zondag 12 april 2009

Donkere Gedachten



Vanuit het niets doemde een grote, donkergrijze hond op, stond in het duister plots midden op de amper verlichte rijweg. Geschrokken remde ik, week uit, kon via de linkerberm om het dier heen rijden, en keek in mijn spiegel. Hij was onbeweeglijk blijven staan, kijkend in de richting waaruit ik gekomen was. Ik parkeerde en stapte uit. Nu draaide hij zich om, en liep traag op me af.
We namen elkaar stilzwijgend op. Er was niets agressiefs aan zijn houding, maar hij leek ook niet bang. Hij stond daar gewoon, pretentieloos maar zelfbewust, en deed me denken aan een pezig, oud mannetje; taaie spieren, sterke knoken, met de jaren wat hoekig geworden, mager, schrandere ogen en een gezonde dosis achterdocht in zijn blik. Alle kwaliteiten die een hond verzamelen kan.
Een stratier dus.
Om de een of andere reden nam ik aan dat hij van een boerderij afkomstig was.
Hij rilde, en zag er vermoeid uit. Dit was duidelijk niet z'n beste dag. Niet goed wetend wat te doen, belde ik, bij het eerste huis waar ik wat licht zag, aan. De voordeur werd geopend.
Een verwonderd gezicht keek naar buiten, er werd op dit uur duidelijk niet meer op bezoek gerekend. Achter de vrouw bevond zich een gedekte tafel waar gasten omheen zaten. Ik hoorde hoe het gelach, gepraat, en het gerinkel van glazen verstomde. Een man stak, met een mengeling van enthousiasme en nieuwgierigheid op zijn gezicht, z'n hand op.
Bij de vrouw, wiens ogen aan de duisternis begonnen te wennen, kwam een vrolijk trekje rond de mond. Nu herkende ik hen ook, we hadden elkaar vroeger meermaals ontmoet, als de bezoekers van een eethuis.
Er werden wat beleefdheden uitgewisseld en herinneringen opgerakeld.
In het kort legde ik de situatie uit terwijl de hond de hele tijd naast me bleef staan. Vroeg of hij hen bekend voorkwam. Dat hij uit het niets opgedoken was, en een verwarde, gedesoriƫnteerde indruk maakte.
"Ik heb die hond nog nooit gezien", zei de vrouw tenslotte, "maar hiernaast is een bakkerij, en Anneke ziet en hoort Ć lles. Als zij de hem niet herkent, is hij niet van hier afkomstig."
We namen afscheid en daarna werd de deur gesloten, stonden hij en ik weer alleen op straat. De hond leek op het eerste zicht rustig, alsof hij er alle vertrouwen in had, maar toch kon je ook een zekere verwarring opmeten uit zijn verstarde houding, en ik probeerde hem te kalmeren door over zijn stug behaarde kop te strelen. Pas toen hij waarschuwend naar mijn hand snauwde, merkte ik dat hij in zijn nek een verwonding had. Op het eerste zicht leek het niets om zich zorgen over te maken, en op een geruststellende toon zei ik hem dat ook. Daarna liepen we samen naar de potdicht afgegrendelde bakkerij, zonder dat ik nog een woord sprak of hij een grom prijs gaf, alsof we elkaar al jaren kenden.

Opnieuw zwaaide er een deur open. Van hieruit gezien leek de man kolossaal; een grote, indrukwekkende gestalte, maar misschien had dat te maken met die drie trapjes en het licht dat van langsachter op hem viel. Ik wees op de hond, verhaalde wat me overkomen was en besloot met de buurvrouw die me hierheen gestuurd had. De manier waarop zij de alwetendheid van de bakkersvrouw geformuleerd had, liet ik wijselijk achterwege. De man taxeerde ons, maar ik had hem van onze eerlijke bedoelingen kunnen overtuigen want hij draaide zich om, en riep door de openstaande deur: "Anneke!". Een blonde, stevige vrouw met een vriendelijk gezicht kwam tevoorschijn, geschraagd door twee opgeschoten slungels. Ik stelde me voor en bracht hen op de hoogte. Wees op de verwonding. Medelijden brak door de onverschilligheid op hun gezicht. "Ah, jij sukkelaar", zei de vrouw hoofdschuddend tot de hond, "man, we moeten hem in huis nemen." Haar man en twee zonen knikten eerst nog dromerig begrijpend, maar toen begonnen de woorden door te dringen en hun hoofden van de weersomstuit angstig van nee te schudden. Zwijgend keken we nu naar de hond. Het was duidelijk, ze hadden hem nog nooit gezien, en de meerderheid had beslist dat ze niet van plan waren om zich ermee in te laten. Meer viel er dus niet te zeggen. De hond had klaarblijkelijk aangevoeld dat er hier niet veel te bereiken viel, en was snuffelend afgedwaald. Nu stond hij aan hun tuinhek.
"Loeki!" riep Anneke.
"Waar haal je dat vandaan?" vroeg haar man verwonderd.
"Weet ik ook niet", zei Anneke, "het kwam ineens bij me op".
Ze bleven met zijn vieren in de deuropening staan toekijken terwijl ik naar de wagen liep. Ik opende de deur voor hem, en hij klauterde behendig maar zonder haast, alsof het een gewoonte was, de wagen in tot op de passagierszetel. De bakkersfamilie zwaaide terwijl ik wegreed. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik hoe ze nog een tijdje in de deuropening bleven staan.

