ik naar het water af, ver genoeg zodat de kerstboom vanop straat niet meer zichtbaar was. Leunend tegen het bakstenen muurtje bleef ik daar zitten uitblazen, en mijn hartslag was al bijna weer normaal toen de patrouillewagen uiteindelijk, stapvoets voorbij reed.

Ik bleef zitten, verroerde geen vin. Ik had geen uurwerk bij en de mobieltjes waren al aan een stille opmars bezig maar het zou nog eventjes duren voor de wereld massaal voor zo'n ding door de knieën ging. Het was midden in de nacht, het vroor en ik begon het koud te krijgen. En toen telde ik traag tot honderd. Iets beters kon ik niet verzinnen. Wachtte weer een hele poos. Telde nog eens traag tot honderd. Wachtte af. Luisterde aandachtig. Hoorde helemaal niets. Tenslotte kwam ik voorzichtig uit mijn schuilplaats tevoorschijn en keek om me heen. Nergens iets of iemand te zien.
Je zou kunnen zeggen dat ik die bloempot met die kerstboom beter had laten staan, en je hebt natuurlijk gelijk. Maar ik was zo dicht bij mijn doel, het was me bijna gelukt en dus gooide ik alles in de weegschaal, sloeg mijn armen om die boom die nog steeds ongelofelijk veel bleek te wegen en klauterde met heel veel moeite uit mijn dal naar boven.

Ik stak de straat over, en toen ik de overkant bereikte voelde ik iets links van me, iets dat mijn aandacht vroeg. En daar stonden ze. Helemaal aan het eind van de straat. Met de koplampen recht op me gericht. Zoals Christine, die bezeten Plymouth in de gelijknamige film van Stephen King. Maar ik panikeerde niet, stapte gewoon verder, richting Weverijstraat, alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Toen ik me uit het zicht verdwenen waande, zette ik het wederom op een lopen. Maar hier was geen muurtje om me achter te verstoppen. Hier was geen water om naar af te dalen. Hier was enkel een lange eindeloze muur die ophield waar de straat eindigde. Dus kon ik niet anders, ik moest die pot wel neerzetten. Daarna begon ik heel hard te hollen. Toen ik de politiewagen tenslotte de straat in hoorde draaien, sprong ik in een nis die op dat moment net naast me opdook. Het gebouw waar ik langs liep werd in die tijd als kledingwinkel gebruikt - de Superconfex - en deze nis deed dienst als ingang. De winkel was op dit uur natuurlijk dicht, maar ik was wel mooi uit het zicht verdwenen! En toen sloeg ik met de palm van mijn hand tegen mijn voorhoofd, want aan de overkant van de straat stond een lantaarn, daar kennelijk speciaal gezet om dit donkere gat bij te lichten. Ik stond hier gewoon in de schijnwerpers!

Ondertussen hoorde ik hoe het soepel brommende geluid van de motor aan leek te zwellen. Nu hadden ze ook het zwaailicht geactiveerd, en de hele straat lichtte afwisselend felblauw op. Was het mogelijk? Dat de politie jacht op me maakte met het zwaailicht? Maar het meest eigenaardige van alles was dat het me eigenlijk niet eens zoveel kon schelen. Nu het zover was, nu ik op het punt stond om gevat te worden – ontmaskerd als dief van een kerstboom – bleef ik uiterst kalm.
En ik vraag me nog steeds af waarom: waarom nam ik die zakdoek en snoot ik mijn neus zo luidruchtig op het moment dat ze langsreden? Dacht ik mezelf op die manier een houding te geven? Dat ze even opzij zouden kijken, denkend: 'kijk daar, iemand die zijn neus snuit' en dan gewoon verder zouden rijden?
Ja hoor, ze keken wel degelijk opzij, meer nog, de auto viel stil en ze staarden naar me terwijl ik mijn neus schoon veegde en mijn zakdoek wegstopte.

'Hela! Jij daar! Wil je die kerstboom nu onmiddellijk terugbrengen waar je hem vandaan gehaald hebt?!'
Ik haalde verslagen mijn schouders op, liep naar de bloempot en tilde het ding op. Het leek nu tien keer zo zwaar te wegen. Maar ik vermande me, beet op mijn lip en begon te stappen. De patrouillewagen reed langzaam naast me achteruit, draaide achterwaarts de Cichoreistraat in en schoof toen stapvoets naast me mee. Samen bereiken we de Teerlingstraat, ze reden naast me langs de Sint-Amandskerk tot aan de Hendrik Consciencestraat waar rechts afdraaiden en daarna sloegen we links de Jan Mahieustraat in. Ik kon niet anders, aangezien de politie met me mee reed, moest ik nu ook rekening houden met de rijrichting. Halverwege de Jan Mahieustraat zette ik de bloempot plotseling neer midden op het voetpad.

De politiewagen stopte abrupt, en de twee mannen sloegen me gade terwijl ik mijn sjerp losser maakte, de pot weer opnam en verder liep.
'Zeg, waar heb je die kerstboom eigenlijk vandaan gehaald?'
'Van de Bozart.'
'Van de Bozart?! Beweer je nu dat je te voet van de Bozart bent gekomen met dat gigantische ding?' Ik hoorde het ontzag in zijn stem, voelde me plots bijna trots worden. Maar hij herpakte zich.
'Wat dacht je? Ze hebben hem toch niet meer nodig?'
'Inderdaad. Want de Bozart is overgenomen.'
Het was waar dat er sprake van was dat de horecazaak over te nemen was. Maar niemand die er het fijne van wist. Ik zei maar wat. Maar het leek te werken want de agenten waren plotseling druk in gesprek met elkaar.
'Hoezo, de Bozart is overgenomen?'
'Het is al een hele tijd bekend dat het over te nemen is, dat moeten jullie toch ook al hebben gehoord.'
Het politiekantoor lag schuin tegenover 't Sjampetterke, dus ook vlakbij de Bozart. Opnieuw leek er druk overleg gaande in de wagen.
'En dus dacht je dat je die boom zomaar mee kon nemen?'
Ik deed alsof ik die laatste opmerking niet had gehoord.

We staken de Ooststraat over, liepen door de Delaerestraat. Mijn kledij kleefde aan mijn huid van het zweet. Mijn handen en armen waren gevoelloos geworden. Maar tegelijk waaierde er een weldadige warmte doorheen mijn lijf. Ik draaide de Sint Alfonsiusstraat in en liep over het Polenplein om zo weer in het Nonnenstraatje terecht te komen.
Toen we de Bozart tenslotte bereikten, zette ik de pot neer precies op de plaats waar ik hem had opgetild.
Ik wist wat er nu zou gebeuren. Ze zouden parkeren en ik zou mee naar binnen moeten. Misschien zou ik nog eens moeten blazen en heel waarschijnlijk zouden ze bloed afnemen. Daarna kwam er een verhoring. Veel had ik niet te zeggen tot mijn verdediging. Tenslotte had ik al schuld bekend. Bovendien was ik op heterdaad betrapt. Dus het stond vast dat ik de nacht in een cel door zou brengen. Ik had het mezelf aangedaan.

'Heb je je identiteitskaart mee?'
Ik haalde mijn portefeuille tevoorschijn en gaf hem het ding. De agent nam een notaboekje en schreef er mijn naam in. Hij gaf me mijn paspoort terug.
'Vooruit, ga maar slapen. En laat alle kerstbomen staan!'
Ik knikte zwakjes, draaide me om en liep naar huis.
Geen idee wat er daarna nog is gebeurd. Vast staat dat ik niet meer naar een kerstboom heb omgezien. Het gebeurde lang geleden, eind december.
Een onvervalst kerstverhaal dus.

VERZOENEN

De derde wereldoorlog lijkt er een tussen mannen en vrouwen te worden. Het zal er erg aan toe gaan. Niet dat de wereld eraan ten onder gaat - misschien is het wel de redding van onze planeet want het voortbestaan van de menselijk ras hangt ervan af.

Persoonlijk mag ik er niet aan denken dat het intelligentste en mooiste wezen op aarde zich massaal tegen me keert. Dat ik met de bajonet op mijn geweer ten strijde moet trekken tegen hetgene dat ik het liefste wil omarmen en overladen met kussen... Maar elke dag bereiken ons via allerlei media alarmerende berichten, en het ziet er steeds meer naar uit dat de strijd al begonnen is. 

Daarom wil ik in deze donkere dagen oproepen om de strijdbijl te begraven, de wapens te laten rusten, geen inkt meer te verspillen maar over te gaan tot het oprichten van een verzoeningsgarnizoen voor het te laat is. Beste vrienden en vriendinnen, talm niet langer: sluit je aan!

IMOG

'De Kringloopwinkel in Avelgem, mè Rino!'
'Alloo? Is t mè de Kriengloopwienkle in Oavelgem?'
'Mè Rino van de Kriengloopwienkle in Oavelgem!'
'Alloo, t is voe te vroagn uj die stoeltjes nog eet die up foto in t bledje van Imog stoan'
'Wablief?'
'In t bledje van Imog stoat r ne foto van ne toafle mè vier stoelkes. Tis voe te vroagn uj die stoelkes nog eet'
'Sorry menéer, k zyn nie mee... Ne foto in t bledje van Imog?'
'In t bledje van Imog stoat r ne foto van in de Kriengloopwinkle! En up die foto stoan der vier stoelkes! Voe te vroagn u die stoelkes doa nog stoan! Zie j nu mee?!'
'Pardon, moa nog nie hélegans... Euh... Woa is die foto getrokkn?'
'In de Krieng-loop-wien-kle!'
'Jamoa, in wukne Kriengloopwienkle?'
'K zyn kik wok nie van gistern wei! Kee kik gebeld noa Imog en gevroagd woa da ze die foto getrokkn een, en diene mins eet ton gezeid da ze mè twée fotogroafn woarn, en éen doavan eet die stoelkes getrokkn. Jee ton de nummre van diene mins gegeevn, en kee kik ton noa diene nummre gebeld. En diene fotogroaf zei dat t woa wos, dat n èm die stoelkes ee getrokkn, en da da in de wienkle van Oavelgem wos!'
'En wukke stoelkes woarn dadde?'
'Oe, eej gy t bledje van Imog nie miskien?'
'Nink, meen dat ier nie liggn'
'Jah... T woarn zukke Tonnay stoelkes, moa ge kent da nie zeekre?'
'Toet, moa k zoe nie weetn in wukne tyd da we dat ier nog gèt een! Is dat ool ne n oede foto miskien?'
'Banint, kee t gevroagd an diene mins, j is oogstns n poar weekn oed!'
'Ja menéer, in ne weke kan der vele gebeurn en zukke stoelkes zyn rap weg wei! U z ier ool gestoan een tenminste! Moa ik wete oolesies van nietn...'
'T wos pertank in Oavelgem zei t ne!'
'Ge zoe gy best nog ne kée belln noa ne nandre wienkle, want jee t em verzekers gemist van locoatje!'
'Jah... (zucht)'
'Veel succes ee menéer!'
TUUTUUTUUTUUTUUTUUTUUTUU...



( (Schermafdruk van foto in Afvalkrant van Imog dec - jan 2017, gevonden op de site van Imog
(http://www.imog.be/.../Afvalkrant_71_dec17-jan-feb18.pdf). Zicht op de meubelafdeling in de winkel van Avelgem. De plafondplaten zijn nog in cement. Wegens een asbestprobleem zijn deze ondertussen vervangen door OSB platen, ergens halverwege 2015...)

RIJKER DAN JE DENKT

'Pardon menére, zoe k ik n kée n twuk meugn vroagn?'
'Joah wi!'
'Da schoalke ier, moe kée kykn, dat is lik n vrée oed ee?'
A joat, da ziet r lik n oed schoalke n uut!'
'Jah? Peis je t?'
'Wuk?'
'Dat t oed is?'
'Wè, t ziet er toch n oed uut...'
'Joat ee... T is lik n oed... En kyk, t stoat ier n stempelke moa ke kunne t nie leezn... Ku j t gy leezn?'
'Toane kée... Aja... Ja... Ja, ke kunne t wok nie leezn... Moa ge ziet da da mè t and gemakt is...'
'Joat ee... Da k nu wiste dat n oed wos...'
'Nu, an ne n euro noolf kuj nie geklot zyn ee!'
'T is woa née... En t ziet er echt wel n oed uut... Kyk! K goat koopn!'
'Dat is klappn! Proficiat, t is ne skoane koop!'
'Joat ee... En t is nu toopn dat n oed is of myne vint goa were boffn!'

STORM

Tijdens de eerste week van november ruimen we de zolder op. Het is te zeggen: de zolder van onze Kringloopwinkel. Daar verzamelen we de verschillende thema's waar een speciale dag en – indien genoeg materiaal, aansluitend dan – week aan worden gewijd. We moeten de zolder noodgedwongen enkele keren per jaar sorteren, of beter gezegd uitmesten. De gigantische berg die daar verzameld wordt, zorgt ervoor dat, hoezeer je je ook aan de onderverdeling tussen de verschillende thema's probeert te houden, het al snel een kluwen wordt waar geen doorkomen meer aan is. Eén van onze medewerkers offert zich dan op en plaatst de dozen weer netjes per soort terwijl hij wat plaats creëert doordat het materiaal dat straks van toepassing is ondertussen naar beneden kan. In het voorjaar is dat wat er binnengekomen is voor Valentijn, het paasgerief en het tuingerief. In de zomer het schoolgerief. In het najaar Halloween en in de winter gaan we tientallen keren de trap op en af voor de sint en het kerstgerief.
Het kerstgerief vormt het buitenbeentje. Als je het aanbod van alle thema's samen neemt, kun je gerust stellen dat het kerstgerief daar 70, 80 procent van uitmaakt. Tijdens de kerstperiode komt er hier een overvloed aan materiaal binnen. Vorig jaar kwam er begin januari zelfs een kerstboom aan die recht uit dat comfortabel, troost biedende hoekje van de woonkamer leek te komen: de ballen, slingers en lichtjes zaten er nog omheen, gefixeerd met dikke plakken kunstsneeuw.
Maar eigenlijk het hele jaar door worden we overstelpt met kerstballen, slingers, lichtjes en in zakken gestopte of nog in de originele dozen verpakte kerstbomen. Dit alles wordt bij aankomst in onze ontvangstreceptie apart gehouden en meteen naar de zolder gebracht. Soms herkennen de medewerkers - die hun land bij hoogdringendheid moesten ontvluchten - het materiaal niet wegens culturele verschillen en komt het toch in de sortering achteraan terecht. Maar vandaar gaat het de trap op naar boven.

Sinds ik het ouderlijk huis verliet heb ik geen kerstboom meer in huis gehaald. Als kind vond ik het nochtans fantastisch, die jaarlijks opgetuigde boom. Ik moet eerlijk bekennen dat ik het nu mis – niet het traditionele feest maar dat extra beetje licht in huis tijdens de donkerste dagen van het jaar.
Misschien daarom dat ik zoveel aandacht heb voor de kerstbomen in winkels, bij kennissen of familie. Je kunt heel wat over de bewoners te weten komen dankzij hun kerstboom.
Sommige mensen hangen er geen lichtjes in. Deze mensen hebben meestal tl lampen in de huiskamer hangen dus dat compenseert. Andere mensen hangen er zoveel lichtjes in dat er geen plaats meer over is voor ballen. Sommige mensen zetten er alleen maar vogels in die ze met zo'n klemmetje aan een takje vastmaken – alsof je in een volière zit. Je hebt kerstbomen die zo pijnlijk mooi versierd zijn dat het lijkt alsof ze in het verkeerde huis zijn beland. Soms is dit ook zo want vaak zijn dit bomen die in een decoratiewinkel werden opgetut. Andere kerstbomen wekken dan weer de indruk dat ze al een tijdje gestorven zijn. Soms hangt zo'n boom zo overvol dat je amper nog iets van de kerstboom ziet. Maar ik heb ook eens een kerstboom gezien met een enkel balletje. Hij stond op een dressoir in een donker hoekje met ernaast een overvolle asbak. Het was zo vreselijk dat ik weg moest kijken om niet in tranen uit te barsten.
Sommige mensen hebben zo'n piepklein boompje en stalletje staan dat het duidelijk is dat ze tijdens het plaatsen reeds aan opruimen hebben gedacht.

Een echte kerstboom of zo'n plastieken geval? Het is een verdomd moeilijke keuze. Zo'n mooie, gezonde boom afzagen – om drie weken lang in huis te plaatsen, tot het feest voorbij is of niet eens zolang, bijvoorbeeld tot die ellendige naalden het leven in de woonkamer onmogelijk maken door op de grond te gaan liggen of erger nog, dankzij de pels van kat en hond het hele huis door te vinden zijn – het is echt zonde. Maar al even erg is het om een boom met wortel en al in huis te halen. Je zou denken dat deze mensen de boom nadien in de tuin willen planten, maar het enige waar het hen om te doen is, is voorkomen dat de naalden voortijdig loslaten. Ze vergeten bovendien vaak dat het een plant is die water nodig heeft. Met een beetje aandacht is er nochtans negentig procent kans dat de boom het overleeft, tenminste als hij nadien een plekje in de tuin krijgt. Helaas. Deze boombarbaren staan ook niet stil bij wat deze ruw uit hun context gerukte bomen – vooral de gewortelde exemplaren dan – allemaal mee naar binnen brengen. Enkele jaren geleden becijferde een wetenschapper in Noorwegen hoeveel beestjes zo'n kerstboom bevolken. Naar schatting verblijven er gemiddeld enkele tienduizenden op een gezond exemplaar. En dat blijkt dan nog een voorzichtige raming naar verluidt. De diertjes zijn ook moeilijk met het blote oog waar te nemen, de meeste zijn amper één tot twee millimeter groot. Ze verkeren bij aankomst nog in een diepe winterslaap waaruit ze ontwaken nu de lente blijkbaar aangebroken is. Hun vreugde is van korte duur. Want samen met de boom drogen ze uit en sterven ze af. Ze komen terecht in dat grote massagraf, de stofzuigerzak. Het mag een kleine troost heten dat ze er af en toe in slagen zo'n boombarbaar eerst nog eens goed de stuipen op het lijf te jagen met hun krioelende, kriebelende, rondvliegende aanwezigheid. Sommige mensen snappen er echt niets van, ze vergeten dat zo'n boom een levend ding is en brengen de boom in een vlaag van razernij meteen naar de kweker terug. Niet zelden eisen ze daarenboven ook nog eens hun geld terug met de belofte nooit of te nimmer meer terug te keren naar die van ongedierte vergeven plaats.
Waarmee ze zich uiteraard onsterfelijk belachelijk maken.

Voor de liefhebbers daarentegen, ziehier wat je allemaal in zo'n open terrarium aan kunt treffen:

Oorwormen horen – samen met de grote dennensnuittor en de sluipwesp – met hun gemiddelde lengte van een centimeter tot de grootste bewoners. Ze houden zich schuil tussen de naalden vanwaar ze op bladluizen jagen die in gigantische aantallen aanwezig zijn op een gezonde boom. Net zoals de takluis, de sparrennaaldluis en de sparappelgalluis. Die laatste zorgt voor die typische geelgroene vergroeiingen die je op jonge twijgen aan kunt treffen, kweekcentra overvol kleine larfjes. Je hebt de springstaarten die zich bij de kluit ophouden. Daar leven ze soms met duizenden bij elkaar. Er is het harsmannetje, een piepklein motje, het viervleklieveheersbeestje, het bruine lieveheersbeestje en de sparrenkegelwants. Hele kolonies zwarte loopkevers. Verder huizen er ook nog de spintmijt, het krabspinnetje, de hooiwagen en tal van andere spinnensoorten die op zowat alles jagen wat er in zo'n boom beweegt. Door de droge lucht in huis sterft de bevolking van zo'n boom samen met de gastheer af. De spinnen laten het niet aan hun hart komen en trekken dan maar de huiskamer in waar ze verbroederen met hun soortgenoten. Na het feest vliegt de boom in de composthoek waar hij weer in de voedselketen opgenomen wordt tot die dag in het voorjaar dat hij naar het crematorium mag.

Die plastieken boom daarentegen is een aanslag op het milieu, en onaanvaardbaar tenzij hij mag zorgen voor jaren kerstplezier. Helaas leert de realiteit ons dat de koper zich ook hier graag laat verblinden door de laatste modegrillen. Sommige mensen willen enkel een boom gezegend met de nieuwste snufjes. Goedkoop is het niet; voor een beetje boom die aan de eisen van de consument in het jaar 2017 voldoet mag je rekenen op een bedrag tussen de 250 en de 400 euro. Maar daar krijg je natuurlijk veel voor terug! Tegenwoordig worden de ledlichtjes subtiel in de takken weggestopt en moet je je niet meer bezig houden met het omwinden van je boom met zo'n meterslange, onhandige lichtkabel. Deze subtiel aanwezige verlichting combineert bovendien alles wat de vroegere lichtjes aan kunstjes presteerden en nog veel meer, en dat dankzij wat handgeklap. De moderne boom heeft zowel harde als zachte dennennaalden en de stam een bruine schors. Hij kan dankzij een eenvoudig paraplusysteem in een handomdraai worden opgezet. De hedendaagse kunstkerstboom zingt op verzoek ook enkele liedjes, in een taal naar voorkeur – fijn als je je gasten wilt verrassen. Er zijn exemplaren waarvan de takken bewegen, alsof er een briesje in waait. Die de geur van een onvervalste dennenboom verspreiden. De trend van vorig jaar wordt dit jaar verdergezet met exemplaren die af en toe enkele naalden verliezen. Dit uiteraard allemaal brandvrij en met een bijgeleverde kluit waarin echte aarde zit. Toch een kleine waarschuwing: je neemt best een dag vakantie om de boom via de lijvige, bijgeleverde handleiding te programmeren.

Dus moet de ene plastieken kerstboom plaats maken voor de andere plastieken kerstboom. Gelukkig is er nog zoiets als de Kringloopwinkel.
Kom gerust eens langs, we hebben weer heel mooie exemplaren!

Dit jaar bleken we zo'n kleine honderd volle bananendozen kerstgerief en enkele tientallen kerstbomen verzameld te hebben. Die werden, op de bomen na dan, allemaal naar ons vergaderzaaltje gebracht. Ondertussen begon er ook weer steeds meer kerstgerief binnen te komen. Mensen die vorig jaar nog twijfelden maar – nu het zover was – toch besloten hadden om hun kersthoek eens volledig in het nieuw te zetten. De mooie glazen of kristallen balletjes moesten wijken – al dan niet doorzichtig, gegraveerd, beschilderd, opgevuld – alsook de glazen klokjes en sterretjes, de kerstmannetjes, de verblindende (maar lege) miniatuurcadeautjes, de handbeschilderde vogeltjes, de liggende, vliegende, harp spelende engeltjes. Tientallen kersttafereeltjes, besneeuwde huisjes met dik ingeduffelde figuurtjes die na onderzoek kaarsen bleken te zijn. Sneeuwbollen gevuld met water waarin het, als je ze schudt, sneeuwt over kleine landschapjes. Soms om op te winden waarna er een muziekje weerklinkt terwijl de bol ronddraait. Stokoude kerststalletjes met gipsen beeldjes, van piepklein tot de grootte van een konijnenhok. Tientallen soorten plastieken bomen. In het beste geval zo goed als meteen presentabel, maar meestal zwaar toegetakeld na een lange moeizame reis in slechte omstandigheden; aan elkaar gebonden, verpakt in half verstorven zakken of vergane dozen. Het is bijna een wonder als je ziet wat een paar geoefende Kringloophanden met die verfomfaaide takken kunnen verrichten. Hoe een zachte, ontrafelende massage zo'n boom langzaam weer tot leven wekt. Je kunt er uren mee bezig zijn.
De tientallen in elkaar verstrikt geraakte kabels kerstlichtjes, een haast onontwarbaar kluwen waar enkel een geduldige hand erin slaagt om alles weer uit elkaar te halen zonder veel schade aan te richten.

Eind november organiseert de Kringloopwinkel traditiegetrouw een kerstmarkt waarop alles zo mooi mogelijk wordt uitgestald. Iedere winkel presenteert dan – na een wekenlange voorbereiding – een berg kerstgerief. Vaak worden er ook enkele bomen versierd en zo aan de klant aangeboden. Daarnaast is er ook een groot aanbod aan feestkledij. Dat is Nathalie haar afdeling. Rekken vol met de mooiste spullen voor een grootse entree op het eindejaarsfeest en dit voor een fractie van de oorspronkelijke prijs. Samen met Anja en Djetenin is zij al wekenlang bezig om alles klaar te maken. Er is een grote voorraad, groot genoeg om de rekken nog wekenlang aan te vullen.

Ondertussen verschansen Kyllian en Ndue zich in het vergaderzaaltje. De prijslijsten zijn voor het gebruiksgemak aan de tafels vastgemaakt. Kerstballen waar de doos van ontbreekt gaan naargelang de grootte, per zes, negen of twaalf in een zakje. Soms moet er geïmproviseerd worden en verschillende soorten bij elkaar gestopt. Maar de regel is: plastic bij plastic, glas bij glas.
De setjes met kerststalfiguurtjes worden vanzelfsprekend samen verkocht. Maar vaak zijn er figuurtjes tekort. Erger nog, soms hebben we maar één of twee figuurtjes van een hele set. Die worden verzameld en na verloop van tijd proberen we dan een geheel nieuwe set samen te stellen. Best wel origineel, soms zelfs hilarisch als Jezus in zijn kribbe al groter blijkt dan zijn twee ouders die stomverbaasd staan te kijken. De kerststalletjes worden schoongemaakt. Zingende kerstmannen op batterijen worden getest.
Mike en Luc proberen de kerstbomen tot leven te brengen.
'Ze wijzen lichtjes naar boven, de takken van een spar' zegt Mike als ik kom kijken, 'omdat ze zonlicht nodig hebben.' Aan zijn gezicht kun je aflezen dat hij het meent.
Feysal bestudeert een kerststal.
'Weet je wie dit zijn?' vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. Ik stel alle figuren voor, en eindig met kindje Jezus, Isa volgens de Koran. Vol ontzag staat hij te kijken naar het houten hokje met de plastic beeldjes.

Uiteindelijk is alles geprijsd en klaar om naar de winkel te brengen. Het lijkt alsof er een bom ontploft is in onze vergaderzaal. Het kapotte kerstmateriaal wordt opgeruimd, de gebroken balletjes en beeldjes bij elkaar geveegd.
De week voor de kerstmarkt hebben we een opslagplaats in de winkel die normaal niet toegankelijk is voor het publiek, leeggemaakt. Daar gaan we het kerstgerief uitstallen. We beperken het gewone werk tot het hoogstnodige en houden ons zoveel mogelijk bezig met het inrichten van onze kersthoek. De ingang word met kerstguirlandes versierd, opgetut met balletjes. In de ruimte zelf hebben we langs de ene kant rekken geplaatst die we volstouwen met kerstgerief. De muur die vrij is, wordt behangen met allerlei prullaria: de meest merkwaardige soorten kerstkransen, klimmende kerstmannetjes, kerststerren, raamdecoratie... Het is een grote oppervlakte maar we hebben zoveel dat we amper de helft kunnen presenteren.

De dag zelf is iedereen een beetje vroeger dan anders, ook al werd niemand daarom verzocht. Onze ploeg is momenteel op zijn sterkst. De komende weken zullen vier van onze beste krachten ons verlaten omdat hun traject ten einde is. Daarna breekt er weer een spannende periode aan: het is altijd afwachten welk vlees je in de kuip krijgt. Maar daar gaan we nu nog niet aan denken.
In de keuken bespreken we de dag. Soms lijken we een bemanning van een schip dat de passagiers naar de overkant moet brengen. De crew van een pretpark waarin grote mensen komen spelen.
De winkel opent officieel om negen uur dertig, maar meestal gaan de deuren een kwartiertje vroeger open. Op een actiedag kunnen we dat niet maken. Mensen die zich aan de afgesproken uren houden kunnen heel erg kwaad worden als ze merken dat anderen hen reeds voor zijn geweest.
Onze ploeg staat in afwachting van de storm – die zo dadelijk los zal breken – aan de kassa verzameld. Het is altijd eventjes spannend als de poort eindelijk opengaat.
Als het moment eindelijk aangebroken is, blijkt dat er inmiddels enkele tientallen klanten aan de inkom staan te wachten. Ik heet iedereen welkom, vermeld nog even dat we de afgelopen weken veel werk hebben gestoken in onze kerstmarkt en vraag of ze een beetje voorzichtig willen zijn want dat er veel kleine breekbare spullen tussen steken. We hebben ook enkele blaadjes uitgehangen waarop de mensen uitgenodigd worden om rustig te blijven en dat er meer dan materiaal genoeg is. Vorig jaar hebben we veel moeten weggooien omdat de zakjes met glas en kristal niet tegen bestand bleken te zijn tegen al te onstuimig gegrabbel in de bakken.

Maar dat is ondertussen dus alweer enkele weken geleden. Wie nog niet is langsgeweest: momenteel worden de laatste stuks feestkledij naar de winkel gebracht, zetten we de laatste dozen vol kerstspullen in de rekken. We hebben nog van alles in huis voor een onvervalste retrokerstboom. Let vooral op de prachtige glazen en kristallen mondgeblazen balletjes – lichtroze, hemelsblauw, dieprood, goud, bordeaux of kleurloos – die als je ze per ongeluk laat vallen, in miljoenen stukjes uiteen vallen.
Geluk voor een leven lang.

ONDERWEG

'Hoe is het met je rug?' Feysal zit naast me, het is pauze.
'Een beetje' zegt hij. Hij bedoelt daarmee dat het beter is.
Zijn Nederlands gaat erop vooruit maar langzaam. Hij heeft gewoon teveel aan zijn hoofd om zich met volle overgave op onze taal te kunnen concentreren.

Hij werkt in de ontvangstreceptie. Dat is waar de brengers de goederen afgeven. Soms vertelt hij iets, als het hem te veel wordt.
'Vroeger was het goed in Somalië. Dertig jaar geleden. Nu veel terrorists. Al Shabaab. Elke dag gevaarlijk in Somalië. Veertien oktober vijfhonderd mensen dood door bom. We call it black saterday.'
Eerst is hij met een vrachtwagen naar Ethiopië gevlucht, van daar naar Soedan en tenslotte naar Libië.
Onderweg werd hij van een vrachtwagen gegooid door mensenhandelaars. Ik vraag hem waarom.
'Why? Why? Gewoon... Libiërs zijn gevaarlijke mensen Rino! In Libië ook veel slechte wegen. En deze mensen snel rijden met auto. Tweehonderd kilometer per uur! Veel, veel dood!'

Hij heeft sindsdien problemen met zijn rug. Zo heeft hij zijn tocht verdergezet. Grotendeels te voet, en daarna met de boot. Ik vraag hem hoelang hij onderweg was.
'Ik weet niet' zegt hij, tuurt in de lucht, maakt een draaibeweging met zijn hand.
'Misschien vier, vijf maanden. Van Libië naar Italië met boot met zeshonderd mensen. Als goed acht uur. Als slecht drie, vier dagen. Bij mij was goed. Toen een grote boot, bij Sicilië. Allemaal zwemmen naar grote boot.'

Hij is al verschillende keren afwezig geweest door ziekte. Met zijn rug, maar ook omdat hij soms niet kon plassen.

Op een keer staat hij in zijn afdeling en het zweet rimpelt op zijn voorhoofd. Als hij me ziet, houdt hij zijn handen op zijn buik en mompelt met een gekwelde gelaatsuitdrukking: 'Kan niet, kan niet...'
Ik vraag hem of hij de dokter al eens over de vrachtwagen heeft verteld.
'Dokter begrijpt niet. Dokter voelt met hand zo', hij maakt knedende bewegingen met zijn handen, 'stuurt mij naar kinesist' er komt een pijnlijke grijns op zijn gezicht.
'Kinesist niet goed.'
'Toch moet jij naar de dokter.'
'Alles is vol bij dokter. Ik kan pas dag na morgen.'

Ik zoek uit wie zijn huisarts is en bel hem op. Leg de situatie uit en vraag of hij weet heeft van Feysals ongeval toen hij op weg naar hier was.
'Het is het eerste dat ik daarvan hoor. Als dat zo zit, moeten we foto's maken.'
Feysal kan meteen op consultatie.

Het bleken twee verschillende dingen te zijn. Het betrof zijn onderrug en zijn nieren. Een week later ging Feysal opnieuw aan het werk, alsof het allemaal opgelost was. Het duurde veertien dagen voor hij weer problemen met plassen had.
'Vandaag niets Rino' zei hij. 'En gisteren zoveel', hij hield duim en wijsvinger een centimeter uit elkaar.
'We gaan een scan moeten nemen' zuchtte de dokter aan de telefoon.
Daarna was Feysal opnieuw een hele week thuis.

Maar nu is hij er dus weer.
'Ik moet pilletjes' zegt hij. 'Pilletjes zijn goed, beter nu.'
Het is eventjes stil terwijl we eten.
'Zij kijken naar scan, en toen hebben zij nog scan gemaakt.'
'Twee scans?'
'Ja, twee scans. En één scan kost 500 euro!'
'Dat moet jij toch niet betalen?' Hij lacht.
'Nee, mutualiteit. Maar in Somalië moet je zelf betalen.

Mijn mama in Somalië werd heel ziek. Zij moest operatie. Tweeëntwintigduizend euro! Zij heeft geen geld. Familie toen huis verkocht. Want gezondheid is belangrijk, heel belangrijk Rino!

Volgend jaar in maart nieuwe president in Somalië. Dan alles beter. Oude mensen zijn gek in Somalië. Ze zijn gek!'
Hij schudt zijn hoofd, kijkt kwaad naar me, alsof hij het nog altijd niet kan begrijpen. Daarna haalt hij diep adem en zucht. Kijkt op, zijn blik verzacht, hij knikt, alsof er iets op komst is. Iets dat hoopvol is.
'Nieuwe president is jonger. Jong is beter.'

MEEN MOA DADDE

N glas bier n sigarette ne zeetle
Sauna congé n caravanne
Snachs goan vissn teegn ne boam pissn
Ne n almanak in uuzne lokkre mè bloa vrommins up


Oeveel joar is t nog teegn da w up pensioen goan?
K goa ton were méer mè myne velo rynn
K goa ton héle doagn in myne nof werkn
K goa ton lange wandelingn moakn mè myne noend

Meen moa dadde!

Ne skoane noto ne zwoare moto de lotto
N nieuwe gitare ne nieuwn drum n poar effectjes
T voetbol de koers goan koartn ne kée te weke
Weg mè de vliegre noa Venetië of Barcelona

Ak moa n bitje langre noa skoole gewist
Ak in n tyde moa nie zoavele uut gewist
Ak die afleveringe van Twin Peaks moa nie gemist
Ak moa nie angezet dien dag dat zoa smoarde

Meen moa dadde!
Goan ze da nu wok nog ofpakkn?
Meen moa dadde!

CONVERSOATJES ME N GLAS 27

'Goaj antoedn da k nog myn pille moete pakkn?' zeg myn glas
'Wuk?' zegge k, we zyn an t kykn noa de Illusionist
mè Edward Norton moa tis byzoenderluk Paul Giamatti -
de flik - die hypnotiseert, 'n pille?'
'Ja myn pille' zeg myn glas, 'teegn t zeur!'

'Oeie, moe k ik da mee antoedn?
En k moete ool uplettn da k myn eign pilln nie vergeete...
Zoe j ze nie beetre van néeste kée pakkn
binst da j der nu up peist?'
'Ja, t is woa' zeg myn glas, 'goaj ne kée stille zettn?'

CONVERSOATJES ME N GLAS 26

'Zeg' zeg myn glas, 'ool die toern da diene clow uutstikt
zoagezeid uut dommigheid, gelove gy dat eegluk nog?'

'Sssst!' zegge k, 'k zyn an t kykn noa t nieuws'

‘Wan k een n theorietje' zeg myn glas
j oar moa sjuuste wuk dat n wil oarn

‘Ge moe joe ne kée voarstelln da Trump éegluk n puppe is
up zunnénergie of up moanénergie, wativre
Zoe da nie ooles verkloarn?'

Ja myn glas is were up dreve
je moe nu en ton ne kée zyn erte luchtn

‘N prototype peisde k éest, omda der zoaveel foutn inzittn
Moa miskien doen ze deromme en een z em zoa slich gemakt
voe te zien oe verre ze kunn goan voa da der reactie komt!

Ge pak n poate Nixon, ne leeple Bush, ne bussle Reagan
n fak oar van John Wayne, en n bouillongske van Dolf,
Mao en Sjozif en ge lat da ne kée goe brobbeln!'

'Ge wit toch da j da in n Ameriek nie zoe meugn zeggen?'

'Skietre' zeg myn glas, 'wuk kan der wel gebeurn dè?
En doaby, ze zoenn moetn rap zyn wei voe my te pakkn
Wan k loate my geweune vooln! En ge zoe ton n twuk zien!
Uj bepeist oeveel minsn der nu ool up bedevoart noa ne glasbak goan...'

SPOED

Als ik bij de deur kom draait deze automatisch naar binnen open. Een vrouw in een lange lichtblauwe schort is aan het dweilen.
'Pas op' waarschuwt ze, 'dat je niet weg glijdt!' Een meisje in een groen jasje en bijhorende broek komt op me af en kijkt me vragend aan.
'Ik heb mijn voet verzwikt' zeg ik.
'Heb je je paspoort bij?' Ik geef haar mijn identiteitskaart. Ze wijst in het wachtlokaal naar een stoel en verdwijnt.
'Triestig weer hé' zegt de poetsvrouw terwijl ze overal gele bordjes plaatst waarop gewaarschuwd wordt dat het glad kan zijn. 'Het lijkt wel of het de hele dag donker zal blijven.' Ze kijkt even achterom, ik knik. Dan veegt ze een ander stuk van de hal en schuift het vuil met haar borstel op een stofblik met een lange metalen steel zodat ze zich niet hoeft te bukken.
Even later is het meisje terug met een metalen stoel op wieltjes. Daar moet ik in gaan zitten. Ze rijdt me naar een fel wit verlichte ruimte waar een computer staat en een groot rek met allemaal formulieren en een bed waarop een afstandsbediening ligt. Ze buigt zich naar de computer die op een bureau staat en stelt me enkele vragen.
'Wanneer is het gebeurd?'
'Gisteren.'
Ik wandelde gezwind naar mijn wagen, maakte, links en rechts kijkend, aanstalten om de rijweg over te steken en plaatste toen mijn voet op een van die scheefliggende stoeptegels die de overgang tussen voetpad en rijweg vormen. Meer was het niet. Ik hoor haar vingers tikken op het klavier.
'Op een schaal één tot tien, hoeveel pijn doet het momenteel?'
'Zes.'
Eigenlijk is dat een gok. Want na een dag en een nacht weet ik het eigenlijk niet zo goed meer, er is pijn, een snijdende pijn, maar misschien is dat na vierentwintig uur zonder slaap niet zo gek. Ben ik te zeer gefixeerd op het gevoel. Of is het net omgekeerd, begint het te wennen, en is het erger dan het ondertussen aanvoelt.
'Wat voelde je toen het gebeurde?'
'Een felle pijnscheut waarna ik misselijk werd.'
Ik moest even bekomen en vroeg me af of ik nog wel naar huis zou kunnen rijden - van Brugge naar Meulebeke - terwijl mijn voet helemaal warm werd en begon te spannen in mijn schoen. Maar ik kon nog stappen en liep, iets minder uitbundig nu, verder.
Ze voelt aan de zwelling en knikt, geeft me mijn paspoort terug, 'eventjes op de dokter wachten, hij zal zo dadelijk komen'.
Ik wacht. Mijn voet is opgezwollen en voelt zwaar. Gisteravond gingen we naar vrienden waar we uitgenodigd waren om te eten. Onze gastvrouw was verpleegster.
'Als het de kruisbanden zijn, mag je rekenen op zes tot acht weken in het gips' zei ze. 'Maar om dat te weten te komen moet je eerst foto's laten nemen.' Ik werd er in een goeie stoel gezet met een bankje waarop mijn voet kon rusten. Af en toe kwam ze met ijsachtige gelei – recht uit de diepvries – die ze in een linnen zak stak en om mijn voet bond. Mijn poot kikkerde er helemaal van op. Iemand reikte me mijn drankje aan, iemand anders zorgde ervoor dat ik bij de hapjes kon. De heer des huizes verschafte heerlijke, verse soep. Iedereen kwam om me heen zitten zodat ik me niet hoefde te verplaatsen.
'Waarom moet er altijd eerst iets met iemand gebeuren' merkte iemand op - nadat ik iedereen al eens in een verregaande staat van ontroering had bedankt voor de behulpzaamheid - 'voor we die persoon in de watten leggen?'

Ik draai mijn karretje naar de muur waarlangs er stoelen staan. Op een ervan leg ik mijn voet. Plots zie ik dat er een wit bandje om mijn linkerpols zit. Ik heb niet eens gemerkt dat ze het omdeed.
Mijn naam staat erop, en mijn geboortedatum. En: 'Voor de veiligheid van de patiënt dient dit polsbandje tijdens het verblijf op SPOED steeds te worden gedragen.' Er staat ook een tijdstip op: 09:44.
Gisteravond laat had ik nog gekeken om een afspraak te maken bij de huisarts maar zijn digitale wachtkamer voor vandaag zat al helemaal vol. Het eerste wat ik dan ook deed vanmorgen, was bellen. Het was de doktersvrouw. Haar man was dringend weggeroepen maar zodra hij terug was zou ze me informeren hoe het verder moest. Een kwartiertje later belde ze terug. Dat ik me maar beter meteen via de spoedafdeling kon aanmelden. Dat er toch een foto genomen moest worden en dat het via de reguliere ingang eindeloos kon duren voor ik aan de beurt was.
Voor alle zekerheid heb ik de Humo meegebracht. Het eerste waar ik bij blijf haperen is de rubriek Vrouwentongen, deze week afkomstig van Heleen Debruyne. Haar stukje 'Pietenpaniek' maakt duidelijk dat haar nuchtere, no-nonsense kijk in combinatie met een dodelijke allergie voor hypocrisie haar van thuis uit met de paplepel ingegoten werd. Hoe klein ze ook was, haar ouders wilden haar niet voorliegen, ook niet wat de Sint betrof. Smakelijk beschrijft ze hoe haar omgeving op deze ontboezeming reageert. Een korte maar rake schets van de bekrompen goegemeente. Het is maar een vermoeden maar waarschijnlijk is een kerstboom ook niet aan Heleen besteed.
Ik blader verder tot bij het schrijnende artikel over de rellen van vorige week in Brussel. Over hoe de politie zich langzaamaan door iedereen in de steek gelaten voelt, en altijd weer de kop van jut is. Hoe het beleid faalt in ondersteuning en bescherming, de pers hen met de vinger wijst, het publiek dat meteen oordeelt en hoe zowel de kleine als grote garnalen grijnzend over hen heen blijven lopen. Het niet zo populaire verhaal van de flikken dus. Jammer maar helaas. Want zoals Mike Connors in 1960 als undercover agent in de serie Tightrope! al zei: 'It's a dirty job, but somebody has to do it.'
Ik hoor een kind huilen, 'Nee nee mama, nee!', omringd door gedempte stemmen die een troostende bijklank hebben, 'Nee... Nee! Dat doet pijn, ik wil niet mama', opnieuw gedempte stemmen maar iets strenger nu waarna het stil wordt en dan wordt de rust verstoord door het rauwe geluid van iemand die braakt, enkele keren onstuitbaar na elkaar. Het kind begint weer te huilen, de gedempte stemmen proberen te kalmeren wat niet lukt, er weerklinkt paniek in de gedempte stemmen terwijl het schreien luider wordt, steeds meer op krijsen begint te lijken, op de rand van het hysterische af. Ik zie verpleegsters voorbij rennen. Ondertussen is het braken nog steeds bezig: onaangename klaagzangen veroorzaakt door iemands in opstand komende, persende maagspieren die zich krampachtig uit de naad werken om iets terug te sturen waar het vandaan komt maar dat het lichaam blijkbaar niet zonder slag of stoot wil verlaten.
Daar tussendoor klinkt plots de opgewekte stem van de dokter: 'En hoe gaat het met ons vandaag? Toch een beetje beter dan gisteren zo te zien?' Het geheel is zo absurd dat ik slechts met moeite kan voorkomen dat ik in een spontane lachbui uitbarst terwijl ik me met een klein hartje afvraag waar ik terecht gekomen ben.
Snel sla ik nog enkele bladzijden om, tot ik bij het stuk over Hicham Chaib kom, de nachtmerrie van de Europese veiligheidsdiensten. De omhooggevallen terrorist van Marokkaanse afkomst die in Deurne woonde, kampte met overgewicht en graag in IS filmpjes figureerde waarin hij donder en bliksem in het Westen aankondigde en mensen afschoot.
Volgens de Europese commissie zou hij na de val van IS met duizenden medestrijders op terugweg zijn om hier met de grote middelen amok te komen maken. Ik blader terug en merk dat het artikel afkomstig is van die goeie ouwe onderzoeksjournalist Raf Sauviller. Reeds dertig jaar goed voor bijna wekelijks enkele spannende, angstaanjagende pagina's, en voor de gevoeligsten onder ons of de geviseerden in zijn artikels dagenlang gepieker en slapeloze nachten.

'Zo, en wat hebben we hier!' Een jonge, knappe man met weelderig krullend haar en een wat nonchalant getrimde baard, gehuld in een lange witte, openhangende stofjas, de balpen in het borstzakje. Daaronder een glimp van een appelblauwzeegroen hemd, en een donkergroene ribfluwelen broek. Sommige dingen veranderen nooit.
Ik schat één meter vijfentachtig groot. Hij kijkt me aan met een brede glimlach, checkt zijn papieren, en lacht, 'een verzwikking? Hoe is dat gebeurd?' Ik begrijp dat hij de boel probeert op te krikken maar vind zijn vreugdevolle uitstraling die ergens tussen 'vrijdagavond' en 'vakantie' schommelt momenteel niet erg gepast.
Ik vertel hoe het in zijn werk gegaan is maar na de eerste zin reeds onderbreekt hij me, 'Hmm, ja, we gaan een foto moeten nemen...', kijkt op zijn papieren, noteert iets en loopt weg, bedenkt zich, keert terug, 'Eventjes rustig blijven, zo dadelijk komt iemand je halen, een klein beetje geduld...' en dan loopt hij zwierig verder, zijn openhangende witte stofjas wapperend achter zich aan.
Ik wacht. Kijk een tijdje rond. Zoek tenslotte waar ik gebleven ben.
Juist ja, ik was net bij Geert Mak aangekomen, de wereldwijd vermaarde Nederlandse historicus die van de opmerkelijke verschillen tussen stads en plattelandsmensen zijn stokpaardje heeft gemaakt, en hiermee allerlei onbegrijpelijke verschijnselen kan verklaren, tot de verkiezing van Donald Trump toe. Zelf woont hij momenteel ook weer in een dorp, omdat het er zo rustig is.
Hoewel het lekker wegleest heeft het artikel een negatieve ondertoon wat nog het meest tot uiting komt als hij naar Freud verwijst, over dat dunne maar verblindende laagje beschavingsvernis waaronder de oermens in ons zich schuilhoudt maar indien nodig tot de meest afschuwelijke zaken in staat is. Ik moet het niet lezen om dat te weten, en dan vooral niet op een maandagochtend. Veel positiefs heb ik tot hiertoe trouwens niet gelezen. Gelukkig is Kamagurka er nog. En Herr Seele. En Principiële Peter. En Jeroom. En Mauro.
Een jonge vrouw in een wit schort komt op me af, ze kijkt op een clipboard waarop ze iets afvinkt en stopt haar balpen dan in haar borstzakje. Ze loopt om me heen, grijpt de stoel bij de hoorns en vertrekt, zonder een woord te zeggen. We rijden doorheen gangen en af en toe door een niet gebruikt lokaal om hoeken af te snijden. Ik heb zo al geen richtingsgevoel, maar ben ervan overtuigd dat geen enkele patiënt hier zonder kaart de weg terug kan vinden. Maar misschien dat het ziekenhuis een app aanbiedt. Ik voel me als een speelbal in haar handen - ik zou bijna durven beweren dat dit soort gedrag grensoverschrijdend is; zomaar, zonder enige verklaring iemand uit zijn context wegrukken, met iemand rond gaan rijden - als ze stopt bij een muur die lijkt te bestaan uit een aaneenschakeling van liftdeuren. Ze drukt op alle knoppen, wacht geduldig af en duwt me dan tussen de eerste deuren die zich openen naar binnen. Ik voel hoe de lift omhoog gaat. Wanneer we tot stilstand komen, schuiven de deuren nu aan de andere kant uiteen waarachter gewoon meer van hetzelfde. Ogenblikkelijk duwt ze de stoel er doorheen en opnieuw rijden we een tijdlang gang in, gang uit, tot ze me uiteindelijk in een duistere nis parkeert.
'Eventjes wachten' zegt ze, 'de dokter komt u dadelijk halen.'

Ik wacht. In de nis staan stoelen en enkele ervan zijn bezet. Voor me is de gang. Om de zoveel meter een deur. Naast de deur die het dichtste bij me is, zit een stokoud vrouwtje in net zo'n metalen stoel op wieltjes als ik. Haar armen bungelen langs weerszijden van het karretje. Doordat ze zo onderuit gezakt zit, lijkt ze heel klein, maar aan haar magere benen te zien is moet het een reuzin zijn. Haar hoog uitstekende knieën komen ter hoogte van haar kin. Eigenlijk lijken deze benen niet van haar. Hoofd en benen moesten toevallig dezelfde richting uit. Een hulpeloze, in elkaar geklapte vogelverschrikker.
Het is duidelijk dat haar doorgroefde, verrimpelde gezicht het één en ander heeft meegemaakt, en het lijkt alsof ze zich momenteel alle droevige dingen die haar ooit zijn overkomen, tegelijkertijd herinnert; zo triest kijkt ze door die bril waarvan het montuur nog het meeste op een neerliggende, uitgerokken acht lijkt. Ze draagt een gigantisch polsuurwerk waar ze om de minuut op kijkt, en dan ziet ze iemand achteraan in de gang verschijnen want ze veert op, haar arm gaat ogenblikkelijk omhoog en maakt een draaibeweging waarmee ze degene die ze daar in de verte ziet, wenkt. Even later hoor ik voetstappen die naderbij komen, tot er een hoog opgeschoten, kalende slungel in beeld komt. Hij loopt recht op haar af.
'Ja?'
'Het duurt zo lang...'
'Maar moeder, wat kunnen wij daaraan doen? Het duurt voor ons ook lang hoor!'
'Ja... Het spijt me... dat jullie ook moeten wachten...'
Hij is alweer weggelopen. Tranen ploppen uit haar ogen, glijden over haar gezicht, zoeken de weg van de minste weerstand. Als ik daarstraks dacht dat de trieste aanblik die ze bood niet meer erger kon dan heb ik me vergist. Ze haalt een zakdoekje tevoorschijn, neemt haar bril af en dept haar ogen.
Ik probeer me te focussen op het dubbelinterview tussen Brihang en Wannes Cappelle. Wannes heeft Boudy, zoals Brihang echt heet, pas ontdekt met zijn wonderlijke debuut 'Zolangmogelijk' dat eerder dit jaar verscheen. Brihang blijkt allang een grote fan van Wannes en de zijnen. Ze kennen elkaar vanuit de verte, maar Humo heeft ze bij elkaar gebracht. In het gesprek dat volgt voel je een vriendschap kiemen. Verder lees ik dat Björk verliefd is en een nieuwe plaat uit heeft – 'Utopia', besluit dat ik de filmtitel 'Jupiter's moon' moet onthouden, en negeer de boekenrubriek waardoor ik met een gerust hart verder kan verdwalen in die zevenhonderd pagina's tellende turf van Ilja Leonard Pfeijffer, 'Brieven uit Genua', die helaas thuis ligt.
De deur gaat open en de dokter verschijnt, een oudere man wiens witte stofjas dichtgeknoopt is, met opgerolde mouwen. Om de een of andere reden doet hij me aan een worstelaar denken. Verbaasd kijkt hij naar het vrouwtje in het karretje.
'Wat? Staat u hier nu nog? Is er u niemand komen halen?'
'Nee.'
'Hebben ze eigenlijk al foto's genomen?'
Ze schudt haar hoofd waardoor er iets in hem lijkt te knappen.
'Maar dat is toch niet te geloven! Waar zijn ze hier in godsnaam mee bezig!' En hij grijpt haar karretje vast en rijdt het de deur van zijn praktijk binnen. De deur blijft op tien voor openstaan. Vanwaar ik gestationeerd ben, kan ik daardoor naar binnen kijken ook al wil ik dat niet. Maar het is daar, vlak voor mijn neus.
'Allez, dan gaan we zelf die foto nemen hé.' Zijn stem klinkt weer vriendelijk nu, maar een beetje te luid, alsof hij denkt dat ze doof is. De dokter helpt haar op een tafel waar ik maar een stukje van te zien krijg.
'Rustig maar, het is zo dadelijk voorbij... Eventjes stilliggen... Ja, zo... Goed... Wacht ik ga even helpen... Niet ademen... Ja! En nog eentje nu... Stil... Voilà het is voorbij! U mag weer in de stoel... Of moet u eerst nog eventjes bekomen? Ja, blijf maar rustig zitten op de tafel, het was een beetje lang wachten in die stoel hé, daar in de gang...'

'Rino Feys?' Ik schrik en knik.
'Het is voor een foto van de zijkant en de hiel van uw voet?' Een dokteres kijkt even naar de zwelling en rijdt me dan een aanpalend lokaal binnen. Ik mag op een tafel gaan zitten. Ze plaatst mijn voet onder een camera. Er worden drie foto's genomen; eerst een bovenaanzicht, daarna moet ik mijn been links plat op de tafel leggen en uiteindelijk ook nog eens rechts.
'Voilà, meer kan ik niet voor u doen.' De deur gaat open en de oudere dokter van daarnet stuift binnen.
'Maar wat gebeurt er hier allemaal? Die bejaarde vrouw heeft daar dus meer dan een anderhalf uur staan wachten! Hoe is het mogelijk!'
'Hoezo?' zegt de dokteres.
'Niemand is haar komen halen. En blijkbaar is hij (knikt met zijn hoofd opzij, in de richting van zijn lokaal) weg, zonder een woord te zeggen. Hij heeft haar zomaar laten zitten! Maar ik heb er genoeg van, het zit me tot hier!' Ondertussen is zij met het karretje waar ik in zit beginnen rijden, terug naar de donkere nis terwijl hij scheldend met ons meeloopt, zich omdraait, met zijn gezicht vertrokken van woede zijn praktijk weer inloopt en de deur deze keer wel sluit. De dokteres blijft er onbewogen onder.
'Zo dadelijk komt iemand je halen. Daarna gaan ze beslissen op basis van de foto's die ik net genomen heb, wat er verder moet gebeuren.'
En daar sta ik, of beter gezegd, zit ik weer. Ondertussen zijn er nog enkele mensen bijgekomen. Maar het vrouwtje is verdwenen.
'Amai, ze zijn hier ook niet lief voor elkaar' zegt iemand achter me.
'Zo onprofessioneel, waar iedereen bij is! Bij ons zou dat geen waar zijn hoor!' zegt iemand anders.
Voor de rest blijft het stil op het zachte geritsel van het papier in mijn handen na.
Phara de Aguirre vertelt over de korte documentaire die ze heeft gemaakt in de reeks '4x7' waarin ze aan moeders vraagt hoe het is om je kind op een boot te moeten zetten. Het overkwam haar vader, lang geleden, tijdens de Spaanse burgeroorlog, toen hij door zijn ouders naar België werd gestuurd.

Een grote, stevige man in een groen jasje met bijhorende broek roept mijn naam, ik steek mijn hand op. Even later rol ik nogmaals doorheen die gangen om via de lift en nog enkele lokalen opnieuw in de ruimte waar de computer staat te belanden.
'Eventjes wachten' zegt hij. De klok op mijn gsm wijst 12u32 aan. Ik sla de Humo willekeurig open, pal bij het artikel van Tim van Steendam over de Paradise Papers. Ik was niet van plan om het te lezen omdat ik het allemaal zo deprimerend vind, maar aangezien ik hier toch geen tijd te verliezen heb, en ik moet nu ook niet kieskeurig worden want zoveel blijft er inmiddels niet meer over. Tim praat met de drie Belgische journalisten die meehielpen om die ontelbare reeks stinkende putjes wereldwijd open te leggen. Over het innen door bedrijven van miljoenen aan overheidssubsidies, het opzetten van honderden vennootschappen, een ondoordringbaar mistgordijn waarachter zo'n bedrijf zich verschuilt, en het op die manier ontduiken van miljarden aan belastingen. Over de rijksten der aarde die overal willen van profiteren maar geen bijdrage willen leveren. Over overheidsinstanties die oproepen om bepaalde zaken niet langer op papier te zetten maar met mondelinge afspraken te bezegelen zodat er minder bewijsmateriaal ontstaat. En hoe Europa richtlijnen stemt waardoor journalisten die dit alles blootleggen, vervolgd kunnen worden en het risico lopen op een gevangenisstraf. Stuff waar naast mijn voet nu ook mijn kaken van gaan gloeien.
De jonge, flamboyante dokter staat naast me, met een ernstige grimas op zijn gezicht. Hij tast even aan de zwelling.
'Het goeie nieuws is dat de enkelbanden niet doorgescheurd zijn. Wellicht gaat het dus om kleine scheurtjes, vandaar de zwelling van die enkel.' Hij neemt mijn voet vast, voelt en duwt, en trekt zich van de smoelen die ik daarbij trek niets aan. 'U mag rekenen op veertien dagen om te herstellen.'
Het lijkt alsof hij zichzelf dirigeert zoals hij met zijn balpen in de lucht wijst terwijl hij praat. De woorden rollen moeiteloos uit zijn mond zodat ik me afvraag hoeveel keer hij dit lesje al heeft opgezegd.
'We kunnen uw voet in het gips steken, maar uit ervaring proberen we dat te vermijden want het herstel duurt dan meestal langer. Liever plaatsen we een stevig verband, dat u moet verwijderen als u gaat slapen omdat uw voet anders helemaal zal opzwellen. De eerste dagen moet u er om de vier uur een zalf opstrijken die u straks van ons meekrijgt. En verder geregeld met een ice-pack inpakken. Hebt u een briefje nodig voor uw werkgever?' Ik knik.
'Zo dadelijk komt er iemand om uw voet in te pakken', waarna hij met grote stappen van me wegloopt. Vrijwel meteen komt de man die me daarstraks terugbracht, naar me toe.
'Het is nog vroeg voor een kerstcadeautje maar we gaan ons best doen' zegt hij, smeert eerst een laagje zalf over de pijnlijke zwelling waarvan hij me het doosje geeft.
'Vloeibaar extract van smeerwortel' staat er heel toepasselijk op. Met twee kleine klemmetjes maakt hij de bandage tenslotte vast.
'Ziezo, wij zijn hier klaar.' Hij komt overeind, wast zijn handen in het wasbakje en verdwijnt. De dokter komt binnen, inspecteert het verband, en geeft me dan het afwezigheidsattest.
'Het is goed voor één week' zegt hij, 'daarna moet je naar de huisdokter en die zal dan verder bepalen wat er moet gebeuren. Een fijne dag nog verder!' En weg is hij.

Het meisje dat de eerste gegevens noteerde, komt me halen en plaatst me terug aan de inkom. De poetsvrouw komt langs, ze draagt een jas.
'Kan ik nog iets voor je doen' vraagt ze. Ik schud mijn hoofd, 'of toch' zeg ik, 'kan ik misschien een koffie krijgen?'
Ik heb de hele dag nog geen koffie gehad.
'Krijgen zal moeilijk worden' zegt ze, 'maar er staat een automaat, en als je een euro hebt wil ik wel een beker voor je halen.' Ik geef haar het muntstuk.
Even later nip ik van mijn koffie die best wel lekker smaakt. Ik neem mijn telefoon om naar huis te bellen, en kijk ondertussen hoe laat het is.
13u36.

maandag 18 december 2017

OLIVETTI 82

De winkel was dicht, de kassa geteld en de boekhouding bijgewerkt. Na het controleren of alle deuren gesloten waren en alle kachels uitgezet kon ik naar huis. Ik kwam bij de ontvangstreceptie en zag daar een voorwerp staan dat met een hoes was afgedekt. Het bleek het een mechanische schrijfmachine te zijn.
Een Olivetti 82.
En toen moest ik aan Eriek Verpale denken.

Eriek Verpale was ooit een mooie jonge god in de Nederlandse letteren. Hij werd met veel goden vergeleken, maar voor mij verbleef hij op eenzame hoogte. Een ster aan het literaire hemelraam van de lage landen. Helaas veel te vroeg uitgedoofd.
Ik las 'Alles In Het Klein' toen ik drieëntwintig was. Verpale smokkelde me via z'n obsessies en verlangens zijn leven in. Hij liet me kennis maken met de vele jonge meisjes waar hij een zwak voor had. Keek diep in eigen boezem en schuwde geen taboes. Legde zijn hart bloot zodat ik soms bijna niet durfde te kijken. Hij maakte me nieuwsgierig naar de Jiddische cultuur. Reed de sombere, duistere kantjes van het leven er niet af in zijn schrijven. Talloze kleine, aandoenlijke, vaak als brieven vermomde verhalen over de liefde en de dood waarbij je moest lachen en huilen en dat soms tegelijkertijd. Er ontvouwde zich een hele wereld die zowel vertrouwd als nieuw aandeed. Het is nog steeds één van mijn favoriete boeken.

Ik heb het boek eens binnen gekregen - hier in de Kringloopwinkel - in de oorspronkelijke uitgave. Voor het eerst dacht ik: Wie doet er zoiets weg? Hoewel ik heel goed weet dat ons materiaal vooral door toeval bij ons terecht komt. Een stelling die ik ook te pas en te onpas verdedig bij mensen die denken dat het in de Kringloop altijd om afgedankte en/of versleten spullen gaat. Terwijl we regelmatig nieuwe dingen in de winkel presenteren.
Cadeaus die de mensen niet of niet meer willen, of die teveel ruimte innemen. Prijzen die ze met een of andere tombola wonnen, het winnende nummer hangt er soms nog aan. Spullen die men kocht om te gebruiken, maar die te groot, te klein, niet het juiste kleur hebben, niet geapprecieerd worden door de partner, kinderen, ouders. Die in een kast zaten tot ze ooit eens - op een mooie dag - van dienst konden zijn en nu weeral plaats moeten maken voor andere, nieuwere spullen. Het stond al een tijdje op tweedehands.be maar de adverteerders hebben geen geduld meer, of ruimte nodig. Of, en dat gebeurt meer dan je denkt: de brengers hebben gewoon heel veel sympathie voor de Kringloopwinkel. Het heeft veel geld gekost maar ze beseffen dat ze het toch nooit nodig zullen hebben en gunnen ons de opbrengst. Echt, ze bestaan dit soort mensen. Misschien bent u er zelfs één van.

Maar nu stond ik daar dus met een exemplaar van 'Alles In Het Klein' in mijn handen. De staat van het boek zou men in boekhandelskringen als 'keurig' omschrijven. 'Het is een keurig exemplaar'. Of 'Het boek verkeert in een goede staat'. Dit betekent, afhankelijk van de leeftijd van het boek - want dat speelt natuurlijk ook een rol - dat iemand het misschien heeft gelezen, maar dat het dan een lezer was met liefde voor boeken. Deze lezer was er in elk geval in geslaagd om de ontsierende leesrimpels in de rug van het boek grotendeels te vermijden. Bovendien had niemand met een balpen geschreven in het boek. Ook een pluspunt, behalve als het de schrijver zelf is natuurlijk, die er een opdracht heeft in gezet. Maar het mooiste van alles: het was een eerste druk.
En toen dacht ik dus, voor de allereerste keer sinds ik hier werk: 'Wie doet er zoiets weg?'

Het heeft hier maanden gestaan. Oké, u weet dit natuurlijk niet maar een boek staat hier normaal drie, vier weken. Dan gaat het er onherroepelijk uit. Er zijn gewoon teveel boeken. Of mensen die ze wegdoen. Is het iets speciaals, dan sturen we het nog eens naar een collega, misschien heeft hij meer geluk bij het vinden van een lezer. Maar is het een gewoon boek, een uit de gratie gevallen bestseller, dan belandt het zonder pardon bij het papier. Dat is het lot van een boek. Er komen ook zoveel boeken binnen, elke dag, volle dozen. En vaak dezelfde boeken. Momenteel worden we overstelpt met de 'Vijftig Tinten' trilogie. 'Grijs', 'Donkerder' en 'Vrij'. Regelmatig komen ze zelfs samen binnen, meestal nog zo goed als nieuw. Met een extra omslag rond elk boek waarop te lezen valt wat een gigantisch succes de boeken hebben. Honderdduizenden verkochte exemplaren. Eens met in het eerste boek na twintig pagina's een boekenwijzer. Verder was de lezer niet geraakt.
Ik zal niet beweren dat deze boeken hier dagelijks arriveren, maar op zijn minst een keer per week. Je raakt ze ook niet meer aan de straatstenen kwijt. Er bestaan geen statistieken van maar ik ben ervan overtuigd dat de Kring(loop)winkels samen momenteel jaarlijks minstens een container kunnen vullen met de exemplaren die ze van deze boeken moeten weggooien.
Maar voor 'Alles In Het Klein' maakte ik een uitzondering. Nog één termijn beloofde ik mezelf. Het kan niet anders of iemand jubelt het op zekere dag uit, daar in de boekenhoek. Springt er een gat in de lucht.
Het werden er twee, drie, vier, vijf...
Telkens ik het boek zag was het alsof een goeie, oude vriend gedag zei. Tegelijk bloedde mijn hart. Het werd mijn eigenste, trouwe winkeldochter. Tenslotte ben ik schaamteloos reclame voor het boek gaan maken, stak het menige lezer ongevraagd in handen - grensoverschrijdend gedrag voor een verkoper - tot eindelijk die dag aanbrak dat iemand het niet aandurfde om het terug te zetten en het voor de volle twee en een halve euro kocht.

Ik heb Eriek Verpale één keer ontmoet. Ergens in het jaar 1990 was mij ter ore gekomen dat hij een lezing gaf in Houthulst. Ik was nog nooit naar een literaire lezing geweest. Op een maandagavond reed ik terug naar de streek waar ik mijn jeugd had doorgebracht. We zaten met een tiental personen in het stadhuis waar de lezing doorging. Een van hen was de schrijver hemzelve. In zijn beste jaren maar toch al lichtjes kalend, en in het bezit van een baard en een bril. Tenger en een beetje verlegen maar toch straalde hij voor mij een fikse portie rock 'n roll uit. Verder zat de gemeentesecretaris daar, een kloeke cafébazin voor wie het sluitingsdag was, en een klein publiekje met hun winterjassen nog aan in dat ongezellige, koude, met daglichten verlichte lokaal. Verpales tong ontdooide en toen wierp hij zijn leven voor ons te grabbel. Vertelde smakelijke anekdoten en was zichtbaar op zijn gemak. De cafébazin stelde de meeste vragen maar die hadden weinig met literatuur te maken. Ze wou alles weten over de cafébazin in zijn boek. Verder deed ons gezelschap er vooral het zwijgen toe. Nadien was ik te verlegen om mijn boek te laten signeren.
Enkele jaren daarna ging ik met mijn vriendin naar een voorstelling van Grasland, een monoloog van Verpale gebracht door Bob De Moor. Het was ergens in Brugge. Mijn vriendin had de hele dag buiten gewerkt, ze was toen huisschilder voor de kost, en viel al snel in een diepe, vredige slaap. Ik heb me kostelijk geamuseerd met het relaas van de kapper die als fervent Elvis fan zijn leven lang spaarde om ooit eens naar Grasland, lees: 'Graceland', te kunnen gaan, om uiteindelijk door zijn vrouw in de steek gelaten te worden voor een Elvis imitator. Een tragikomisch verhaal waarbij de tranen je af en toe over de wangen rolden van het lachen, er zo over dat het alleen maar echt gebeurd kan zijn.

Daarna bleef het grotendeels stil rond Eriek Verpale. Er verschenen nog wel enkele proeven van zijn kunnen zoals de tot boek herwerkte theatermonoloog 'Olivetti 82', 'Gitta', zijn nagelbrievenboek 'De Patatten zijn geschild' en 'Katse Nachten' maar veel beroering bracht het niet teweeg. Ikzelf, verwend als ik was, beschouwde deze boeken als zoethoudertjes in afwachting van het echte werk.
Jaren later, toen ik in de boekhandel werkte deed het gerucht de ronde dat het niet zo goed met de schrijver ging. Dat hij af te rekenen had met een depressie. Dat hij verbitterd was door het gebrek aan succes en de tegenslagen in de liefde, zo erg dat hij tegenwoordig bedankte voor vrouwelijk gezelschap en enkel nog de aanwezigheid van zijn kater Poesjkin verdroeg. Dat hij aan de drank was en als een kluizenaar in armoede en eenzaamheid leefde.

Enkele keren per maand organiseerde ik een boekvoorstelling en heimelijk droomde ik ervan om één van mijn favoriete schrijvers naar mijn winkel te kunnen halen. Geregeld peilde ik bij de vertegenwoordiger naar zijn toestand.
Plots verschenen er nieuwe gedichten van Verpale in het literaire tijdschrift De Brakke Hond. Naar het scheen werkte hij aan een boek. Hij had er weer zin in. Omstreeks die periode kreeg ik het telefoonnummer van Verpale te pakken.
Op een avond, na sluiting, toetste ik de cijfers in. Iemand nam stilzwijgend op. Of ik bij Eriek Verpale terechtgekomen was? Een man met een dun, beverig stemmetje antwoordde me dat dat klopte. Ik legde uit dat ik boekhandel De Zondvloed in Roeselare uitbaatte waar er af en toe een schrijver werd uitgenodigd. Hij hoestte als om de roest uit zijn stem te weren. Het was duidelijk dat hij die dag nog niet veel woorden had vuilgemaakt. Was er niet ergens anders nog een boekhandel die zo heette? Inderdaad, ik werkte in de zusterwinkel van de Zondvloed in Mechelen. Hij mompelde in zichzelf. Dat hij dit niet vaak meer deed. Er meestal ook geen zin in had. Want dat er toch niemand nog interesse voor Verpale had. Maar misschien toch wel. Het leek me een verwarde man, iemand die niet goed wist wat hij wou. Ik trok mijn stoute schoenen aan en stelde enkele datums voor. Hij mompelde dat hij het momenteel eigenlijk nogal druk had. Dat het niet zou lukken op die data. Dat het te kortbij was. Ik hoorde hem praten naast de telefoon. Begreep hier en daar een woord maar niet wat hij bedoelde. Het ging over vroeger, zoveel kon ik er wel uit opmaken. Zijn stem klonk gedempt, vervormd. Het drong tot me door dat hij het niet tegen mij had, maar tegen iemand anders. Een denkbeeldig iemand. Hij bleef praten, klagend. Ik voelde me getuige van iets wat ik niet wou horen, niet wou zien. Zei dat het me speet dat ik hem gestoord had. Hij zei dat het geen probleem was en dat ik nog eens terug moest bellen. Dat het uiteindelijk wel zou lukken. Toen ik inhaakte wist ik dat ik hem nooit meer zou horen.

Hoezeer je je toch kunt vergissen! Een vrijdagavond, enkele maanden later, het was eventjes voor sluitingsuur, kreeg ik telefoon. Eriek Verpale. Wanneer hij zou worden opgehaald? Hoezo zei ik, nu was mijn stem dun en onzeker. Welja, zei hij, het was toch vandaag die lezing in de Zondvloed in Roeselare?
Ik dacht snel na. Het was even voor zessen. Een onaangekondigde lezing. Van Eriek Verpale nog wel... Ik kon enkele telefoontjes doen. Misschien slaagde ik erin een tiental mensen te motiveren om te komen. Maar wie zou hem dan ophalen? Terugbrengen?
'Het spijt me' zei ik. 'U hebt me enkele maanden geleden gezegd dat u niet kon vanavond.'
'Hoezo?' zei hij. 'Bent u daar zeker van? Dan heb ik me toen vergist. Want ik ben vrij dus het kan toch.'
'Maar ik kan dit niet meer georganiseerd krijgen' zei ik. 'Ik had het graag een beetje voorbereid zodanig dat er een publiek is. Ik weet van veel mensen dat ze het fantastisch zouden vinden om hier een lezing van u mee te maken, maar die mensen kan ik op zo'n korte tijd niet bereiken. Dus zou ik liever een latere datum afspreken. Dan kunnen we een affiche maken. En een nieuwsbrief rondsturen...' Ik hoorde de bezettoon. De verbinding was verbroken.

Ik werkte reeds enkele jaren in de Kringloopwinkel toen ik in het nieuws hoorde dat Eriek Verpale gestorven was. Zijn werkster had hem op maandagochtend gevonden.
Ik heb me altijd afgevraagd hoe zo'n Olivetti 82 er eigenlijk uitzag. Hier staat ze nu, op mijn bureau.
Wie weet waar ze vandaan komt.

ESTOMAC

Het is zaterdagavond. De winkel is net dicht. Een licht euforisch gevoel maakt zich van ons meester. Het is volbracht. De week is ten einde. Ik print de lijst met kassaverichtingen af. Allemaal nemen ze afscheid. Djetenin is de laatste. Ze komt aan kassa. Kijkt beteurterd.
'Mesjeu' zegt ze. 'J'ai peur...'
'Waarom?'
'Luc ging wachten maar hij is weg. Wat moeten ik nu doen? Mesjeu?'

Onlangs heeft Djetenin een wagentje gekocht. Vanmorgen kwam ze binnen gestormd, haar gezicht voorspelde onweer.
'Auto is goed, maar verkoper zegt estomac is ziek. En vandaag is kapot.'
'Het is haar batterij' verduidelijkte Luc. 'De verkoper had het meteen gezegd. En na een koude nacht begint de ellende. Maar ik ga vanavond na het werk eens kijken. Met mijn startkabels zou het moeten lukken.'

'Wacht' zeg ik, 'ik neem mijn jas en mijn sleutels, ik ben zo terug.'
'Je ne comprends pas mesjeu' roept ze me achterna. 'Hij zou wachten, hij zeg: ik wachten en proberen!
'Kom' zeg ik, we lopen samen naar buiten. Het is nog net niet helemaal donker, het regent. Zij staat op de grote parking, ik zet de pas in naar mijn bestelwagen. Hoor haar roepen.
'Mesjeu! Mesjeu! Luc est la! Kijk, kijk!'

In de verte zie ik hoe Luc zijn wagen schuin voor de hare heeft geparkeerd. Hij is in de weer met kabels. Ik loop er naartoe. Hoor Djetenin opnieuw roepen. Anja staat aan de overkant van de straat. Zij wacht op de bus. Djetenin wijst naar Luc en vuurt dan opgewonden een rij woorden af opdat Anja zou weten dat het oké is, dat Luc er toch is en al klaar staat om te helpen. Maar auto's passeren, de bus is daar net en ook al houdt Anja haar hand bij haar oor, ik weet dat het hopeloos is. Zelfs ik die naast haar loop begrijp er niets van. Ze praat gewoon veel te snel, en haspelt Nederlands en Frans door elkaar zonder al te veel rekening te houden met de wetten van de grammatica.

Het is koud en het begint harder te regenen. Maar Luc heeft enkel zijn werktrui aan. De regen spat uiteen op zijn kale hoofd dat schittert in het licht van de straatlantaarns. Hij bestudeert beide batterijen en zet er dan de klemmen op. Er klinkt geen knal, er komt geen regen van vuur bij kijken.
'Ja, start maar eens' zegt hij. 'Maar uit vitisse zetten hé!' Ze steekt haar sleutelbos naar hem uit.
'Neenee' zegt Luc, 'doe gy moa'. Ze kirt, kruipt achter het stuur.
'Opletten met de versnellingspook Djetenin' zeg ik.
'Qui mesjeu, kijk staat los', ze geeft er een ruk aan en laat het ding dan los, 'zie je?' en dan start ze de wagen. De motor slaat meteen aan.
'Slechte auto, slechte auto!' ze roept en slaat boos op het stuur. Ze lijkt op een donderwolk maar in een tel ontspant haar gezicht en lacht ze luid. Ik ken niemand die zo snel van gezichtsuitdrukking kan veranderen.

Wat er dan gebeurt is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk heeft ze in een automatisme geschakeld want de auto schiet vooruit. Maar blokkeert onmiddelijk, alsof de motor de versnelling niet kan halen en gelukkig heeft Djetenin de reflex om haar voet op de rem te houden.
'Wowowow!' roept Luc, hij stond net nog tussen de twee wagens. Nu is er enkel ruimte voor een hand. Alle kleur in zijn gezicht is weg, maar zelfs van Djetenin zou je zeggen dat ze er bleek bij zit hoewel dat theoretisch niet kan.

'Uj t zeker zyt dat n uut vitisse stoat, meug je nog ne kée probeern! Moa uplettn ee!'
Djetenin probeert te starten maar er gebeurt niets.
'Voilà!' zegt ze alsof dit iets bewijst en haalt haar schouders op.
'Blijven proberen' zegt Luc. Ze draait de sleutel om. De wagen reutelt eventjes en proest het dan uit. Djetenin heeft enkele keren flink gas. 'Vroemmmmm! Vroemmmmm! Vroemmmmm!'
'Jaja t is wel, stop moa mè goaze geevn' roept Luc erboven uit, 'en kom moa uut die noto!'

Bedremmeld stapt ze uit. Luc haalt de kabels eraf. Gooit de motorkap van zijn wagen naar beneden, lacht hoofdschuddend terwijl hij met zijn ogen draait en rijdt zijn wagen achteruit.
'Mersie mesjeu Luc, c'est gentil, mersie, mersie!' Djetenin heeft met haar handen een trechter gevormd. Ik doe haar motorkap naar beneden en wens haar een goed weekend toe.

'Voor u ook mesjeu, voor u ook!' zegt ze.
'En maandag moeten ik voor nieuwe estomac!'

SKOENTJES

'Myn zeuntje koste nie mee komm en k peise van nie, moa t zoe dus kunn zyn da die skoentjes nie passn... Moeste t ozoa zyn, zoe k ze moandagachternoene were briengn...'

'Moeste k joe zyn... K zoe da nie doen!'
'Aja? Oe, en van wuk nie?
'We zyn de moandag geslootn!'

'Oeie... Moa, en de diensndag ton?'
'Géen probleem!'

SONIC CITY: SUN KIL MOON

Het driedaagse winterfestival – 'Sonic City' – heeft de lat nogmaals verlegd. De polyvalente nieuwe locatie - onontbeerlijk vanwege het grote enthousiasme en opkomst van het publiek, het daarmee gepaard gaande tweede podium, Thurston Moore als curator die tekende voor een succulent programma - zorgde voor een memorabele editie die een week later nog steeds nazindert. En zo kreeg ik op zaterdag de kans om Mark Kozelek eens aan het werk te zien.

Kozelek formeerde eind jaren tachtig de Red House Painters, maar werd na 2002 vooral bekend als drijvende kracht achter Sun Kil Moon, de band waarmee hij speciaal voor dit festival van over de grote plas naar Kortrijk werd gehaald.
De sadcore en folkrock van de Red House Painters (waar ik nog ergens een cd'tje van heb) waren nog prominent aanwezig op de eerste albums van Sun Kil Moon maar maakten gaandeweg steeds meer plaats voor spoken word en grillige experimentele, muzikale stijloefeningen. Ik leerde de muziek van de zichzelf heruitgevonden Konzalek kennen via het fantastische album dat hij in 2013 samen met Jimmy LaValle uitbracht, 'Perils From The Sea', en hoorde de ontdekking bekrachtigd met het daaropvolgende groepsalbum 'Benji'.

Ik moet eerlijk bekennen dat het concert allerminst was wat ik ervan verwacht had: live zorgt Kozelek met z'n verschijning voor flink wat bombastisch leven in zijn brouwerij, zijn verslaving aan ongemakkelijke spanningen voedt hij door in de clinch te gaan met publiek/band/geluidsmensen, wat in schril contrast staat met die subtiel dromerige, soms zelfs monotone mantra-achtige composities waarmee hij zijn jongste platen vult. Zijn eigenzinnige teksten malen aangenaam in de grijze massa door het eerlijke rauwe wereldbeeld dat hij in een geheel unieke beeldtaal schetst.
Op het podium blijkt Kozalek een wat pafferige, dominante verschijning die in enkele ogenblikken tijd de hele ruimte inneemt. Een aanstellerig, bijna nichterig type die me merkwaardig genoeg meermaals aan Bianca Castafiore deed denken terwijl hij met bulderende stem roept of we wel weten wie hij is, Sssssssssst!, elk nummer het ritme aangevend met dat handje - zijn ellenlange teksten in crescendo declamerend - een diva in wiens armen nog een hondje ontbreekt maar die met de intensiteit van zijn nummers tegelijk de rillingen over onze ruggen jaagt. Op zijn slechtst lijk je middenin een marginale, uit de hand gelopen burenruzie te zijn beland. Op zijn best roept de band herinneringen op aan de grandeur van het ooit zo fantastische American Music Club gecombineerd met de hypnotiserende spanning die ook de Triffids zo meesterlijk beheersten, lang geleden.

Af en toe knielt hij vooraan het podium en bijt dan iemand in het publiek toe, voor het hele aanwezige publiek fulminerend hoe die persoon hem doodsbang maakt. Een andere keer hoe die persoon een vriendin moet zoeken - 'gewoon intikken op Google: vriendin'... Weer enkele nummers later eist hij van de security dat ze deze man hier ogenblikkelijk verwijderen terwijl hijzelf zijn statief een stuk verderop plaatst om bij het daarop volgende boegeroep (van het publiek dat zwakjes in verzet komt) met Ssssssssst! te reageren, en: 'jullie weten niet wat ik hier vooraan met deze persoon allemaal moet doorstaan!'

Het eigenaardige is dat Kozelek met zijn aanstellerige spelletjes, en het kleineren van het publiek (Ssssssssst! - je vraagt je af waarom hij dat doet, altijd weer die Ssssssssst!, het wordt stil terwijl het deels geamuseerde, deels verbouwereerde publiek staart naar dat verdomd vreemde mannetje daar vooraan dat zich naar verluidt niet alleen vandaag maar altijd als een ettertje gedraagt) weg weet te komen en dan herinneren we ons plots die aanvaring die hij had met The War On Drugs, zo'n jaar of drie terug, toen hij Granduciel en de zijnen omschreef als 'Beer commercial lead guitar' en zelfs een nummer aan hen wijdde: 'War On Drugs: Suck My Cock'.
Qua arrogantie en misprijzen steekt hij de gebroeders Callagher geregeld naar de kroon, toont zich een meester in het kleineren en manipuleren van band en publiek, en verdeelt zijn wereld in twee - namelijk zij die voor en zij die tegen zijn. Zo besluit hij in het laatste nummer op Universal Themes uit 2015: 'Some people love what I do and some get fucking pissy, but I don't give a fuck, one day they're all gonna miss me'...

En dan zet de band zo'n hilarisch nummer in als 'House Cat' uit het recentelijk verschenen album met Ben Boye en Jim White, waarin Kozelek spinnend als een kat, vanuit haar gemakkelijke zetel haar visie op de mensenwereld deelt, of het machtige 'Livingstone Bramble' van Mark Kozelek & Desertshore uit 2013 waar hij bizar genoeg enkele keren herhaalt hoezeer hij Nels Cline (gitarist bij Wilco en geregeld met zijn eigen experimentele gitaarwerk onderweg) haat terwijl deze laatste de set voor hem op het podium stond en nu als gastmuzikant de ziel uit zijn lijf staat te spelen. Om zijn plaats hier tenslotte te rechtvaardigen met Butch Lullaby' uit de in september verschenen dubbelaar 'Common As Light And Love Are Red Valleys Of Blood' met Steve Shelley achter de knoppen, een weeral verslavende, onvervalste tour de force.
Kozelek lijkt steeds meer een zingende dichter dan een dichtende zanger, veel van zijn werk kan zo in een bundel. Op het podium declameert hij zijn teksten zowel in parlando als zingend met die zagerige ondertoon in zijn stem die nooit verveelt. Het is ook bewonderendswaardig hoe hij het voor elkaar krijgt als je kijkt naar de iconische (gast)muzikanten waarmee hij zich weet te omringen. Een veelschrijver die constant allianties lijkt aan te gaan en daarnaast ook solo en met zijn band producten blijft afleveren... Wat een naarstig vat vol tegenstrijdigheden, deze man!

Op het eind van het concert knielt hij tenslotte nog een keer, en zegt tot degene die hij het hele concert heeft belaagd: 'Sorry that I hit you with the mic...' en wanneer de persoon in kwestie reageert: 'Sssssssssst!'
Het lijkt bijna alsof hij tussen de nummers opzettelijk spanning probeert te creëren om je in de juiste sfeer te brengen zodat je tentakels (lees: oren) wijd open staan voor het ontvangen van de muziek.

Tijdens de soundcheck was ik zo overmoedig om een stukje van 'Livingstone Bramble' te filmen, ik stond net ver genoeg zodat Kozelek mijn gsm niet af kon nemen (wat hij - lees ik later - wel eens pleegt te doen, het ding onverhoeds vanop het podium uit je handen plukkend om het dan - niet zonder enig leedvermaak - na het concert terug te geven).
Bemerk hoe Nels Cline het uiterst links allemaal wat lijdzaam staat te ondergaan. Hoe dan ook, een fascinerend podiumbeest die Kozelek, waar je je ogen niet vanaf kunt houden, een fantastische klootzak & een memorabel concertje waarvoor dank, Sonic City!