vrijdag 29 november 2019

DROOM

Ik droom van mijn dode vader
Hij is zo jong, zo knap, zo bleek
Hij kijkt bezorgd
'Rino' zegt hij en schudt zijn hoofd
Ik vraag me af wat het betekent
'Trek het je niet aan' zegt Luc De Vos
Maar echt gerust ben ik er niet op

TIJDREIZIGER

Omdat ze zo slank is oogt ze groot hoewel ik haar niet groter dan een meter zeventig schat. Ze draagt een zwart hoedje met een zwarte bloem op de zijkant, en een lange zwarte jurk die over haar voeten valt, met zwarte kant afgewerkt in de hals. Een openhangend zwart jasje met pofmouwen en bont in de kraag. Ze lijkt zo weggelopen uit één of ander decor van honderd jaar geleden.
Het is net alsof ze altijd mysterieus glimlacht maar zo is haar mond gewoon gevormd. Het is niet gemakkelijk om haar leeftijd te schatten. Ze heeft een mooi strak gezicht, maar de hardnekkige plooitjes rond haar ogen en mond doen vermoeden dat ze de zeventig nadert. Ze komt hier af en toe, maar nu is het al eventjes geleden. Tot vandaag, met onze jaarlijkse kerstmarkt.
Met haar eigenzinnige verschijning lijkt het wel of ze de in dikke winterjassen ingepakte rij kooplustigen, die met winkelmanden vol feestkledij en kerstgerief staan aan te schuiven aan onze kassa, probeert op te vrolijken.
Ze wil een klassieke donkerblauwe bloes en zes groen gekleurde wijnglazen afrekenen maar moet wachten op de vorige klant die enkele betaalkaarten na elkaar uitprobeert, tenslotte met succes.
Wanneer het haar beurt is, scant de kassamedewerker het kledingstuk, tikt de prijs van de glazen in en noemt het totaalbedrag. Ze loert naar het computerscherm en giet haar portemonneetje uit op de winkeltoog. Muntstukken worden heen en weer geschoven, ze kijkt nog eens naar het te betalen bedrag, zoekt in haar handtas, en hoewel er een lange rij staat, wachten we uit beleefdheid nog eventjes af. Maar tenslotte help ik en sprokkel het bedrag er van tussenuit, toon wat er in mijn hand ligt, ze maakt een wegwerpgebaar.
'Of moet ik die muntjes nog omwisselen?', vraag ik, als ik haar het resterende kleingeld bedremmeld in haar geldbuidel zie vegen.
'Ik heb al betere dagen gehad', zegt ze. Ze leest de verbazing op mijn gezicht.
'Ja, het lukt me niet om geld te tellen. De meeste dagen gaat het beter, en dan plots is er die terugval.' Ze haalt de schouders op en rist het zakje met muntjes dicht.
'Ik heb een trombose gehad.'
Hoewel iedereen gehaast lijkt, kijken nu ook andere klanten even opzij.
'Hoe lang geleden?'
'In september. In het begin kon ik niet meer praten. Maar het is al veel beter nu. Het moet ook, want ik heb mezelf beloofd dat ik honderd zal worden.' Ze lacht, een beetje geschrokken omdat ze dit hier zomaar opbiecht.
'En hoe oud bent u nu?'
'Dit jaar ben ik tachtig geworden.'
Nu kijken degenen die na haar komen, opnieuw opzij, iets sneller en iets beter.
'Proficiat!' zegt de vrouw die naast haar staat en haar eigen aankopen al uitstalt op de winkeltoog. 'Dat zou je echt niet zeggen.'
'Nee, maar sinds mijn trombose voel ik me wel zo.' Ze schudt het hoofd verontschuldigend.
'Ik mag niet zo negatief zijn, alles ziet er goed uit, en de eerste maanden zijn van groot belang in het herstellingsproces. Niet bij de pakken blijven zitten. En nu de straat weer open is, ga ik weer wat meer naar hier komen.'
En terwijl de kassamedewerker opnieuw kledij aan het scannen is en ik beveiligingen weghaal en broeken en hemden opplooi, en de volgende klant haar spullen opbergt in een zelf meegebrachte winkeltas, schrijdt ze traag naar de uitgang, terugkerend naar het doek van de oude meester waaruit ze eventjes gestapt is.

ERG

Het duurde even voor we doorhadden waarom er deze week zoveel materiaal binnenkwam. Terwijl één medewerker meestal voldoende is om de situatie in onze ontvangstreceptie onder controle te houden, en er vooral tijdens de vakantieperiodes met zijn tweeën wordt gewerkt, waren we nu met drie en nog hadden we moeite om alles gesorteerd te krijgen aan het tempo waarmee de goederen werden afgezet.
Tot ons via een buurtbewoner ter ore kwam dat ze een deel van de straatwerken hier in de buurt hadden afgerond. Daardoor was de winkel weer een stuk toegankelijker geworden en blijkbaar profiteerde een aantal mensen ervan om het soms al enkele maanden klaarstaande gerief nu eindelijk naar de kringloopwinkel te brengen.
Tussen al het rumoer door vroeg een kalende man met een Buddy Holly bril op zijn neus, ik schatte hem een jaar of vijftig, of ik een kijkje wou nemen in zijn wagen. Hij had wat spullen mee en misschien stak er iets tussen dat nog verkoopbaar was.
'Mijn schoonvader is plots overleden, en we maken het huis leeg', zei hij.
De wagen was tot de nok gevuld met dozen.
'Het was iemand die altijd het ergste verwachtte. Terwijl er in zijn leven, alles welbeschouwd, eigenlijk nooit iets ergs gebeurd is. Zo was hij er een hele tijd van overtuigd dat we vroeg of laat met een langdurige elektriciteitsstoring af te rekenen zouden krijgen. Daarna was hij er zeker van dat er op een bepaald moment geen water meer uit de kraan zou komen. Mijn schoonvader geloofde ook dat de dag eraan kwam dat iedereen plots ziek zou worden, het kon gewoon niet anders. En dan weer waarschuwde hij ons dat er elk moment een kernoorlog uit kon breken.'
Hij nam de bril van zijn neus en poetste de glazen met een stuk van de sweater die hij droeg. Het waren roze omrandde, waterige ogen waarmee hij naar me trachtte te kijken terwijl hij verder ging.
'Er was geen geld voor een schuilkelder, maar hij had jodium in overvloed! En hamsteren dat die man deed. Eigenlijk had hij geen gerust moment. We kenden zijn obsessie wel maar waren toch verrast. Dat hele huis staat vol. Allemaal spullen die hem in geval van nood misschien van pas zouden komen.'
We laadden de merkwaardige vracht over op onze kar.
'Zijn jullie iets met encyclopedieën?'
Ik zei dat het er een beetje vanaf hing, dat we de meeste ook niet meer in de winkel brachten want dat mensen tegenwoordig alles opzoeken op het internet, maar dat hij ze gerust mocht brengen als hij ze niet kwijt raakte. Dan werden ze papierslag. Hij knikte.
'Mijn schoonvader beweerde dat, als dat internet plots wegviel, de mensen alle door de eeuwen heen verworven kennis in één keer kwijt waren, en daarom had hij zijn eigen bibliotheek georganiseerd. Alle vrije muren in de woonkamer, keuken en slaapkamer had hij van boekenrekken voorzien en gevuld met naslagwerken over alle mogelijke onderwerpen. Hij noemde het 'Het geheugen van de wereld'. Hij was er zeker van dat hij de mensheid er op een bepaalde dag een dienst mee zou bewijzen.'
Ik gaf hem een folder met het nummer van de ophaaldienst; er waren ook nog enkele grotere meubels die hij zelf niet kon brengen. Dan kon hij die boeken meteen meegeven.
'Je had die kelder moeten zien! Mijn schoonvader had een hele voorraad voedsel aangelegd. Tegen elke wand stonden er rekken volgestouwd met dozen kant en klare maaltijden in blik. Die heb ik aan de voedselbank geschonken. Tenminste, wat nog bruikbaar was, want bij het meeste was de houdbaarheidsdatum reeds verstreken en die heb ik dan maar naar het containerpark gebracht. Net als die tweehonderd petflessen met water die ik eerst nog mocht uitgieten.'
Hij ging mijmerend met een hand door de spullen die hij zonet had afgezet en haalde de schouders op.
'Het nieuws had hij allang afgezworen. Maar ik denk dat hij teveel naar films keek.'
Toen de man vertrokken was, begonnen we te sorteren. Sommige goederen waren van recente makelij, andere bijna antiek, maar zo goed als alles zat nog in de originele verpakking.
Hij had niet overdreven, MacGyver was in de buurt.
Een aantal spullen twijfelden tussen technische hoogstandjes en prullen. Het idee was oké maar het zag er zo goedkoop uit dat het te betwijfelen viel of het echt zou werken. Zoals de compacte schoevendraaierset die bestond uit een handvat en een twintigtal verschillende schroefkoppen, of een zakmes met veertig toepassingen. Maar er stak ook robuuster materiaal tussen zoals een metaalschaar, een moersleutel en een klauwhamer. Verder: een kartonnen doos vol wattenstaafjes, het walkie talkie trio met drie kilometer zendbereik, een rol klimtouw en een hakenset, een stel scharen, een aansteker met verschillende flesjes bijvulling, een doos vol tubes secondelijm, per vier verpakte AA batterijtjes die bij nadere inspectie inmiddels helaas onbruikbaar, een set nagelschaartjes, enzovoort, doos na doos, en alles nog in nieuwstaat. Mooi materiaal om naar de winkel te brengen; de spullen zouden uitgevochten worden, dat stond nu al vast.
Maar de woorden die de man hoofdschuddend zei, net voor hij vertrok, echoden nog de hele avond na.
'Je zou kunnen stellen dat hij zich op alle mogelijke rampscenario's had voorbereid. Soms denk ik zelfs dat hij uitkeek naar de dag dat er eindelijk eens iets ergs gebeurde. Dat al zijn voorbereiding toch nog van pas kwam. Het is bijna een wrede speling van het lot dat hij moest overlijden in zijn slaap.'

