woensdag 29 juli 2009

Gevaarlijk

Ik minder mijn snelheid en nader de bocht naar rechts zoveel mogelijk langs de binnenkant. Een kleine werkmanswoning met macramé gordijntjes verhindert het zicht op een tegenligger. Je kunt er toch maar beter rekening mee houden, want dit asfaltbaantje, dat ooit als een publiek geheim gold, lijkt vandaag de dag een landelijke versie van de Route de Soleil; tijdens de piekuren is het hier aanschuiven in beide richtingen.
In de bocht aangekomen zie ik iets op het wegdek liggen, gelukkig is de baan vrij en kan ik naar links uitwijken. Het blijkt een aangereden kat te zijn, een relatief lichtbeschadigde kat. Want hoewel de kop natuurlijk heel belangrijk is, betreft het toch een onderdeel dat nauwelijks tien procent van een kattenlijf in beslag neemt. Bij dit exemplaar lijkt dat zelfs nog minder. Dat heeft vooral te maken met de rest van het lijf, dat vervaarlijk uitpuilt. Van een kat die te lijden heeft van obesitas heb ik nog nooit gehoord; misschien dus is dit een hoogzwangere kattin. Door dat opgezwollen lijf krijgt de toeschouwer de indruk dat de inhoud van de kop, nu een verbrijzeld plakje, in het lijf werd geperst. Het weerhoudt me ervan te stoppen en het dier naar de kant van de weg te brengen. Wat ik eigenlijk zou moeten doen, al is het maar uit mededogen; eerst door een metalen monster uit het leven geramd en daarna platgewalst door een eindeloze bulldozer - dit doet men de baarlijke duivel hemzelve niet aan, waarom dan dit onschuldige huisdier dat daarstraks misschien nog deel uitmaakte van een vrolijk gezinnetje met jengelende kindjes (dat hopelijk o horror niet in het huisje met de macramé gordijntjes woont). Maar ik geef gas, opgelucht, het vieze werkje aan iemand anders overlatend.
Echt verwonderd ben ik niet, maar voel me wel vol afschuw (en een beetje schuldig) als ik 's avonds opnieuw langs rijd.
Die iemand anders is niet langsgeweest, alle anderen daarentegen wel, en de kat is in een bloederige prop veranderd, behalve de staart, die met een speelse krul lichtelijk omhoog wijst.
De volgende morgen is ook daar een einde aan gekomen, het is een weerzinwekkend schouwspel dat me wacht. Een dikke plas smurrie waarin, voor wie zich de moeite getroost, nog restanten van ingewanden, vlees en vacht waar te nemen zijn, en waaruit donkere bandensporen in zowat alle richtingen vertrekken. Als is dit hier een beginpunt, of de start van iets. Of het dichtste, dat we met onze rijdende tekenstift bij een weergave van de zon kunnen komen.
's Avonds ligt 'iets wat ooit een kat geweest is' er nog steeds. Misschien zijn er zonderlingen die het boeiend vinden om eens na te gaan wat er gebeurt met zo'n kattenlijf op de tweede dag nadat het licht is gedoofd, wanneer gezinswagens, bestelbusjes, oldtimers, vrachtwagens, tractoren en bromfietsers er één of meerdere keren overheen zijn gegaan, en de zon zich de hele dag de naad uit het lijf geschenen heeft, maar daar hoor ik niet bij. Het geronnen bloed en de uitgerolde, gegrilde brij vormen een dunne, donkere pizza uit de onderwereld, waar iemand of iets groenachtige vliegen als voorproevers bij in dienst genomen heeft.
De komende dagen wordt de taart steeds kleiner, platter, wordt door allerhande aaseters in kleine porties naar binnen gewerkt of door bezorgers op bestelling aan huis gebracht, kortom, krimpt in, lost op, en tegen het eind van de week is het kadaver zo goed als geheel verdwenen. Enkel een verkleuring op het wegdek, waar de levenssappen van de ongelukkige in de grond gedrongen zijn, resteert; als een aandenken, een relikwie waar de nabestaanden nog een tijdlang bij kunnen treuren, de overledene herdenken. Om nog even stil te staan bij 'iets wat ooit een kat geweest is'.
Maar best niet te lang.

