vrijdag 29 november 2019

KUIF

Soms komt een tragedie zomaar binnengevlogen op een stralende zaterdagnamiddag, in de vorm van een vogel. Je vraagt je af wat zo'n meesje bezielt om op klaarlichte dag via de achterdeur dat donkere gat dat naar de kringloopwinkel leidt, binnen te fladderen. Om dan via de sorteerruimte, de boekenopslagplaats en het magazijn recht omhoog op onze zolder de glazen kant van het stokoude zaagtanddak aan te vallen in een poging terug weg te komen.
Een Afghaanse medewerker wees me op de vogel die zat uit te blazen op een metalen dakprofiel alvorens ons met opgestoken kuif luidop te verketteren om daarna opnieuw op zoek te gaan naar de uitgang. Jamal floot bewonderend tussen zijn tanden om zoveel strijdlust.
Nadat alle klanten en medewerkers verdwenen waren, sloot ik de poort, deed met één enkele druk op een knop de muziek uit in het hele gebouw en liep terug naar de sortering. Op zaterdag sluit de winkel een half uurtje vroeger, om 17 uur, en in deze tijd van het jaar is het dan nog net niet donker. Ik liet het licht aan in de sorteerplaats maar deed ze in alle aanpalende ruimtes uit en liep de trap op naar boven. Ik was vastbesloten om de vogel naar het licht te jagen, en als dat lukte, de deur achter ons te sluiten, de achterdeur te openen en hem zo de vrijheid terug te schenken.
Op zolder trof ik hem aan op een omgekeerde plastiek tuintafel. Het had de afgelopen dagen geregeld hevig geregend en er was wat water binnengekomen dat in de uitsparingen in de onderkant van het tafelblad was blijven staan. Toen hij mij in het vizier kreeg dronk de vogel snel nog een slokje, de vloeistof klokte zichtbaar deugddoend in zijn keeltje, en toen pas vloog hij op. Ook nu stond zijn kuif rechtop.
Ja, dapper was hij wel.
Onze zolder staat overvol met stock. Veel kledij maar ook een groot aanbod aan nog te verwerken kerstgerief voor onze jaarlijks terugkerende kerstmarkt, de derde zaterdag van november. En ondertussen komt ook al het tuingerief er weer terecht, in afwachting van een nieuwe lente.
Ik wurmde me tussen de dozen door en slaagde erin de vogel, die net eventjes op enkele ski's pauzeerde, in de goede richting te laten wegvliegen. Hij scheerde langs de openstaande deur van de sortering maar aarzelde om af te slaan, hoewel het heldere licht lonkte. Vertrouwde hij het zaakje niet? Was het te mooi om waar te zijn?
Hij steeg weer op, om opnieuw op een ijzeren staaf te gaan zitten en keek naar me.
'Kuif,' zei ik met mijn meest rustige stem, en keek snel nog eens rond of er echt niemand meer was; 'je hoeft niet bang voor me te zijn. Je maakte een grote vergissing toen je hier binnenvloog, maar ik wil je helpen om weer weg te komen. Ik heb alleen maar het beste met je voor. Nu moet je naar die ruimte daar beneden. Vandaar kun je via de deur waarlangs je binnenkwam weer weg, en ben je vrij.'
Misschien hield hij niet van mannen met baarden of begreep hij geen letter Nederlands maar hij kwetterde iets terug, het klonk ronduit venijnig, en zette toen opnieuw een aanval op de dakvensters in. Ik hoopte dat er nergens één gebroken was, want het glas was in twee lagen aangebracht met een spouw ertussenin, en als hij door de eerste laag wist te komen, zat hij pas echt in de problemen.
De duisternis won veld, er was geen tijd te verliezen en ik jaagde hem opnieuw op, weliswaar bezorgd om zijn kleine vogelhartje maar als hij nu niet weg kon komen, was zijn lot hoe dan ook bezegeld. Het duurde tot dinsdag voor hier opnieuw iemand kwam.