Ik was al enkele kilometers verder toen ik besloot dat het geen zin had om nog langer rond te rijden en het wellicht beter was om de politie te contacteren.
Ik gaf een korte samenvatting van de gebeurtenissen.
"Waar ben je nu?" vroeg de agent. Ik vertelde over het kruispunt waar ik hem gevonden had. "Wacht even", zei hij, "ben je nog voor, of reeds over dat kruispunt?" Ik merkte op dat dat er toch niet toe deed, dat hij daar middenop de weg stond, en dat in de omgeving niemand wist waar hij vandaan kwam.
De agent onderbrak me.
"Als je over het kruispunt bent, dan kunnen wij niets doen, dat is ander grondgebied."
Ik keerde de wagen, en bedacht dat men dat gelukkig niet kon zien door de telefoon. We spraken af dat ik naar een zij-ingang van het hoofdbureau zou rijden. Daar waren cellen voor verloren gelopen honden. Morgen zou hij dan naar een asiel overgebracht worden waar men hem zou controleren op de aanwezigheid van een chip of tatoeages. Het hele gesprek had de hond afwezig naar buiten gestaard, alsof dit alles eigenlijk niets met hem te maken had. Af en toe keek hij me aan, alsof ie zich zorgen maakte hoe het met me ging, en of het me wel lukken zou om mijn taak te volbrengen, en staarde dan weer voor zich. Zijn gelaatsuitdrukking verraadde dat hij betwijfelde of we wel de goede kant uitreden, maar toch mopperde hij niet.
We zaten naast elkaar alsof we al jaren een stel waren. Ik weet zeker dat, had ik tot het eind van de wereld door moeten rijden, en hij de keuze had, hij me gevolgd zou zijn.

Bij de politie wees ik op het geronnen bloed tussen zijn schouderbladen. De agent schudde het hoofd.
"Hopelijk is het toevallig... We merken het steeds vaker, de hond wordt oud, voldoet niet meer voor zijn eigenaar, een spuitje kost teveel, en dus verwijdert men eigenhandig de verplichte chip. Daarna zet men het dier ergens af en laat het aan zijn lot over. Deze verwonding ziet er in elk geval nog redelijk uit. Soms lijkt zo'n hond recht uit een horrorfilm afkomstig. Door het verwijderen van de chip kunnen we niet meer achterhalen waar hij vandaan komt, en hoeven zij zich niet te verantwoorden. Is hij zogezegd een natuurlijke dood gestorven en begraven in de tuin."
De hond liet ondertussen gewillig toe hoe een ketting om zijn hals werd gelegd, maar bemerkte zijn vergissing toen bleek dat ik niet verder mee wou gaan. Hij stribbelde tegen, onzeker, wanhopig achterom turend, verbaasd dat ik niet mee kwam. Hoe meer hij tegenwerkte, hoe strakker de ketting kwam te zitten. De agent sprak het dier eerst nog rustig toe maar toen dat niet bleek te helpen, trok hij de hond gewoon mee. Het dier raakte in paniek, en wentelde zich in alle bochten om achter zich te kunnen kijken.
Ik kon nog net een glimp opvangen van de panische angst in zijn ogen, voor een naar beneden rollende poort mij het zicht op het tweetal benam. Ik kreeg een krop in mijn keel, mijn hart brak in duizend stukken en ik vervloekte mezelf dat ik hem hierheen had gebracht. Een arme, oude afgeschreven straathond die door mijn toedoen in de ondoorgrondelijke en onverbiddelijke tang van de ambtenarij terecht gekomen was.

Ik vermande me, stapte in mijn wagen en bad dat iemand ongerust geworden was, en inmiddels blokjes reed om de hond te zoeken. Die straks op zoek zou gaan naar een goede foto die morgen bij bakkers en beenhouwers op een gekopieerd A4tje aan de muur zou prijken met de handgeschreven vraag of iemand deze verloren gelopen hond gezien had. Die de onkosten bij de politie en het asiel met veel plezier zou betalen, diepgelukkig en ontroerd dat het dier teruggevonden was.
Dat die kwetsuur er gewoon gekomen was door onoplettend onder prikkeldraad te duiken.
Het kon toch niet dat iemand zich op zo'n barbaarse wijze van zijn huisdier af wou maken?

Maar ik wist dat het wel kon, en vol donkere gedachten reed ik, het was ondertussen bijna middernacht, opnieuw naar huis.