zondag 12 juli 2009

Rekening

Hoewel de winkel uit het oog van de koopjestornado verwijderd lag, had ik besloten om toch een boekenstandje op het trottoir te installeren. Het aanpalende Polenplein was tenslotte één van de weinige plaatsen waar de bezoekers nog een gaatje vonden om hun statusblik te parkeren. Een in een bonte kleurenmengeling geverfde menigte, uitgerust met EasyWalkers, Maxi-Cosi's, Tandemwagens en klein loslopend wild. Toen ik het op een bepaald moment aandurfde om met enkele koopjesfolders op zo'n gezelschap toe te lopen, werden mijn woorden - nog voor ze de grijze massa konden binnendringen - weggewuifd, en het groepje verwijderde zich niet zonder duidelijk tentoongestelde ergernis.

De dag was beter uitgevallen dan de Franks en Sabines hadden durven voorspellen, en de donkere nevel her en der bleek zonder uitzondering afkomstig van worstenkramen waar échte Duitse braadworsten te verkrijgen waren.
Het mosterdzalfje dat met de eerste zorgen toegediend werd aan de in derde graad verbrandde hap, kon tellen qua afleidingsmanoeuvre, maar helaas niet verhullen dat er zich van alles behalve vlees tussen de twee zieltogende sliertjes brood bevond.
Bij valavond kwam een vriend langs en maakte tijd om met een Duvel in de hand naast me te verpozen.
Zo zaten we daar een tijdlang, er was niemand in de winkel, en vanuit onze verdekte opstelling konden we de inkom goed in het oog houden. De laatste zonnestralen voelden als een beloning na een lange dag waarop ik de zin van het leven meermaals in vraag had gesteld.

Een bejaard koppel, de armen in elkaar gehaakt, kwam naderbij. Ze hielden halt en bekeken de boeken. De man droeg een deftig wit pak en een Panama hoed. Rond het hoofd van de vrouw zat een sjaal gewikkeld waaruit vooraan gebleekte krullen omhoog staken. Beiden staarden ze door een donkere Sophia Loren zonnebril, die een groot gedeelte van hun gezicht bedekte. Plots stootte de vrouw haar man aan. Ze mompelden iets onverstaanbaars en maakten aanstalten om verder te gaan, toen de vrouw zich ineens tot ons wendde.
'Hij is nog bij ons thuis geweest', zei ze.
Ze wees op het boek over Patrice Lumumba dat voor ons tussen de koopjes lag.
'We woonden toen in Stanleyville'.
Ze nam het boek vast en las, traag articulerend, de titel: 'Lumumba, de complotten, de moord'.
Ze schudde het hoofd en legde het boek terug.
'Toen hij gevangen genomen was, gingen we naar een bijeenkomst om te protesteren tegen zijn opsluiting. Daar hoorden we hoe ze vijfduizend frank boden voor iedere blanke die werd omgebracht, en wij stonden daar tussen!'
De man sloeg aarzelend een arm rond haar middel, maar liet meteen weer los.
'En toen zijn we gevlucht. Onderweg werden we enkele keren tegengehouden. We deden ons een beetje naïef voor, want het was onduidelijk wie aan welke kant stond. We hadden geluk. Tenminste, tot die soldaat op me af kwam. Hij nam m'n neus tussen zijn wijs en middenvinger, zoals grote mensen al spelend met kleine kinderen doen; wanneer ze hun hand dan verwijderen lijkt het alsof hun duim het topje van de neus is dat ertussen steekt. Maar in plaats daarvan draaide hij zijn hand een kwartslag om en, krak!, brak mijn neus.'
Er was een lichte trilling in haar stem geslopen.
'Hij deed dat bij alle blanken. Maar uiteindelijk waren we bij de gelukkigen die erin slaagden om op een vliegtuig te stappen.'
Ze keek naar ons, en zweeg. Nu zagen we het ook, door die zonnebrillen was het ons niet eerder opgevallen, maar er leek inderdaad iets vreemds met die neuzen aan de hand.
'Mooi aanbod...' mompelde de man. De geruststellende toon in zijn stem, bracht haar uit de hel terug. Ze glimlachte verlegen, alsof ze zich iets teveel blootgegeven had, duwde de zonnebril dieper op haar neus terug en nam opnieuw zijn arm vast.
Toen draaiden ze zich om, en stapten verder.