Hij vloog in paniek van de ene hoek naar de andere en ik zag hoe hij dwars door enkele, voor onze borstel onbereikbare, stofnetten vloog. Ze kleefden als sinistere banners aan zijn lijf en hij nam ze mee het luchtruim in. Ze wapperden achter hem aan toen hij opnieuw naar beneden dook en langs de helverlichte sortering zweefde, maar wederom sloeg hij niet af. Ik had de deuren naar de winkel vergrendeld dus hoefde ik niet te vrezen dat hij in de verkoopruimte terecht kwam, want ook dat betekende een zekere dood.
Hij maakte een sierlijke duikvlucht, klom razendsnel en verdween tussen de dozen met kerstgerief. Nu was het zo goed als donker op de zolder en de moed begon in mijn schoenen te zinken. Daar was er geen verlichting en ik maakte nog wat stennis op de tast, maar hoorde niets meer. Misschien had zijn kleine vogelhartje het begeven. Misschien hield hij zich gewoon stil. Ofwel was hij toch naar de sorteerruimte teruggevlogen.
Ik liep naar beneden, sloot de deur achter me en controleerde het lokaal. Kon hij hier maar zitten! Dan hoefde ik enkel maar de buitendeur te openen… Maar nergens hoorde ik enig geritsel of zag ik een teken van leven. Mijn reddingspoging was mislukt.
Ik keek op de klok. Ondertussen was ik al een uur bezig. Ik had nog wat werk en besloot de achterdeur open te laten staan tot ik vertrok. Misschien maakte hij op die manier toch nog een kans.
Toen ik de kassa geteld en de boekhouding ingevuld had, maakte ik me klaar om naar huis te gaan. Ik liep terug naar de sortering en dacht koortsachtig na of er misschien toch nog een mogelijkheid was, maar helaas; ik kon de deur niet openlaten, en ook het raam moest worden afgesloten. Het was zinloos - als hij zich nu nog binnen bevond, maakte hij geen schijn van kans.
Tijdens het weekend dacht ik enkele keren aan de vogel. Ik zag hem zitten op onze kringloopzolder, uitgehongerd, aan het einde van zijn krachten, radeloos kijkend naar die ramen waarachter de zon scheen.
Op dinsdagmorgen kwam ik binnen, liep meteen door naar achter en zocht in de boekenruimte, de sorteerplaats, het magazijn en beklom tenslotte de trap naar de zolder. Ieder moment verwachtte ik hem aan te treffen, ontzield. Maar hij was nergens te vinden. Misschien lag hij ergens tussen en zouden we hem pas vinden bij één of andere opruimactie. Ofwel was hij te elfder ure toch nog weggeraakt. Maar diep vanbinnen wist ik beter.
Het duurde tot in de namiddag. Een vijftiger, met wilde haardos en gestileerde baard, gehuld in een hippe, wijde trui en jeans, kwam naar me toe.
'Luister, ik weet dat jullie alles verkopen, maar zoiets heb ik in nog geen enkele andere kringloopwinkel tussen het aanbod gezien!', zei hij en grinnikte. We liepen samen naar de huisraadafdeling.
Het meesje lag zijdelings tussen de glazen. Het was me een raadsel hoe de vogel in de winkelruimte was gekomen.
Toen de man weg was, nam ik het vederlichte diertje op en zag dat zijn pootjes helemaal verstrikt zaten in een stofnet.
Hij had zijn pootjes niet meer kunnen neerzetten en hier doelloos rondgefladderd, in de duisternis, zonder dat hij kon neerstrijken, de uitputting nabij, zijn arme vogelhart bonzend van angst.
'Kuif,' fluisterde ik, 'ik weet dat je hier niets aan hebt, en dat het je nu wel worst zal wezen, maar het spijt me heel erg dat dit je overkomen is. Ik weet dat er geen hemel is, niet voor de mensen en ook niet voor de vogels, maar ik heb geleerd dat we allemaal uit miljarden moleculen bestaan die hoe dan ook weer ergens anders terecht zullen komen, en dat het niet anders kan dan dat er ooit moleculen van jou en mij samen zullen komen in iets nieuws. Er is leven na de dood, Kuif!'
Ik keek naar dat kleine vogeltje, zijn oogjes gesloten, zijn snaveltje dicht.
Toen ik 's avond vertrok luisterde ik op een heel andere manier naar het gekwetter buiten, en vroeg me af of de vogel gemist werd, en of er al een speuractie op getouw was gezet.
En zo ja; hoe kon ik duidelijk maken dat ze niet langer moesten zoeken?


Geen opmerkingen: