maandag 28 september 2009

Western

Het was donderdag, iets voor de middag. Met z'n tweeën slopen ze binnen. Een man met een uitgerafelde, doorschijnende baard die tot halverwege zijn borst kwam, gevolgd door een vrouw met gigantische wallen onder haar ogen. Het haar dat haar nog restte was naar achter gekamd en in een dot gedraaid. Beiden klein van gestalte en achterin de vijftig. Allebei (maar hij nog meer dan zij) in het bezit van die blik, die schichtige blik waar wantrouwen uit sprak. Een argwanende blik die het gezicht gaandeweg vervormd had. Die typische blik van mensen die er door de jaren heen van overtuigd zijn geraakt dat ze geen ogenblik mogen verslappen, en het hun leven lang menen te moeten opnemen tegen de rest.
't Is voor een boek over kerkuilen' fluisterde de vrouw zacht.
'Pas op, over kerkuilen, niet over uilen in 't algemeen'. Doordat de man zich tijdens deze mededeling een beetje naar me toe boog, drong het weeë, misselijk makende parfum van alcohol dat hem omgaf, mijn neus binnen. Maar een informatief kinderboek was het enige wat ik vond.
'Daar zijn we niets mee' gromde de man bits.
't Is om een kerkuilskuiken af te richten' verduidelijkte de vrouw, haar ogen groot, om niets te missen van de impact die deze woorden op me hadden.
Maar ik was er niet echt ondersteboven van en deelde mee dat het moeilijk zou zijn om zo'n specifiek boek over kerkuilen te vinden. Misschien bestond er iets over het africhten van roofvogels, maar ook dat was lang niet zeker. Verwees naar een grote vogeltentoonstelling die aan het begin van het schooljaar in een naburige school plaats vond, en waar ik al menige keren mensen had zien rondlopen met een gedresseerde roofvogel op hun schouder of arm.
'Misschien moeten we eens gaan kijken, man...' fluisterde de vrouw, en toen, alsof het in de planning zat: 'Kijk, je kunt hier ook een koffie drinken'.
'Je kunt vandaag overal koffie drinken' zei de man, er door de jaren heen bedreven in geraakt om ten allen tijde te vermijden dat het in zijn aanwezigheid ook maar een heel klein beetje gezellig werd.
Ik tekende een plannetje van de school, en duidde aan waar de ingang en de receptie zich bevonden. De vrouw nam het stuk papier dankbaar in ontvangst. Daarna noteerde ik hun naam en telefoonnummer voor het geval ik toch iets vond. De grijze suikerspin besloot zijn strategie te herzien en stelde zich iets milder op.
'Allez' zuchtte hij, 'we gaan hier dan toch maar eentje drinken zeker... Heb je een pintje?' Ik knikte.
'Wel, een pintje dan, en voor mijn vrouw een koffie.' Zij glimlachte naar me en samen slenterden ze naar de tafeltjes.
'Zeg, misschien hebben ze hier wel boeken over country en western', fluisterde de vrouw.
'Het zou me sterk verbazen', mopperde de man.

Terwijl ik naderbij kwam met de koffie en het glas bier, vroeg ik of ze liefhebbers waren van countrymuziek.
'We zijn daar in elk geval niet tegen' zei de man, 'maar we zoeken eigenlijk naar boeken over cowboys. Hoe ze leefden in het wilde westen. Hoe hun gebruiken waren. We zijn in zo'n cowboyclub, en we verzamelen alles wat we kunnen vinden.'
Uit wanhoop keek ik zo geïnteresseerd en ernstig mogelijk. Dat had ik niet mogen doen.
'Ja, de mensen lachen met die clubs, maar ze zouden dat eerst eens moeten meemaken. Want het is niet gemakkelijk hoor. Al het werk wordt op traditionele wijze uitgevoerd. Zoals het er vroeger aan toeging. Geen stromend water. Vuur maken met hout om zo een ketel water op te warmen. Geen elektriciteit en geen kachels. Je moet het je eens voorstellen, midden in de winter!'
Knikkend redde ik me door me van het tafeltje te verwijderen, andere verplichtingen riepen me.
Vanachter mijn toonbank zag ik ze rondkijken. Niets zagen dat hen interesseerde.
Tenslotte dronk de man zijn glas in één keer leeg en stond opnieuw recht. De vrouw rondde haar koffie af, en haastte zich naar me toe om de drankjes af te rekenen. Ik kreeg een ingeving.

'Misschien heb ik hier toch iets', zei ik, en liep naar de boekenkast. Ik nam de verzamelbundel 'Brokeback Mountain' van Annie E. Proulx uit het rek, waarvan het titelverhaal verfilmd werd door Ang Lee. Deze verhalen verschenen oorspronkelijk onder 'De Gouverneurs van Wyoming', maar wellicht om commerciële redenen had men het boek een nieuwe cover gegeven. Op de voorkant zag je op een foto (die voor de filmaffiche werd gebruikt) hoe de twee acteurs die Jack en Ennis vertolken in de film, met gebogen hoofden naast elkaar staand van elkaar wegkeken. Hun obsessieve, hartstochtelijke maar geheim gehouden liefde voor elkaar vergalde hun beider leven, maar ze lieten zich er door allerhande angsten van weerhouden de nodige knopen door te hakken die hadden kunnen leiden naar een gelukkiger bestaan.
Ik zette het boek terug op zijn plaats.
Ik ben geen specialist maar het liet zich raden dat homoseksuele neigingen bij revolverhelden volgens cowboy-adepten, waar ook ter wereld, onbestaande zijn, en dat alleen al het suggereren ervan een vorm van heiligschennis is.
In de plaats daarvan stak ik 'De Laatste Troef' omhoog en peilde hun reactie. Op de omslag van dit boek stond acteur Sam Elliott, met een massieve grijze snor en een ruige stoppelbaard. Hij staarde vanonder een donkere Stetson in de verte en leek op het punt te staan een sigaret op te steken.
Goedkeurende blikken.
Ik prees Proulx aan als een chroniqueur van het hedendaagse cowboyleven.
'Ah nee,' zei de man hoofdschuddend, en misschien was het inbeelding maar ik meende iets triomfantelijks waar te nemen in zijn stem toen hij vervolgde: ''t is in de echte cowboys dat wij geïnteresseerd zijn, de cowboys die leefden tussen achttien en negentienhonderd. Nu bestaan er geen cowboys meer.'
Een opdoffer van formaat. Maar het spel was nog niet uitgespeeld.
Ik herinnerde me 'Rode Vos', een hilarisch kortverhaal van Proulx waarin ze in haar weergaloze stijl verslag deed over enkele cowboys ergens aan het begin van 1800, die tijdens een storm onderdak vinden bij een oude man en zijn paard. Helaas bevond het verhaal zich in de bundel met de Brokeback Mountain cover. Maar het was slechts enkele bladzijden lang en ik stopte het boek bij de juiste pagina geopend in de handen van de vrouw. Ze las het in één ruk uit.
'Het is zoiets dat we zoeken', riep ze, zo opgewonden dat ze vergat te fluisteren, sloeg het dicht en gaf het aan haar man.
Hij deinsde achteruit, alsof het boek mysterieuze krachten bezat.
'Dat...', hij wees naar de foto op de omslag, 'dat is de enige western waar ik niet achter kan staan.'
'In het boek is het nochtans een goed verhaal', probeerde ik.
'Kan zijn', zei hij, die ik me vruchteloos probeerde voor te stellen in cowboykleren, 'maar als film is het verhaal ongeloofwaardig. Wat die cowboys daarin doen...'
'Wat doen ze dan wel?' vroeg de vrouw.
Had zij de film dan niet gezien misschien? Ze schudde het hoofd en wendde zich weer tot haar man.
'Wat doen die cowboys in de film?'
Hij aarzelde. 'Niets'.
De laatste troef...
'Het is ook maar één van de vele verhalen' zei ik.
'Je moet dit eens lezen' zei de vrouw, terwijl ze bladerde in het boek. 'Echt iets voor bij het kampvuur, man'.
Hij draaide als een waanzinnige met zijn ogen, maakte een afwerend gebaar, maar gaf geen kik.
Ze keek nog eens naar de foto van de twee cowboys op de voorkant.
'Ik ga het toch meenemen' zei ze weerspannig.
Ik scande het boekje in. Merkte vanuit mijn ooghoeken hoe hij haar aanstootte. Ving een glimp op van opengesperde ogen die NEE! schreeuwden.
'Wat?' zei ze opstandig, zijn zwijgen begon haar op de zenuwen te werken.
'Zeg het dan toch man, wat is er met dat verhaal?'
Hij had haar nieuwsgierigheid geprikkeld. Als hij nu niet sprak, was er niets meer aan te doen.
'Niets', zei hij verslagen. Geen woord over de vermeende homofilie. Over jonge mannen die elkaar vurig kussen. Over zich elektrisch scherende cowboys.
Ik stopte een klantenkaart bij het boek en overhandigde haar het zakje.
Ze begaven zich naar de uitgang.
'Een prachtige winkel' fluisterde de vrouw, achter haar man aan sjokkend, opnieuw in haar onderdanige rol vervallend.
''t Zijn allemaal prachtige winkels' zei de man, waarna de deur geruisloos achter hen dichtviel.