CHEFKE

'Zeg chefke, is da serieus zeevnendertig euro voe diene zeetle noa Kluusbergn te briengn?'
'Pardon, ne meetre vuuvntjeevntig, zeg moa chef! En joat dat is serieus. Twée minsn loadn de zeetle ier up, voern èm noa Kluusbergn, loadn èm doar uut, en moetn ton nog ne kée were kéern. Ge moet t ool reeknen. En ge wit gy toch wok daj met die zeevnendertig euro nie goa toekomm voe d eurn van die minsn en de nafte te betoaln? En we klappn ton nog nie over de sleete van die camion of van de verzekeringn...'
'Da kan oolemolle wel zyn, moa k moete méer betoaln voe t vervoer dan voe diene zeetle!'
'Jamoaja, by da j gy nu ne poef van vier euro in die camion stikt of èm héeltegans vult mè meubels, de route bluuft t selste ee, verstoaj t?'
'Jejoak k verstoat! En k verstoa wok dat t voe nietn is, ut is voe meubels up t oaln!'
'Euh... Wuk wil je zeggn? Da we zoenn moetn geld vroagn voe de meubels by de minsn te goan up oaln?'
'Ja, ge moe wok betoaln wi uj ze noa t containerpark briengt!'
'We zoenn ne kée moetn geld vroagn voe meubels up t oaln... T zoe niemand mée belln!'
'Ewwè! Woarom kuj ze ton nie voe nietn briengn?!'
(zucht)
'En kej niemand die ne kée weg en were kan rynn voe joe?'
'Ja, de minsn moetn werkn wi, binst de weke!'
'En de zoaterdag?'
'En ton werkt myne moat in t zworte! Die mins is oolsan verloan! Jeet èm doa géen tyd voarn! T gebeur zels dat n de zundag werkt!'
'En zy j gy met noto?'
'Nink, ik ee ginne noto, ke kunne k ik mè myn pensioentje ginne noto betoaln! K moete k ik mè ooles myne plang trekkn!'
'Ort, k verstoat menéer, moa t is t éne of t is t andre ee. Uj gy géne camion wil betoaln goa gy toch n twien moetn vienn mè ne noto.'
'Jah... En ne remorke, want diene zeetle kan nie in ne geweunn noto...'
'Ja, en de nafte en de tyd va j ne moat kost wok geld, ge meug da nie vergeetn.'
'Je zoet èm da voe nietn doen voe my!'
'T akkoard, moa tis wel èm die da ton betoalt, uj t goe bepeist. T is éegluk nen cadeau dat n gift. Of dat n nie gift, wan je kan nie. Moest je zeggn da j ne goa betoaln, je zoe miskien wel kunn!'
'Oeie! Zoe t da zyn?'
'Ja, joene moat is oolesies n twien die geld noadig ee uk k ik da oare.'
'Ja, je zit èm in ne skéedinge en da kost geld, kèj t? Jah... Kyk, k goa der nog ne kée up peizn!'
'Vrée wel.'
'Mersie chefke... Euh chef!'
'Jow...'

DANK U MENIER

Ondanks alle goeie voornemens, afspraken of beloftes, komen medewerkers die hun traject hebben afgerond zelden nog eens langs, ook al is het maar om gedag te zeggen. Zo vreemd is dat natuurlijk niet; ze hebben een jaar bij ons doorgebracht en nu liggen er nieuwe uitdagingen te wachten. Het leven lonkt en ze willen vooruit. En als onze inlanders toch even binnenwippen, voel je bijna meteen na de enthousiaste begroeting al ontgoocheling omdat er inmiddels ook nog anderen vertrokken zijn, want de tijd staat niet stil. Dat je met de nieuwelingen vertrouwd bent en op krek dezelfde manier met ze omgaat, steekt ook een beetje. Ze staren naar hun rekken, en die zien er nu een ietsje anders uit. Niet perse slechter of beter, maar anders.
'Het voelt raar terug te zijn', zeggen ze. Of: 'Het is niet meer hetzelfde'. Je voelt ze vervreemden met de minuut.
Van de nieuwkomers hoor je achteraf vaak dat ze naar de stad vertrokken zijn, omdat ze denken dat het hun kansen op werk zal vergroten. Ze hebben dan al een reeks sollicitaties achter de rug in de omtrek en gaan ervan uit dat het hier toch niets zal worden.