dinsdag 15 september 2009

Spiegel

Ik steek een arm in een mouw en probeer daarna de andere mouw te pakken te krijgen, een hele opgave.
Voor mijn broer is het veel gemakkelijker. Eerst trekt moeder een door haar gebreide, oranje bivakmuts over zijn hoofd - die behalve de ogen, ook neus en mond vrijlaat - waarna hij een arm strekt en zich er verder niets van aan trekt, wat verdwaasd voor zich uit staat te staren.
Moeder schuift er een mouw overheen, en neemt zijn andere arm die ze achter zijn rug om in de tweede mouw propt, zo diep tot z'n hand aan het eind tevoorschijn komt en de achterkant van de okergele jas mooi strak zit. Ze haakt de jashelften vooraan aan elkaar en beweegt het ritslipje van onder naar boven, over het gebreide halsstuk van z'n balaclava, tot net onder zijn kin.
Als het me dan nog niet gelukt is om de rest van mijn jas te pakken te krijgen, gebeurt het dat ze me helpt, het hangt er gewoon vanaf hoe ongeduldig ze is.
'Als je nu niet naar buiten komt, vertrekken we zonder jou' roept ze nerveus terwijl ze mijn arm met een ruk naar de mouw brengt.
Sinds kort sluit mijn zus de deur van de badkamer af, hoewel ze nog maar zes is.
Soms, als mijn moeder kwaad wordt, kruipt mijn broer in de kast. Niet dat hij bang is, maar hij wil op zo'n moment, net als wij, gewoon ergens anders zijn. Voor ons is de kast te klein geworden.
'Ik ga naar de sterren kijken', zegt hij ernstig voor hij de kastdeur achter zich dichttrekt. In het donker balt hij zijn handen tot vuisten en wrijft daarmee in zijn ogen tot er sterren tevoorschijn komen.
Maar nu heeft hij het te druk met een kleine handspiegel waar hij bewonderend in kijkt. Hij is zo vaak met deze handspiegel op stap, dat moeder op een dag een tweede exemplaar in huis heeft gehaald.
Hij brengt de spiegel naar zijn mond en zucht. Daarna kijkt hij ademloos toe hoe de contouren van zijn gezicht weer langzaam tevoorschijn komen.
'Wat ben ik toch een mooi jongetje' fluistert hij met een wazige blik.
De eerste keren moesten we hierom lachen, maar ondertussen is dat lachen ons vergaan. Door het nerveuze trekken aan die zelfgedraaide, reeds halfopgerookte sigaret, kun je merken dat ook vader er niet langer gerust in is. De rook stuwt hij krachtig door zijn neusgaten naar buiten, als een briesende stier in een lege wei op een mistige winterochtend. Maar hij houdt zijn lippen op elkaar, waarschijnlijk ook omdat de sigaret anders uit z'n mond zou vallen.
'Je zou beter uitkijken waar je loopt', waarschuwt moeder. Ze heeft het nog maar net gezegd, of er klinkt een knal, gevolgd door glasgerinkel. Mijn broer is tegen de kast aangelopen. Op zijn neus en wangen tekenen zich fijne lijntjes af waar piepkleine druppeltjes donkerrood vocht uit wellen.
'Heb ik het niet gezegd!' roept moeder.
Mijn zus opent de badkamerdeur.
Mijn broer kruipt in de kast.