Maar er zijn ook enkele trouwe aanhangers die nadien wel blijven langskomen. Sommigen zelfs elke week, zoals Wahid.
Samen met zijn vrouw en kind slentert hij de winkel binnen, plagerig de rekken inspecterend en commentaar gevend vanachter die nep Ray Ban met spiegelglazen. Het voelt familiaal aan als ik hem zie.
Ze hebben drie zonen: de oudste is achttien, de middelste zestien, en de jongste tien maanden. Ik herinner me de ochtend nog dat hij opgewonden binnenkwam en ons het goede nieuws bracht. Later bleek dat hij zich ondertussen ook zorgen maakte.
'Ik ben blij Rino, maar is niete goede tijd. Is moeilijk nu voor ons.'
Hij schudde zijn hoofd en keek naar me, met die droevige, melancholische maar tegelijk ondeugende blik die me meer dan eens deed denken aan de jonge Al Pacino.

We maakten deel uit van wel meer ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven. Zo werd zijn tweede oudste zoon op een morgen op weg naar school aangereden. Gelukkig kwam hij ervan af met enkele schaafwonden en mocht hij na een controle het ziekenhuis verlaten. En er was die morgen dat Wahid binnenstormde - zijn vrouw was in het midden van de nacht overgebracht naar het UZ in Gent - er waren complicaties met de zwangerschap. De kans bestond dat ze het ongeboren kind zouden verliezen.
'Zij hele tijd huilen Rino, wat ik ook zeg! Zij stopt niet!' Zijn gsm ging af op dat moment, hij nam op, zei enkele woorden in het Arabisch en stak me toen het toestel toe. Ik had een vrouw aan de lijn die hartverscheurend huilde terwijl ze iets probeerde duidelijk te maken, maar ik begreep er niets van. Ik wist niet wat te doen of te zeggen en zei toen maar - terwijl ze ononderbroken verder huilde - dat ze moed moest houden, dat we allemaal aan haar en het kindje dachten, en gaf het mobieltje terug aan Wahid.
'Ze gaan spoedbevalling uitvoeren Rino, en misschien kindje dood. Ik ga nu met schoonbroer naar Gent, naar ziekenhuis.'
We wensten hem veel sterkte en spraken onze hoop uit dat het allemaal goed zou komen.

Iedereen was daarna ernstiger tijdens het werk, en we aten in stilte - tot we kort na de middag hoorden dat het prematuurtje geboren was en in goede gezondheid verkeerde. Inlanders en nieuwkomers vielen elkaar in de armen.
Een week later bereikte ons het bericht dat het wezentje snel aansterkte, en Wahid kwam terug naar huis. Zijn vrouw moest nog eventjes in het ziekenhuis blijven.
Hij toonde ons een foto van de boreling die in de palm zijn hand lag.
Nog enkele weken later reden ze de parking op met de nieuwste telg binnen het gezin. Met zijn allen lieten we de winkel in de steek om te gaan kijken naar het wonder. Het kind woog ondertussen bijna twee keer zoveel.

Op een vreemde manier klikt het tussen Wahid en mij. Ook al houden we van andere muziek, andere films, wil hij mijn haar knippen en mijn baard stileren, wijst hij me op vreselijke hemden die ik volgens hem moet dragen, en houden we er allerlei andere gewoontes op na. Maar ik waardeer die combinatie van melancholie en optimisme in hem, die ik ergens ook bij mezelf herken. Ondanks alle verschrikkingen die hij heeft meegemaakt, zingt en lacht hij, en maakt er altijd het beste van.

'Hoe gaat het Wahid?', vraag ik, nadat we elkaar begroet hebben.
'Zozo, beetje beetje.'
'Hoe verlopen de sollicitaties?' Hij haalt de schouders op.
Zijn beperkte kennis van het Nederlands vormt een groot obstakel bij het vinden van een job. Ik heb hem al meerdere keren op het hart gedrukt dat hij daar echt werk van moet maken, dat het zijn kansen aanzienlijk zal vergroten. Maar ik zie dat hij momenteel andere dingen aan het hoofd heeft en doe er het zwijgen toe.
'Niet goed in Irak Rino', zucht hij plots. 'Vandaag weer veel mensen dood in Bagdad!'
'Ook mensen die je hebt gekend Wahid?'
'Ja, elke dag Rino, it's serious! Family and friends... Overal protesteren mensen against corruption by the government. The army is shooting at civilians! Is heel moeilijk nu! Honderden mensen zijn dood...'
We lopen door de winkel.

Wanneer we bij zijn vrouw komen tilt hij voorzichtig het dekentje in de kinderwagen op. Een grote gezonde baby slaapt de diepe slaap der onschuldigen.
'Gelukkig lijkt hij op zijn mama', zeg ik. Zijn vrouw proest het uit.
'Dank u menier', zegt Wahid en forceert een glimlach.
Maar in zijn ogen valt geen vrolijkheid te bespeuren.

LOATRE

Zy j gy dul up my voe n twuk?
Je kéek verwoenderd en curieus tegelyk
Ba nink zeie k, en k peisde,
allez, woa oalt n da nu were!
Pas loatre besefte k dat t miskien
kwam deur die gedichtn
Of omda k zoa lettr gienge
En noais n kée belde

KUIF

Soms komt een tragedie zomaar binnengevlogen op een stralende zaterdagnamiddag, in de vorm van een vogel. Je vraagt je af wat zo'n meesje bezielt om op klaarlichte dag via de achterdeur dat donkere gat dat naar de kringloopwinkel leidt, binnen te fladderen. Om dan via de sorteerruimte, de boekenopslagplaats en het magazijn recht omhoog op onze zolder de glazen kant van het stokoude zaagtanddak aan te vallen in een poging terug weg te komen.
Een Afghaanse medewerker wees me op de vogel die zat uit te blazen op een metalen dakprofiel alvorens ons met opgestoken kuif luidop te verketteren om daarna opnieuw op zoek te gaan naar de uitgang. Jamal floot bewonderend tussen zijn tanden om zoveel strijdlust.
Nadat alle klanten en medewerkers verdwenen waren, sloot ik de poort, deed met één enkele druk op een knop de muziek uit in het hele gebouw en liep terug naar de sortering. Op zaterdag sluit de winkel een half uurtje vroeger, om 17 uur, en in deze tijd van het jaar is het dan nog net niet donker. Ik liet het licht aan in de sorteerplaats maar deed ze in alle aanpalende ruimtes uit en liep de trap op naar boven. Ik was vastbesloten om de vogel naar het licht te jagen, en als dat lukte, de deur achter ons te sluiten, de achterdeur te openen en hem zo de vrijheid terug te schenken.
Op zolder trof ik hem aan op een omgekeerde plastiek tuintafel. Het had de afgelopen dagen geregeld hevig geregend en er was wat water binnengekomen dat in de uitsparingen in de onderkant van het tafelblad was blijven staan. Toen hij mij in het vizier kreeg dronk de vogel snel nog een slokje, de vloeistof klokte zichtbaar deugddoend in zijn keeltje, en toen pas vloog hij op. Ook nu stond zijn kuif rechtop.
Ja, dapper was hij wel.
Onze zolder staat overvol met stock. Veel kledij maar ook een groot aanbod aan nog te verwerken kerstgerief voor onze jaarlijks terugkerende kerstmarkt, de derde zaterdag van november. En ondertussen komt ook al het tuingerief er weer terecht, in afwachting van een nieuwe lente.
Ik wurmde me tussen de dozen door en slaagde erin de vogel, die net eventjes op enkele ski's pauzeerde, in de goede richting te laten wegvliegen. Hij scheerde langs de openstaande deur van de sortering maar aarzelde om af te slaan, hoewel het heldere licht lonkte. Vertrouwde hij het zaakje niet? Was het te mooi om waar te zijn?
Hij steeg weer op, om opnieuw op een ijzeren staaf te gaan zitten en keek naar me.
'Kuif,' zei ik met mijn meest rustige stem, en keek snel nog eens rond of er echt niemand meer was; 'je hoeft niet bang voor me te zijn. Je maakte een grote vergissing toen je hier binnenvloog, maar ik wil je helpen om weer weg te komen. Ik heb alleen maar het beste met je voor. Nu moet je naar die ruimte daar beneden. Vandaar kun je via de deur waarlangs je binnenkwam weer weg, en ben je vrij.'
Misschien hield hij niet van mannen met baarden of begreep hij geen letter Nederlands maar hij kwetterde iets terug, het klonk ronduit venijnig, en zette toen opnieuw een aanval op de dakvensters in. Ik hoopte dat er nergens één gebroken was, want het glas was in twee lagen aangebracht met een spouw ertussenin, en als hij door de eerste laag wist te komen, zat hij pas echt in de problemen.
De duisternis won veld, er was geen tijd te verliezen en ik jaagde hem opnieuw op, weliswaar bezorgd om zijn kleine vogelhartje maar als hij nu niet weg kon komen, was zijn lot hoe dan ook bezegeld. Het duurde tot dinsdag voor hier opnieuw iemand kwam.
Hij vloog in paniek van de ene hoek naar de andere en ik zag hoe hij dwars door enkele, voor onze borstel onbereikbare, stofnetten vloog. Ze kleefden als sinistere banners aan zijn lijf en hij nam ze mee het luchtruim in. Ze wapperden achter hem aan toen hij opnieuw naar beneden dook en langs de helverlichte sortering zweefde, maar wederom sloeg hij niet af. Ik had de deuren naar de winkel vergrendeld dus hoefde ik niet te vrezen dat hij in de verkoopruimte terecht kwam, want ook dat betekende een zekere dood.
Hij maakte een sierlijke duikvlucht, klom razendsnel en verdween tussen de dozen met kerstgerief. Nu was het zo goed als donker op de zolder en de moed begon in mijn schoenen te zinken. Daar was er geen verlichting en ik maakte nog wat stennis op de tast, maar hoorde niets meer. Misschien had zijn kleine vogelhartje het begeven. Misschien hield hij zich gewoon stil. Ofwel was hij toch naar de sorteerruimte teruggevlogen.
Ik liep naar beneden, sloot de deur achter me en controleerde het lokaal. Kon hij hier maar zitten! Dan hoefde ik enkel maar de buitendeur te openen… Maar nergens hoorde ik enig geritsel of zag ik een teken van leven. Mijn reddingspoging was mislukt.
Ik keek op de klok. Ondertussen was ik al een uur bezig. Ik had nog wat werk en besloot de achterdeur open te laten staan tot ik vertrok. Misschien maakte hij op die manier toch nog een kans.
Toen ik de kassa geteld en de boekhouding ingevuld had, maakte ik me klaar om naar huis te gaan. Ik liep terug naar de sortering en dacht koortsachtig na of er misschien toch nog een mogelijkheid was, maar helaas; ik kon de deur niet openlaten, en ook het raam moest worden afgesloten. Het was zinloos - als hij zich nu nog binnen bevond, maakte hij geen schijn van kans.
Tijdens het weekend dacht ik enkele keren aan de vogel. Ik zag hem zitten op onze kringloopzolder, uitgehongerd, aan het einde van zijn krachten, radeloos kijkend naar die ramen waarachter de zon scheen.
Op dinsdagmorgen kwam ik binnen, liep meteen door naar achter en zocht in de boekenruimte, de sorteerplaats, het magazijn en beklom tenslotte de trap naar de zolder. Ieder moment verwachtte ik hem aan te treffen, ontzield. Maar hij was nergens te vinden. Misschien lag hij ergens tussen en zouden we hem pas vinden bij één of andere opruimactie. Ofwel was hij te elfder ure toch nog weggeraakt. Maar diep vanbinnen wist ik beter.
Het duurde tot in de namiddag. Een vijftiger, met wilde haardos en gestileerde baard, gehuld in een hippe, wijde trui en jeans, kwam naar me toe.
'Luister, ik weet dat jullie alles verkopen, maar zoiets heb ik in nog geen enkele andere kringloopwinkel tussen het aanbod gezien!', zei hij en grinnikte. We liepen samen naar de huisraadafdeling.
Het meesje lag zijdelings tussen de glazen. Het was me een raadsel hoe de vogel in de winkelruimte was gekomen.
Toen de man weg was, nam ik het vederlichte diertje op en zag dat zijn pootjes helemaal verstrikt zaten in een stofnet.
Hij had zijn pootjes niet meer kunnen neerzetten en hier doelloos rondgefladderd, in de duisternis, zonder dat hij kon neerstrijken, de uitputting nabij, zijn arme vogelhart bonzend van angst.
'Kuif,' fluisterde ik, 'ik weet dat je hier niets aan hebt, en dat het je nu wel worst zal wezen, maar het spijt me heel erg dat dit je overkomen is. Ik weet dat er geen hemel is, niet voor de mensen en ook niet voor de vogels, maar ik heb geleerd dat we allemaal uit miljarden moleculen bestaan die hoe dan ook weer ergens anders terecht zullen komen, en dat het niet anders kan dan dat er ooit moleculen van jou en mij samen zullen komen in iets nieuws. Er is leven na de dood, Kuif!'
Ik keek naar dat kleine vogeltje, zijn oogjes gesloten, zijn snaveltje dicht.
Toen ik 's avond vertrok luisterde ik op een heel andere manier naar het gekwetter buiten, en vroeg me af of de vogel gemist werd, en of er al een speuractie op getouw was gezet.
En zo ja; hoe kon ik duidelijk maken dat ze niet langer moesten zoeken?


DUIVEN

Jalal belegt zijn boterhammen met dikke sneden boter. Ik heb eerder al eens uitgelegd dat boter om te smeren is. Hoesein vertaalde. Jalal lachte smakelijk en sneed een nieuwe plak af. En dat doet hij nu nog steeds. Hij heeft wel meer vreemde eetgewoonten.
En eten dat die man kan! Toen ik vroeg waar hij het allemaal stopte, zei hij dat hij teveel honger had geleden, vroeger, maar ook op zijn reis hiernaartoe. Dat hij geleerd heeft dat je ervan moet profiteren terwijl er eten is. Vooral als je moet werken. Hij blijkt vroeger in de bouw te hebben gewerkt, als metser.
Het resultaat is er in elk geval naar; hoewel je moeilijk kunt beweren dat hij nu dik is, is er toch heel wat bijgekomen sinds hij hier zeven maanden geleden begon.
Hij sprak toen nog geen woord Nederlands. Ondertussen weet hij wat termen als ‘pauze’, ’vrachtwagen’, ‘huisraad’, ’veiligheidsschoenen’ en ‘afwas’ betekenen, maar behalve uitdrukkingen die rechtstreeks met het werk te maken hebben, is er weinig verbetering merkbaar in zijn taalgebruik. Gelukkig hebben we onze eigen tolken - de Afghaanse jongens die hier werken.
Door het geweld waarmee hij in zijn thuisland geconfronteerd werd, heeft Jalal een probleem met zijn hoofd. Een zwaar trauma zegt de dokter. Hij is ervoor in behandeling. Het probleem is dat hij zich moeilijk kan concentreren. Zolang dat niet verbetert kan hij niet naar school en is er van taalaangroei geen sprake. Het is zoeken naar de juiste behandeling en medicatie. Maar eigenlijk kun je daar bij Jalal niet zoveel van merken. Hij is goedlachs en voert alles uit wat je vraagt, soms al terwijl je het nog aan het vragen bent. Hij neemt zijn job heel ernstig. Ondertussen wacht hij op zijn vrouw en kinderen.
Hij brengt zijn ongeopende post mee zodat we hem kunnen wijzen op belangrijke documenten. Papieren die hij niet mag laten liggen. De eerste keer, het was best wel een indrukwekkend pak papier, zaten er tal van herinneringen en aanmaningen tussen. Telkens kwam er een bedrag bij. Zuur geld voor iemand die het eten - nou ja - uit zijn mond spaart om iets naar huis te kunnen sturen. Nu legt hij wekelijks de opbrengst van zijn brievenbus voor mijn neus. Er steekt verrassend veel post tussen die niet voor hem bedoeld is. Het is ook wennen voor de postbode met al die nieuwe namen.
Maar de merkwaardigste brief kreeg hij van de gemeente. Dat de bewoners in zijn en enkele andere straten niet moeten schrikken als ze op bepaalde dagen en afgesproken tijdstippen geweerschoten horen: het zijn de jagers maar, die vanwege de duivenplaag wilde duiven mogen afschieten in Avelgem. Blijkbaar een traditie in de streek.
Daar moest ik even van bekomen.
Want ook al heb je een tolk; leg dat maar eens uit aan een getraumatiseerd man die uit oorlogsgebied komt.

SINUSIET

Marjan klaagt over pijn rond haar neus en haar voorhoofd. Zegt dat haar vader daar ook vaak last van had. Ingrid kan ervan meespreken.
’'t Sinusiet’, mompelt ze, strak voor zich starend.
Johan knikt.
‘En je mag dan niet vooroverbuigen want dat zorgt voor een onverdraaglijke pijnscheut. Je zou er gek van worden!’
Het is ochtend. We zitten met z'n allen rond de tafel in de keuken van onze kringloopwinkel. Sommigen met een kop thee, de rest drinkt koffie. Mustafa's concentratie gaat volledig naar een wafeltje dat hij spaarzaam en liefdevol verorbert.
Straks gaan we aan de slag, maar eerst, over enkele minuten, volgt de werkverdeling.
''t Sinusiet,' zegt Yonus, alsof hij plots wakker schrikt uit een droom, kijkt naar mij, ziet de verrassing op mijn gezicht en zegt gewichtig ‘Jaja! 't Sinusiet messieur!', en hij wijst in volle ernst naar zijn neus en zijn voorhoofd.
We lijken allemaal eventjes van het Lam Gods geslagen; Yonus - die weinig of geen Nederlands spreekt, en met wie we alleen maar kunnen communiceren via één van zijn Afghaanse collega's hier - neemt vandaag gewoon deel aan het gesprek!
Of is ''t sinusiet' een universele uitdrukking misschien? Zou de term ook gebruikt worden in Afghanistan? Ik kan het me moeilijk voorstellen omdat het me altijd als West-Vlaams dialect in de oren klonk; zelfs in mijn grootmoeders klaagzangen kwam het woord geregeld voor en zij sprak amper een woord Nederlands.
En dan begint Yonus uitbundig te lachen, het is een besmettelijke lach. De situatie escaleert, het komt me steeds gekker voor en de tranen rollen bij sommigen over de wangen terwijl anderen schokkend, met een verkrampt gezicht stilvallen en dan ineens, luid gierend naar adem happend, weer tot leven komen.
Ik werk hier ondertussen meer dan zes jaar maar het is voor het eerst dat ik het meemaak: het Avelgemse team heeft de slappe lach!
Eigenlijk best een beroerde uitdrukking, 'de slappe lach', voor zoiets intens en diepgaands, woest en uitgelaten - haast pijnlijk om te zien. Het heeft iets angstaanjagends; alsof de groep, hysterisch geworden, een rondje in een gigantische betonmolen meedraait.
Terwijl je zelf probeert te bedaren kun je, als je naar sommige collega's kijkt, alleen maar hopen dat het weer goed zal komen. De keukenrol gaat van hand tot hand, vellen worden kwistig afgescheurd. Maar langzaam krijgen de nahikkende gezichten hun normale vorm terug.
De gebeurtenis blijft nog geruime tijd nazinderen, een bevrijdend moment dat gepaard gaat met een positief gevoel van verbondenheid. Ik krijg de indruk dat sommigen zelfs de hele dag nagenieten, en bedenk dat we elke ochtend op die manier zouden moeten beginnen. Want ook al hapert het soms in de taal, de lach maakt het nog maar eens duidelijk.
Eigenlijk zijn we allemaal gelijk.

MAYDAY MAYDAY MAYDAY

GRIJZE SCHAAMHAREN
NEMEN HET GEBIED IN
IK WEET NIET HOELANG IK
HIER NOG STAND KAN HOUDEN
JE JONGEHEER
OVER

HALLOWIEN

T wos vandjoare myne toer
voe r eur noa t kerkof t escorteern
We woarn ne n dag te tieluk
en t rook r noa zéepe en blikwoatre
Ze woarn bezig mé de groate kuus
‘Tis woaterkoed’ zei ze
en k krége rilliengn us ze de boovnkant
van eur and teegn myn koake stak
Ier en doa stoenn der plakoatn
mét n uutleg da ze plekke moestn moakn
woadeure da eur voadre en eur moedre
achter ool die joarn oliek nog
uut mekoar giengn goan
Wok n broere en n zustre
moestn were noa boovn
K keke noa ovoalne, gëemaileerde fotoos
van joenge minsn da k juste moa kende
van in ne n album
en van up ne koadre in de gank
T kwam doenker
moa twoa nog moa achternoene
en t begoste te woain
‘T goa mollejoengn rinn’ zei ze
binst da ze de kol van eur veste
teegn eur kele trok
We makten toern roend zworte plassn
en liepn gejoagd tussn skéefgezakte groavn
zoender noamn
Ne noedn treurwilg ield zyn wortels
boovn de groend
Toen da k eur wére noar uus rée
liet ze me stoppn bie ne bakkr
Dikke druppels klabbéderden up de kappe
‘Stik mie moa r in brande’ zei ze
en ze pakte n ferme beete uut ne éclair

LEUGEN

‘Het zal niet lang duren’, zeiden we. Ik besefte later pas dat dit een leugen was, want het was voor altijd.
Ze was wakker, haar ogen stonden helder. Ze keek naar ons, vertrouwde ons. Je kon zien dat ze het wist, dat ze ons dierbaarste bezit was.
De dokter gaf haar het eerste spuitje, een slaapmiddel. Dat ging moeiteloos. Dat was het dan.
Het werd geen sprong in onze armen zoals vroeger, daarvoor had ze teveel pijn. Maar toch zag je dat het haar opluchtte dat ze van die verdomde tafel mocht.
We liepen niet naar de deur, haar riem vastmakend en de dokter bedankend, maar gingen in de stoelen zitten. Dat vond ze wel een beetje vreemd. Ze keek van de een naar de ander. Je zag haar denken. Maar alles was beter dan die tafel.

De tranen liepen over onze wangen.
‘Ze is zo moe, hé?’
Ogenblikkelijk geeuwde ze, dodelijk vermoeid. Ze vleide zich. Haar ogen werden rustiger. Ze keek naar ons, zonder enige argwaan. Ze wou nu alleen nog maar slapen. Ze viel steeds dieper weg. Ze zakte een beetje in elkaar. We bleven nog even zitten. Haar tong hing uit. We legden haar opnieuw op de metalen tafel. Ze rilde niet meer, ze was niet meer bang.
(23/07/19)