zaterdag 19 december 2020

FRANKY

Dat we momenteel met een tekort aan medewerkers te kampen hebben zorgt ervoor dat wie wel werkt overal moet bijspringen. Het is alle hens aan dek. Het gaat niet langer over wat je hier graag doet of goed kunt maar om brandjes blussen. We bidden tot verschillende goden opdat niemand ziek wordt.

Ook voor onze personeelscoach is het frustrerend, ze informeert bij alle omliggende OCMW’s of er nog steeds geen kandidaten zijn, vooralsnog zonder resultaat. Ze belt me op en probeert me moed in te spreken maar ze klinkt radelozer dan wij zijn. Bij het plaatselijke OCMW is het dan weer een verwarrende situatie. Zij hebben mensen beschikbaar, daar niet van, maar ze zijn nog niet klaar om aan de slag te gaan. Waarom? Tal van redenen. Een depressie na een vechtscheiding waardoor therapie noodzakelijk is. Een lichamelijke aandoening die eerst behandeld moet worden om terug naar behoren te kunnen functioneren. Een alcoholprobleem waarbij enkel een opname nog uitkomst biedt. En dan zijn er nog de nieuwkomers die nog geen woord Nederlands spreken, want door de coronacrisis maandenlang geen les konden volgen. Het zijn maar een paar voorbeelden.
Er zijn ook de oudwerknemers die nog altijd terug mogen keren, op voorwaarde dat ze het probleem waardoor hun traject werd stopgezet - zie de voorbeelden hierboven - aanpakken.
En tenslotte zijn er ook diegenen die hier al gewerkt hebben en die voorlopig niet terug mogen keren. Omdat ze te ver zijn gegaan, en daarbij enkele van onze zenuwbanen beschadigd hebben. Het kan jaren duren voor zoiets weer aangroeit en misschien komt het wel nooit meer goed.
Je moet al ver gaan voor we je opgeven, je hier niet langer gewenst wordt, laat staan dat je niet terug mag keren. Maar sommigen slagen daarin.
Het gaat meestal over het constant en moedwillig negeren van de afspraken, dronken op het werk verschijnen, verbale agressie, vechtpartijen of diefstal. Ze zijn gelukkig met niet veel, je kunt ze op je twee handen tellen, maar tenzij ze verhuizen blijven ze wel in het reservewerkbestand van het Sociaal Huis zitten, als een blok aan een been.
‘Ik heb goed nieuws’, zegt Amy van het OCMW. ‘Franky is langsgekomen, en heeft gezegd dat hij opnieuw in de kringloopwinkel wil werken.’
Onlangs parkeerde ik 's morgens mijn wagen en was naar de ingang van de winkel gelopen toen iemand achter me 'hey!' riep, en toen ik me omdraaide zag ik tot mijn verbazing dat het Franky was. Hij glimlachte breed. Toen al had het me een onbehaaglijk gevoel bezorgd.
Ik moest eventjes denken hoe het ons ook alweer met hem vergaan was.
Het is een jaar of drie geleden dat hij hier een maand of zes werkte. Hij deed zijn werk zeer goed. Een handige jongen, sportief, robuust gebouwd en ergens rond de vijftig. Een man die er ook nog eens goed uitzag. Hij knutselde kasten in elkaar, herstelde kleine storingen aan machines, was op het eerste zicht vlot, vriendelijk en attent. Je vroeg je af wat hij hier eigenlijk deed. Ik vond hem best sympathiek. Waar was het dan misgegaan?
Om te beginnen viel het na een tijdje op hoe uitzonderlijk vriendelijk en behulpzaam hij was tegenover vrouwelijke klanten die er goed uitzagen, en hoe hij met een aantal van hen op zeer vertrouwelijke voet begon om te gaan. Ook vrouwelijke collega's raakten in de ban van zijn charme, hij bespeelde ze, zette ze naar zijn hand. Een geboren verleider, altijd op jacht. Een wolf tussen de schapen.
Daarnaast was hij enkele keren dronken op het werk verschenen en werd verbaal agressief toen we hem naar huis stuurden. Het was moeilijk om ernstig te blijven toen hij ons lispelend begon uit te schelden. Hij bleef een dag weg zonder ons te berichten waarna bleek dat hij voor openbare dronkenschap een nachtje in het huis van bewaring had doorgebracht. Hij belde niet op als hij ziek was, en zijn doktersbriefjes kwamen niet binnen de 48 uur zoals het hoorde maar pas toen hij opnieuw begon te werken.
Een andere keer bleef hij een hele week weg zonder een teken van leven. Zijn ontslag stond in de steigers toen hij plots weer opdaagde. Iemand had hem gezegd dat hij ergens een kind had waar hij niets van af wist, en hij was meteen op zoek gegaan. Hij had het kind tenslotte gevonden maar betwijfelde of het wel het zijne was.
We begrepen het, gedeeltelijk toch, en besloten hem nog een kans te geven.
Toen kreeg hij een brief waarin stond dat hij een enkelband moest dragen, iets in verband met een vechtpartij van een jaar of twee geleden.
‘Waar ze nu nog mee afkomen’, zei hij, diep ontgoocheld in justitie en gerecht.
Hij nam verlof tijdens de zomeractie en kwam een kratje bier op ons terras leegdrinken. Hij was algauw dronken, en vertrok tenslotte, na lang aandringen, maar kwam na een tijdje terug met een nieuw kratje. Soms leek het een puber in het lijf van een vijftiger.
Op het laatst bleef hij opnieuw een hele week weg. Een klant die hem goed kende, wist ons te vertellen dat Franky aan het drinken was, en dat hij naar een delirium toe werkte, een doel dat hij zich in het verleden wel vaker had gesteld en dat soms tot een week en zelfs langer kon duren wat hem al menige relatie had gekost. De maat was vol, zijn ontslagbrief lag klaar.
Maar hij was ons voor en is niet teruggekomen. Naar verluidt had hij ander werk, als technieker in een fabriek ergens ver weg, want, inderdaad, hij was ondertussen ook verhuisd. Ik weet nog dat ik toen zijn kastje moest openbreken om het weer in gebruik te kunnen nemen. Er stonden nog werkschoenen in. Frustratie en ontgoocheling borrelden weer op bij de herinnering, en het voelde allemaal plots weer zo akelig vers.
Zo wanhopig zijn we nu ook weer niet. Ik denk dat ik Amy maar laat weten, dat we er nog niet klaar voor zijn, voor een nieuwe opstart van Franky.

BUSMINS, 'OASMT IN EN OASMT UUT'


 

ZO'N DAG

In den beginne, toen ik nog maar pas een team mocht aansturen om samen een kringloopwinkel open te houden, maakte ik 's morgens onderweg met de wagen soms plannen over hoe we de dag in zouden vullen. Misschien was er wel ruimte om — naast de gebruikelijke en noodzakelijke taken — ook nog iets anders aan te pakken. Zoals: een afdeling helemaal opnieuw inrichten. Een actie met een bepaald artikel organiseren, een voorwerp of product waar we op korte tijd veel van binnengekregen hadden. Of gewoon, onze klapdeuren eens van een nieuwe laag verf te voorzien.

Maar net zoals je maar een gerecht kunt maken als je over alle ingrediënten beschikt, kun je pas met de werkplanning beginnen als je weet wie er allemaal aanwezig is. En het duurde een tijdje voor ik dat doorhad. Dat dit X was; de grote onbekende factor — vooral in een maatwerkbedrijf.
Want de werkploeg in een kringloopwinkel bestaat op zijn best uit een combinatie van sterke en minder sterke krachten. Zij die nooit afwezig zijn en zij die geregeld uitvallen. De twee compenseren elkaar voor een stuk; zo kun je door enkele verschuivingen de leemtes invullen.
‘We hebben een goeie ploeg,’ zeggen Nathalie en ik dan tegen elkaar, ‘we moeten ervan genieten.’
Want je team heeft ook maar een beperkte houdbaarheidsdatum aangezien de meeste medewerkers leerwerknemers zijn, oftewel ‘art. 60’. Dat betekent dat ze hier een jaar, maximum twee jaar kunnen werken, afhankelijk van hun leeftijd. En je hebt er het raden naar hoe het volgend jaar zal zijn. Volgende maand. Of morgen, als het kwalijk wil.
Maar in die beginperiode vulde ik bij aankomst dus nog vol enthousiasme die werkplanning in. En zag daarna de klok de tijd wegtikken. Hoe het langzaam negen uur werd, het tijdstip dat de werkdag voor iedereen hier een aanvang nam.
Jelle, gewoontegetrouw de eerste die binnenviel maar die plots, zomaar, verstek gaf, zonder van zich te laten horen. Ahmed, die met de bus meekwam, en altijd op hetzelfde ogenblik arriveerde maar die nergens te bekennen was. De telefoon trilde in mijn broekzak. Het was Feysal, die meldde dat hij ziek was. Of Melanie, die binnen kwam gestormd met een briefje van de dokter en ogenblikkelijk weer verdween. Richard die zich eigenlijk niet zo goed voelde en terug naar huis wou. Het is dagelijkse kost. De dagen dat iedereen er is, zijn per maand meestal op één hand te tellen. Telkens weer moest ik mijn planning bijstellen en op den duur wachtte ik tot ze er allemaal waren. En ontdekte toen dat het nog erger kon. Want heel uitzonderlijk valt dit alles samen op één dag. Alsof ze met elkaar afgesproken hebben.
We bevinden ons momenteel in een overgangsperiode en er staan nog vacatures open. Eigenlijk zijn de vacatures hier sinds een jaar of twee niet meer volledig ingevuld geraakt. Meestal gaat het om één of twee arbeidsplaatsen. Maar sedert enkele maanden hebben we drie plaatsen vrij. Er is niets aan te doen, er zijn gewoon geen geschikte kandidaten, vanuit geen enkele van de hier omliggende gemeentes kan het plaatselijke OCMW op dit moment iemand sturen.
Daarnaast zijn twee medewerksters na het verlof weggebleven; de ene uit vrees om besmet te raken met corona, en de andere blijkt verhuisd te zijn maar niemand weet waarheen, ze heeft tot nog toe niets van zich laten horen. Het einde van de maand komt in zicht en haar begeleidster in het Sociaal Huis verwacht nu elk moment een telefoontje, om te laten weten waar ze haar leefloon straks naartoe kunnen sturen. Drie medewerkers zijn momenteel ziek. Nog iemand anders heeft verlof genomen en ik mag daarover niet klagen want hij heeft het vroeg genoeg aangevraagd, zo vroeg eigenlijk, dat ik het vanmorgen vergeten was. We zijn normaal met twaalf dus reken maar uit.
Vandaag was dus zo’n dag.
Ik kijk naar Jan en naar Marina. Ze glimlachen naar me. Een beetje meewarig dat wel, alsof ze spijt hebben dat zij er wel zijn, maar dat is wellicht mijn verbeelding die op hol slaat.
Veel plannen is er op zo'n dag niet aan. Je hebt een rotgevoel, je lijkt door iedereen verlaten. Je belt naar collega's in andere winkels, misschien kunnen zij iemand sturen. Maar meestal hebben ze daar ook niemand over.
We hebben geluk, er komt een kassamedewerkster onze richting uit. Het enige wat we verder kunnen doen is beginnen aan het werk. Er het beste van maken. Het zal wel lukken. Het lukt altijd. Ondertussen verstrijkt de tijd.
En morgen is het weer een nieuwe dag en zijn ze allemaal terug.
Of niet. Maar daar gaan we nu nog niet aan denken.

MOEGESTREDEN

Ik sloot mijn wagen en liep in de richting van het gefladder in het gras. Terwijl ik parkeerde dacht ik dat het misschien een vogel was die een klap van een voorbijrijdend voertuig opgevangen had, maar toen ik dichterbij kwam zag ik dat het niet één maar twee vogels waren. Bosduiven, kuikens nog, die al goed in de veren zaten maar waar overal ook nog dons tussen stak, zodat ze op onhandige pubers leken, wat de ene deels bevestigde door doelloos op en neer te slaan met die veel te grote vleugels. Ik keek omhoog, de boom in waar ik onder stond, en zag rechtsboven enkele op elkaar gestapelde takken die samen voor een nest moesten doorgaan.
Hier was geen architect aan te pas gekomen.
Een oudere stuurs kijkende man met een peuk tussen de lippen kwam naast me staan. Zijn lange grijze haar was in een staart gebonden. Hij droeg een signalisatiejasje over z'n T-shirt. Op zijn bovenarmen had hij enkele gebleekte tatoeages.
‘Als je wist dat de ouders er niet meer naar omkijken, dan wring je ze meteen de nek om’, zei hij. ‘Maar als ze nog steeds gevoederd worden is het zonde natuurlijk.’
Hij trok zo intens aan het sigarettenstompje dat zijn ingevallen wangen nog verder naar binnen gezogen werden, helaas vergeefs en hij gaf zichzelf een vuurtje.
Ik keek naar zijn magere lijf en bedacht dat hij het waarschijnlijk ook zonder de hulp van zijn ouders moest stellen.
Hij wees naar de twee aangevreten sneetjes brood naast de vogels.
‘Maar dat mag je ze niet geven, hun ingewanden kunnen dat niet aan. In dit stadium worden ze nog met duivenmelk vanuit de krop van de ouders gevoederd.’
Hij had een hese, lage stem en de eenvoud die hij uitstraalde in combinatie met de rust waarmee hij sprak, deden me denken aan oude indianen die er vol mystiek op los filosofeerden in nostalgische, geromantiseerde westerns terwijl er ergens een potje op een vuurtje stond te pruttelen; het raadgevende gemurmel van één of andere voorouder die even op bezoek kwam. Hij trok nog eens aan zijn sigaret, haalde ze uit zijn mond, keek er eventjes naar en knipte het restje de goot in. Toen hij weer verder liep, zag ik de werkbroek en veiligheidsschoenen. Hij nam enkele op elkaar gestapelde kegels uit de laadruimte van een pick-up en wandelde ermee naar de rijweg. In de verte waren enkele mannen bezig waren met oude, vervuilde en bijna onzichtbaar geworden wegmarkeringen van een nieuwe witte laag te voorzien.
Daar lagen de twee hulpeloze kuikens. De één had zich in een balletje teruggetrokken, probeerde over te gaan tot de orde van de dag door zo ontspannen mogelijk in zijn veren te pikken als om zich wat te fatsoeneren – in wat voor situatie je je ook bevindt, altijd je waardigheid proberen te behouden – terwijl de andere precies het omgekeerde deed en paniekerig om zich heen sloeg met die grote onhandige vleugels, zo laag bij de grond; met zijn snavel in het gras hakkend en zich uitputtend door zijn logge kuikenlijf op die manier vooruit te trekken. Ze lagen op een grasstrook van zo'n meter breed tussen twee voetpaden in. Naast het ene voetpad was er een rijstrook waarlangs je de parking van het zwembad kon verlaten door aan het eind de parallel lopende, drukke rijbaan op te rijden, die dus langs het andere voetpad lag. Hier moest je als voetganger goed uitkijken voor je overstak.
Ik liet de vogels achter me, dwarste de straat en liep naar de poort van de kringloopwinkel. Ontstak de lichten, schakelde de ventilatoren in, die hoog boven ons aan het dakgebinte hingen, en de radio, waarna 'Around The World' van Daft Punk door de boxen schalde. Ik bereidde de werkplanning voor, en dacht ondertussen aan de vrouw die iedere ochtend haar hond uitliet, een al wat oudere labrador die goed was afgericht, zozeer dat ze het aandurfde om zonder leiband de straat over te steken en naar het te zwembad lopen.
Een groot uur later draaide onze machine alweer op volle toeren. Jan had de fietsen net buiten gezet en aan de ketting gelegd maar maakte ze nu weer los voor een, in een prima maar nogal roestige mannenfiets geïnteresseerd koppel. Hun zoon studeerde in Gent en ze waren op zoek naar een tweewieler waarvan het onmogelijk was dat iemand de aandrang voelde om die te stelen.
Enkele brengers waren hun wagens aan het uitladen waarbij Arno aanwees waar ze hun wasmanden konden leegmaken. Nesar stond aan kassa waar hij in afwachting van een klant dassen prijsde. Toen hij me zag trok hij zijn mondmasker snel over zijn neus. Nathalie en Agneta reden volle rekken kledij naar de textielafdeling waar Marjan stukken stof op haar werktafel open plooide, mat en prijsde. Het schooljaar kwam eraan en William stalde het schoolgerief, dat we de afgelopen maanden opspaarden, uit in een hoek die we voor de gelegenheid hadden ingericht met oude schoolbanken.
Ook de klanten stroomden toe; hele familie's kwamen binnen en splitsten zich naargelang het interessegebied in de winkel. Het zag er allemaal heel normaal uit, op die mondmaskers na dan, maar zelfs dat begon te wennen.
Ik besloot snel eventjes heen en weer te lopen om na te gaan hoe het met de vogels was gesteld. Het kuiken dat zich, slaand met zijn vleugels en met zijn snavel in de aarde hakkend, eerder vooruit getrokken had, lag nu voorover in de goot in het vuil, uitgeput happend naar adem. Ik nam het voorzichtig op, de kop tussen wijs en middelvinger en de rest van mijn hand als een klauw rond het lijfje, zoals mijn vader me lang geleden had geleerd, en zette de stakker in het gras, net onder de bundel takken die hoog boven ons ooit als nest dienst gedaan. Ik keek opnieuw omhoog; misschien kon ik een ladder tot hier brengen, en de kuikens terug in het nest plaatsen? Maar het gammele vlechtwerk van takken waar je dwars doorheen kon kijken leek geen optie, het was gewoon een wonder hoe ze het daar zolang volgehouden hadden.
Het duurde eventjes voor ik de tweede vogel opmerkte. Deze had als schuilplaats het voorwiel van een wagen uitgekozen die naast ons geparkeerd stond, en was zo diep mogelijk in de spleet tussen band en beton weggekropen, in de hoop dat hij nu onzichtbaar en in veiligheid was. Alleen al het instappen van de chauffeur kon voldoende zijn om ieder botje van het kuiken te verbrijzelen. Ik verloste het uit zijn benarde situatie om het naast zijn bloedverwant te zetten, en keek ondertussen naar het diertje dat vanuit mijn hand naar me terugkeek. Die mengeling van angst en verslagenheid in die kleine, moegestreden oogjes. Zoveel herkenbare ellende in de blik van dit kleine ding. Ik moest denken aan onze hond, toen ze zo ziek was. Of aan de foto van de radeloze oude vrouw in de krant die in Syrië met haar drie kleinkinderen op de vlucht was. Dezelfde blik.
Het universele lijden.
Wanneer de elektriciteit uitvalt, zoeken we uit waar het euvel vandaan komt en lossen het probleem op. Maar als er een vogel uit een nest valt weten we niet goed wat te doen. We staan erbij te kijken. Terwijl er meer vogels uit nesten vallen dan dat de elektriciteit hier uitvalt. Maar een vogel helpen is tijdverlies, economisch oninteressant. Dus bestaat er ook geen handleiding voor.
Ik dacht na. In een kringloopwinkel bulkt het van het materiaal. Er moest iets zijn dat we konden doen. Een kleine ren van zo'n vierkante meter groot kon een oplossing zijn, maar we beschikten niet over gaas en palen. Het moest eenvoudiger. Ik keek naar de boom en kreeg een idee. Ik liep terug naar de winkel, zocht achteraan een houten kistje, enkele lange vijzen, de accuschroevendraaier, een rol keukenpapier en regelde ondertussen een levering van een meubelset voor een klant.
Ik bevestigde het houten kistje zo hoog mogelijk aan de boom waarin het nest zich bevond; enkele vijzen volstonden. Een auto die net van deze parking wegreed, toeterde. Een vrouw met haar mondmasker nog aan, zwaaide en stak toen haar duim op. Ik wikkelde het restant keukenpapier van de rol en bekleedde er het kistje mee, waarna ik de vogels in hun nieuwe nest zette. Ze bleven rustig zitten.
Ik stond mijn werk nog even te bewonderen toen ik plots zag hoe één van de twee kuikens voorzichtig de hals rekte, net genoeg om over de boord van het bakje heen te kunnen kijken, speurend waar ik stond. Ik, in die oogjes momenteel de grootste bedreiging. Met de resterende vijzen en de accuschroevendraaier liep ik terug naar de winkel.
's Middags, na het eten, ging ik nog eens kijken. Eén van de vogels zat opnieuw, in zichzelf teruggetrokken, in het gras en keek verontrust naar me op. De andere vogel zat nog in het bakje. Ik tuurde over de rand. Het diertje lag met gespreide vleugels op zijn buik. Vleugels die nooit meer zouden vliegen.
De indiaan kwam aangewandeld.
'Heb jij dat gedaan?' Met een verbaasde blik en zijdelingse knik wees hij naar het bakje, en knikte goedkeurend. Toen keek hij naar de vogel op de grond.
'Die leeft in elk geval nog, dat is al iets. Want het gaat snel nu. Het moet zijn dat het jong nog gevoederd wordt.'
'De andere is dood', zei ik. 'Hij ligt in dat bakje.'
'Niets aan te doen. Waarschijnlijk is deze hier er daarom uit gewipt. Ze willen niet bij dode dieren blijven zitten.'
Hij nam een sigarettenblaadje waar hij een pluk tabak over verdeelde, likte aan de lijmstrook, rolde het vloeitje tussen duim en wijsvinger, tikte er mee tegen zijn broek, stak ze in zijn mond en gaf zichzelf opnieuw een vuurtje. Terwijl de rook uit zijn neus kringelde, keek hij nog eens naar het kistje dat aan de boom bevestigd zat, knikte en glimlachte naar me, en liep toen terug naar de straat waar de vernieuwde wegmarkeringen ondertussen droog waren geworden zodat hij de kegels weg kon nemen.
Ik haalde de dode vogel uit het nest en zette de levende vogel in de plaats. Het dode diertje voelde nog warm aan. Ik nam het mee en legde het tussen enkele planten onder een haag in de tuin naast de kringloopwinkel, waar verder nooit iemand kwam.
's Avonds, toen ik na sluitingstijd naar mijn wagen liep, zat er een duif op het trottoir en één in het gras. Ze koerden, zachtjes, en trippelden rond, alsof ze iets zochten. Toen ze me zagen, vlogen ze weg. Het kistje was leeg; het keukenpapier en de overblijvende vogel waren verdwenen.

HOE BEGINT HET EINDE VAN DE WERELD?

Al sinds de jaren tachtig, toen ik op school zat, voorspelt men het einde van de wereld zoals we die kennen, dankzij de opwarming van de aarde. Het was toen vijf voor twaalf. Twintig jaar later was het twaalf uur, en ondertussen is het vijf na twaalf.

Het mag niet baten, de mensheid is ingedommeld, we wachten af en ondertussen gaan we verder met waar we mee bezig waren. Leven alsof we onsterfelijk zijn.
Voor de eerste keer worden we nu geconfronteerd met een verschijnsel dat we toe kunnen schrijven aan onze decadente levenswijze. Een virus waarvan men denkt dat het ontstaan is in het gekrioel van mens en dier op een slachtplaats/vuilnisbelt die niet misstaan zou hebben als setting in één van de Mad Max films.
Een virus dat de zwakkeren doodt, en de sterkeren langdurig tot permanent verzwakt. Waartegen men tijdelijk, heel kort of zelfs geen immuniteit lijkt op te bouwen. Waar we hier ondertussen al zes maanden onder te lijden hebben, waar al die tijd wereldwijd onderzoek naar werd gedaan en waartegen tientallen, honderden geneesmiddelen in ontwikkeling zijn. Al een halfjaar lang worden de kranten dagelijks gevuld met beweringen en opiniestukken van professoren, specialisten, wetenschappers, virologen, politiekers, economen, denkers en schrijvers. Onomstotelijk bewezen waarheden en bevindingen waar men na een tijdje op terug moet komen.
Misschien niet toevallig dat dit allemaal kan terwijl de wereld geregeerd wordt door een stelletje dubieuze, machtsbeluste en narcistische egotrippers, maar het zijn de leiders die we verdienen natuurlijk. De westerse bevolking leeft boven zijn stand en de rest van de wereld heeft te kampen met hongersnood, oorlog of allebei. Ongeloof, scepsis, laksheid en hebzucht leiden ertoe dat ieder land min of meer hetzelfde parcours aflegt. Het virus is traag, helaas is de mensheid nog trager.
Regeringen roepen, na het falen van hun beleid, tenslotte op tot burgerzin, en leggen de bal in het kamp van de burger: er zijn geen oplossingen nu, enkel hulpmiddelen en raadgevingen die er in combinatie voor kunnen zorgen dat we een grotere kans maken om aan het virus te ontsnappen. Helaas krijgen leiders de onderdanen die ze verdienen. Want veel burgers geloven liever in complottheorieën en achten de beschermingsmiddelen daarom dodelijker dan het virus. Jarenlange corruptie van overheidswege heeft een vorm van verzet in gang gezet die nu zijn kans schoon ziet. Niets geloven van wat er beweerd wordt.
Het is zaterdag, tropisch warm, zelfs aan de kust wordt het meer dan dertig graden. Op De Morgen online kon je iets voor de middag reeds lezen dat de druktebarometer geel uitsloeg aan de kust, terwijl in het radionieuws van 14 uur te horen is dat de files nog steeds aanzwellen richting kust.
Hoepel toch op met je social distancing en laat mijn hoofd met rust!
Bij sommigen slaat de wanhoop toe zodat ze besluiten om te betogen tegen de coronaregels, zoals in verschillende steden in Nederland, en in Berlijn. De betogers hebben lak aan afstand houden, en sommigen knuffelen elkaar demonstratief. Nu zijn het extremisten uit het rechter en linkerkamp die elkaar omhelzen, maar hoelang nog voor Jan Modaal er genoeg van heeft en aansluit?
En zo speelt alles in de kaart van het kleine monster dat ons belaagt. Een ziekte die we misschien onder controle zouden kunnen krijgen moesten we eendrachtig te werk gaan, maar die de tijdsgeest mee heeft en zo vernuftig in elkaar steekt dat ze ons uit elkaar drijft en tegen elkaar opzet. En die heel waarschijnlijk slechts de voorbode vormt van wat er de komende jaren nog allemaal zit aan te komen.
Want, men zei het toen het nog vijf voor twaalf was al; dat, als we nu niets deden, het straks onomkeerbaar zou zijn, te laat, dat er processen in werking gezet zouden worden die men niet terug zou kunnen draaien. Maar het is nu vijf na twaalf.
Hoelang kan die klok eigenlijk nog doorgaan? En waaraan zullen we zien dat het zover is?
Hoe begint het einde van de wereld?

ARRIVEDERCI BELLA MIA!

 Hey Billie… We kunnen het niet geloven… Dat we plots afscheid van je moesten nemen… Je was hier de vedette in huis, al sinds je aankomst, precies een jaar geleden. Je zat onder de vlooien, je was ondervoed… We wilden eigenlijk liever een wat levendiger katje maar jij was de enige van het nest die zich liet vangen. Wisten wij veel dat je ziek was. Maar wat een geluk voor ons! Je ontpopte tot een liefdevolle maar eigenzinnige vriend, en leerde de nukkige grillen van onze andere poes, Mao, verdragen, en nimmer verhief je je stem. Je bent de stilste kat die ik ooit gekend heb. En al was je een kat, je was één van mijn muzen hier, het zal je niet ontgaan zijn, zo betoverd was ik door je verschijning dat ik je steevast wou fotograferen. Tientallen foto’s heb ik, waarop je leunt op mijn andere muze.

Het spijt me Billie, dat je tijd op aarde zo beperkt was. Bloedkanker heeft je bij ons weggerukt, in enkele dagen tijd veranderde je, werd apathisch, vermagerde… We dachten aan een vergiftiging, maar de uitkomst is hetzelfde. We zwaaien je uit, en delen je lot aangezien je het op onze pagina’s tot beroemdheid hebt geschopt. Geen week ging voorbij zonder dat je ergens op een foto te zien was. We zijn er kapot van maar we zijn zo blij dat je hier was om onze dagen te kleuren, we hadden het voor geen geld willen missen…
Arrivederci bella mia!



maandag 9 november 2020

OASMT IN EN OASMT UUT

Ze zeggn dat n straffe is
en da we t gezocht een
een baffe up uus muule van n planeete
woa dat er van ooles an skilt,
die uus nie mée wilt
en dat t ool uus skuld is
Ze zeggn dat t komt
omda we mè te veeln zyn
en dat r nie genoeg is
en ze zeggn dat n complot is
dat t uut n labo komt
van ne zot die peist dat n god is
En ze zeggn dat van de Noordpool komt
woa da d yskappn nu zidder smeltn
dan joene kréem van de karre
en rad wuk da ze doa nog ool goan vienn
En ze zeggn dat komt deur die busbrann
en dat r nog van ooles up uus ofkomt
woa da we nie teegn kunn wienn
Moa oasmt in
en oasmt uut
Ze zeggn dat t in de lucht oenk
dat t nie anders koste, dat moeste gebeurn
en dat nog oolsan in de lucht angt
en ze zeggn dat n boel noais an meugn sluutn
en da ze veel te tieluk were g oopend een
Ze zeggn dat t noais mée lik tevoarn goa zyn
en t zyn der die under reize
uutstelln toet noast joare
Ze zeggn dat de wéreld failliet goat
da ze voa de grotste crisis in oenderd joar stoat
en ze zeggn dat t mè n bitje sjanse
toch zoe moetn lukkn en da w oolsan
nog wa geld by zoenn kunn drukkn
en ze zeggn da w in de leugens goan
versmoarn u w ooles geloovn wuk d w oarn
En oasmt in
en oasmt uut
Up de radio zeggn ze dat der noais
géen carnaval mée goa zyn
dat de zwangerschapstestn
by n apotheker uutverkocht zyn
en da de wyn van vandjoare
goa smoakn noa azyn
en dat r ne golf up uus ofkomt
van echtskéediengn
en da j nu in t shoppingcenter
veel interessante batjes kunn vienn
en dat t van t weekend
vrée skoan were goa zyn
dus oenn ze rekeninge
mè n oeverroempelinge
up n tring noa de zée
en in de gazette leeze k
voa da da virus kan verdwynn
dat de heilige Corona moe verskynn
De Chinoan en n Amerikeez
wysn noa mekoar
en ge goat deuresloan
uj bluuft geloovn wuk daj leest
Moa oasmt in
en oasmt uut
Ze zeggn daj t moeilijk kunn krygn uj road zyt
da je téerder zyt uj wit zyt,
da je t langer ee uj zwort zyt
da je zidder geneest uj geel zyt
en da j t nie kunn krygn uj blauw zyt
moa gelyk wuk n kleur da j eet,
uj t gèt eet, da j der vanof zyt
moa t zyn andre die zeggn da,
ne kée dat in joen bloed zit,
dat t héel mis is,
dat t noais mée weggoat,
en dat voe ooltyd is
Moa oasmt in
en oasmt uut
en oasmt in
en oasmt uut
en oasmt in
en oasmt uut
en oasmt in
en oasmt uut
en oasmt in
en oasmt uut
en oasmt in



CHANTEUR BRICOLEUR IN MAJEUR OF MINEUR


 

K EET GET


 

JE GELOOFT TOCH NIET DAT ZE HET LAND WEER OP SLOT ZULLEN DOEN? (CORONA 12)

Nog een korte werkweek en het is verlof. Maar de uitgelaten sfeer van de laatste dagen heeft plaats gemaakt voor bezorgde gezichten. De spanning loopt opnieuw op nu de virologen door de snel toenemende, nieuwe besmettingen overtuigd lijken dat we aan de vooravond van een tweede golf staan. De onrust heeft echter verschillende oorzaken. Zo is Jan vooral bang dat de versoepelingen teruggeschroefd zullen worden waardoor hij straks misschien niet op reis kan, terwijl Rita eerder vreest voor besluiteloosheid en halve maatregelen bij onze nationale veiligheidsraad.

Nog maar een week geleden printte ik de nieuwe besluiten af. Zo ingrijpend waren ze sedert de heropening, twee maanden geleden, niet meer geweest. Voortaan was een mondmasker verplicht bij het winkelen.
Bij de werkverdeling knikten sommige medewerkers opgelucht toen ik de beslissing meedeelde.
De corona crisis woog op ons door het continu op je hoede zijn en de extra taken die het virus van ons vroeg, maar vooral door de hele dag met dat mondmasker rond te lopen terwijl veel van onze klanten zich gedroegen alsof er niets aan de hand was. Aanvankelijk toonde een kleine minderheid zich nog solidair en deed bij het binnenkomen een mondkapje om, maar gaandeweg brokkelde de verbondenheid af tot er geregeld helemaal niemand meer te bespeuren was die er eentje droeg. Daarnaast moest je de hele tijd vragen om de handen te ontsmetten en een winkelmandje te nemen.
Steeds meer mensen reageerden spottend of bot wanneer het coronavirus ter sprake kwam. Sommigen begonnen te discussiëren wanneer je ze vroeg om een winkelmandje te nemen. Een onderwijzeres beweerde dat de situatie allang onder controle was en de hele kwestie nu enkel nog diende om er politiek munt uit te slaan. Een bibliothecaris was er dan weer zeker van dat het de bedoeling was om van België een politiestaat te maken. Een Syrische man riep ons toe dat zijn vrouw psychologe was en dat zij gezegd had dat het een wereldwijd complot betrof.
Maar sinds het verplicht werd, lijkt het alsof het nooit anders geweest is. Ons ontsmettingsmiddel doet het opnieuw goed, en ook de mandjes worden weer vlot de winkel ingenomen. Natuurlijk komen er mensen binnen die geen masker dragen. Je moet ze er attent op maken en meestal zie je ze dan schrikken, ze hadden het zelf niet in de gaten. En een zeldzame keer is het uit onwil. Eén keer verliet een koppel scheldend de winkel, nadat Tatjana hen erop gewezen had dat ze een mondmasker moesten dragen om binnen te mogen. En gisteren nog was er een man die zich naar me omdraaide alsof hij me te lijf wou gaan toen ik hem vroeg om een masker te dragen.
'Sorry meneer', zei ik verontschuldigend, 'maar we hebben geen keuze. Ze kunnen onze winkel sluiten.' En zag hoe hij knikkend zijn woede inslikte, een mondmasker uit zijn broekzak trok en alsnog omdeed.
Maar misschien heeft onze veiligheidsraad de mondmaskerknoop te laat doorgehakt, want de cijfers zijn weer aan het stijgen.
'Hoe kunnen ze toestaan dat de mensen opnieuw reizen terwijl de discotheken hier nog niet mogen openen? Wat gaan ze ginds wel doen dan? Op hun kamer blijven zitten? Bij de eerste besmettingsgolf waren het de mensen die uit skigebied kwamen die de ziekte hier binnenbrachten, nu zullen ze overal vandaan komen. Twee maanden geleden mochten we het huis niet uit, en nu durft men de mensen niet verbieden om op reis te gaan! Ik begrijp er niets van. Maar wacht, straks begint alles weer van vooraf aan!' Rita springt geschrokken op als het vinnige belletje van de microgolfoven weerklinkt, en haalt haar opgewarmde maaltijd tevoorschijn. Jan lacht honend.
'Je gelooft toch niet dat ze het land weer op slot zullen doen?'
'Ze zullen wel moeten,' sist Rita, 'anders stevenen we op een ramp af. Kijk maar naar wat er in Amerika gebeurt! De kwetsbare mensen en oudere generaties worden er geofferd uit angst voor de economische gevolgen bij een totale lockdown, wat eigenlijk de enige optie is als men de verspreiding van het virus een halt wil toeroepen.'
'Het is ginds ook niet zo gemakkelijk', zegt Jan. 'Door het ontbreken van een sociaal vangnet is het kiezen tussen sterven van corona of van de honger.'
'Vind je het niet vreemd,' zegt Rita, als ik even later bij haar werktafel kom, 'dat de besmettingen pas weer omhoog gingen kort nadat ze het mondmasker verplicht maakten tijdens het winkelen? Volgens mij wordt er met de cijfers geknoeid.' Ze knikt gewichtig.
'Kun je je voorstellen welke reacties ze zouden gekregen hebben wanneer die dingen na al die aanbevelingen van specialisten nog niet verreist waren en het duidelijk werd dat we op een tweede golf afstevenden?'
Enkele maanden geleden zou ik zo'n complottheorie weggelachen hebben, nu doe ik er het zwijgen toe.
Ondertussen is het de tweede week dat Clarice hier werkt. Het zijn zware dagen voor haar, vooral door dat verschrikkelijke ding waardoor ze geen zuurstof binnenkrijgt en dat ze de hele dag moet verdragen. Omdat ze niemand heeft die haar kind bij de schoolpoort ophaalt, hebben we een speciaal uurrooster voor haar opgesteld. Hierdoor is ze iets voor sluitingstijd klaar met werken. Ze rukt haar mondmasker af waardoor haar knappe maar vermoeid lachende gezicht tevoorschijn komt dat meteen weer betrekt als ik duidelijk maak dat ze het terug op moet zetten omdat ze enkel via de winkelruimte naar buiten kan. Ze begrijpt niet dat ik haar nog iets wil opleggen nu haar werkdag erop zit.
Haar stage verloopt moeilijk omdat ze heel weinig Nederlands spreekt. Ze kon de afgelopen maanden door corona bovendien niet naar de Nederlandse les waardoor ze bleef steken op niveau 1.1, en van de opgestoken leerstof door gebrek aan herhaling ondertussen bovendien alweer veel vergeten is. Normaal gezien kun je om praktische redenen pas bij ons aan de slag als je niveau 1.2 hebt afgerond maar dit zijn uitzonderlijke tijden. Ik zoek online naar cursussen en spreek met haar af dat ze woordenlijsten met de computer zal oefenen.
Clarice is afkomstig uit Ivoorkust, net zoals Djetenin die hier enkele jaren geleden haar traject afrondde. De eerste dag droeg Clarice haar haren in een hoge dot. Toen verraste ze ons enkele dagen lang met een onvervalst afrokapsel. Pas toen ze met lang, donker krullend haar tevoorschijn kwam, werd het me duidelijk. Ook Djetenin veranderde van kapsel zoals ze van broek of rok wisselde. Het leidde tot veel hilariteit die keer dat ze 's avonds nog met een zedig, kort bobkapsel vertrok en 's morgens opnieuw binnenkwam met kleurrijke, lange dreads die ze heen en en weer zwiepte zoals Lenny Kravitz ten tijde van zijn debuut. Ze vertelde dat ze kroeshaar had wat 's ochtends heel tijdrovend is om in de plooi te leggen. Dus liet ze haar haren kort knippen en draagt elke dag een pruik, liefst telkens een andere. Verbazingwekkend hoe ze zo veranderde van ernstig naar frivool, van kwajongen tot directrice, afhankelijk van haar humeur. In Ivoorkust is het heel normale gang van zaken. Clarice probeert ons in het Nederlands duidelijk te maken dat ze thuis een verzameling pruiken heeft. Zo wanhopig als ze zoekt naar het woord voor kast, zo enthousiast zelfzeker vuurt ze daarna hele zinnen af in het Frans.
Ze toont ons een foto van haar pruikenkast; er zitten zelfs zilverwitte, roestrode en neonblauwe exemplaren tussen, het is een onvermoede wereld die zich voor ons opent.
Het wordt een hele opdracht met Clarice, maar het staat nu al vast: als één of ander virus niet al te veel roet in het eten gooit staan er ons met haar nog enkele mooie verrassingen te wachten...
(20/07)



MOETEN WE ONS ZORGEN MAKEN? (14/07)

Moeten we ons zorgen maken?
De vraag werd de afgelopen dagen verschillende keren gesteld, in kranten en magazines, op radio en tv. Het antwoord evolueerde van 'we moeten niet meteen in paniek raken' naar 'we kunnen niet bang genoeg zijn'.
Vandaag is iedereen een waarzegger. Maar je kan het dan ook van mijlenver zien aankomen: dankzij de snel versoepelende maatregelen en de lakse houding van veel landgenoten lijkt een tweede coronagolf vrij spel te krijgen. De cijfers voorspellen in elk geval niets goeds.
Als het echt zover komt, zijn we met zijn allen verantwoordelijk volgens Van Ranst. Want België is eerder al eens op slot gegaan: niemand kan nu nog beweren dat hij of zij niet wist wat de risico's waren.
Toch zal er ook een groot stuk van de verantwoordelijkheid bij onze overheid liggen. Zij rekenden te lang op gezond verstand en burgerzin. Zaken waar wij Belgen nog nooit in uitgeblonken hebben.
Kijk maar hoe weinig bedrijfsleiders en politici al stappen ondernomen hebben om de klimaatverandering tegen te gaan, ook al zijn de alarmerende signalen inmiddels tot hier voelbaar. Of hoeveel bestuurders er vandaag bij een alcoholcontrole nog steeds positief testen.
We zijn er redelijk gerust in, willen ons avondje uit en op café verbroederen met de vriendenkring. We willen reizen maken, al dan niet naar besmet gebied.
We hebben het gehad met corona.
Dat in tegenstelling tot het coronavirus zelf, dat de Belgen nog lang niet beu is.

LATSTE POST

Ga da verzekers wok nie verwacht
Controarje, we peizn ooles is voe oolsan
moa der komt ooverool n ende an
wok ool is t minste van uus gedacht
Ge wos stomweg vergeetn
gee noais zoverre gepeisd
of t koste joe nie skilln
da j éesn zoa oed gieng komm
en nu zit je an de pilln
Ool da j ad zy j kwyt
Joene band met de wéreld eej gelost
zelfs in je geheugn gapt er n gat
Ge zyt up joene latste post
Ge vergoat tussn joen weegoarde
ier in t containerpark voe d oede van doagn
Voe wie da z ofgeschreevn een
Woa da j stikkn van minsn kost
en van joe joenges nie meug kloagn
en woa da j ooléne nog
kunt twyfeln an je verleen
Wien at r kunn voarspelln
da j zoa dikke gieng komm
van de suuker gieng weetn
n twuk an joen erte
of n poar tromboosn gienk krygn
depressief gieng zyn
Ge zy gestopt me de pilln
daj doageluks moe pakkn te telln
T zyn vrée diengn
héle doagn deur de ruute kykn
ut r miskien nog n twien goa komm
oewel da j beseft dat r n kloove gapt
Wie ier weunt is uut t leevn gestapt
Dus ang je voa n tv
nu en ton ne kée kyknd in de gang
ut r n twien tyd ee voe
mè joe mee te goan noa de wc
of toet da ze teetn briengn
Of toet da ze joe in joen bedde komm steekn
Je leevn bestoat uut wachtn
en middn in nacht verdooln in joen gedachtn
Ge zoet r nog mee kunn lachn
aj nu nie noa bachtn gemoetn
Ge kunt ooléne moa hoopn da j dromt
en da j tefete were wakker komt

WIE WEET HOEVEEL LEVENS ER ZO GERED HADDEN KUNNEN WORDEN

In de kringloopwinkel waar ik werk, kiezen we elke dag een nieuwe ‘Coronachef’. Dit is de medewerker die ervoor zorgt dat we in alle veiligheid kunnen pauzeren.

Hij of zij ontsmet na elke pauze alle apparaten, kast- en deurklinken, tafels en stoelen, in totaal zes keer per dag. Na de laatste ontsmettingsronde wordt er ook nog eens gedweild.

Wie ‘De Grote Prijs’ heeft – dat is degene die die week de toiletten schoonmaakt – doet dit sinds de heropening twee keer per dag, daarbij eveneens alles secuur ontsmettend.

Zo zorgen wij voor elkaar.

 

Onze kassamedewerker ontsmet de mandjes en waakt erover dat er ontsmettingsproduct voorhanden is, zowel bij het binnenkomen als aan de paskamers, evenals papieren handdoekjes. Dat er vuilnisemmers staan die geregeld geledigd worden. Hij of zij wijst de klant erop dat ze een mandje dienen mee te nemen, de winkel in, zodat we kunnen bijhouden hoeveel bezoekers we hebben. Vraagt iedereen om de handen te ontsmetten bij het binnenkomen.

Zo zorgen we voor onze klanten.

 

We dragen allen mondmaskers, de hele dag door. Enkel wie aan kassa staat, kan dankzij een groot plexischerm zijn masker even uitdoen. Het is niet altijd gemakkelijk maar allemaal houden we ons sterk.

Het is ook een voorwaarde om te mogen werken, net zoals het afstand houden, het geregeld en grondig met zeep wassen van de handen en het ontsmetten van de omgeving. Dankzij de informatie die we krijgen van onze veiligheidscoördinator beseffen we ook waarom dit nodig is. Of het helpt? De experts beweren in elk geval van wel. En het houdt ons alert; iedereen die ermee bezig is, realiseert zich dat we voorzichtig moeten zijn.

 

Dit in tegenstelling tot de klanten. Als ze al een mondmasker dragen, blijft het meestal onder hun neus zitten of hangt het ergens te bungelen aan hun kin. Maar bij de meesten lijkt het ondertussen alsof het coronabeest al verslagen is. Ze tikken je op de schouder of komen gewoon naast je staan. Gisteren nog nam iemand mijn arm vast om me iets te vragen. We hebben het raden naar het risico dat we lopen, dag na dag. We hoopten dat onze veiligheidsraad vorige woensdag een belangrijke knoop door zou hakken in de eindeloos voortdurende mondmaskersaga, maar er werd geopteerd voor de typisch Belgische, ‘gulden middenweg’ tactiek. Er werd beslist om de keuze aan de consument te laten.

 

De dag daarna waarschuwde de wereldgezondheidsorganisatie dat het aantal besmettingen in Europa voor het eerst in maanden opnieuw stijgt met 20.000 nieuwe infecties en meer dan 700 overlijdens per dag. Ook in België blijkt er opnieuw sprake van een lichte stijging. Maarde mensen opleggen om zo’n mondkapje te dragen tijdens het winkelen is voor onze politiek verantwoordelijken een brug te ver.

Met de inquisitie op de hielen, lijkt het hen wellicht ook geen goed idee nu toe te geven wat ze al drie maanden eerder hadden moeten doen: erkennen dat het zin heeft om een mondmasker te dragen overal waar mensen samen komen. Wie weet hoeveel mensenlevens er zo gered hadden kunnen worden.

 

Wij, die in de winkels werken en elke dag de confrontatie met het publiek aan moeten gaan, voelen ons in de steek gelaten. Nochtans is het heel eenvoudig. Aangezien de maatregelen versoepelen om massaal naar een min of meer normaal leven terug te kunnen keren, moeten we onze voorzorgen nemen om een terugval te vermijden. We moeten waakzaam zijn, vooral wanneer we ons in publieke ruimtes begeven. En daar hoort het dragen van een mondmasker bij.

WE MEUGN NIE

Tis niemand da k liever zie
en minder zie dan gy
en kweete t wel
t lig nie an gy
moa k durve nie
wan k zoe t nie
up myn geweetn willn da j gy
ziek zoe komm deur my
Nie da da gemakluk is
k overdryve nie
u k zegge dat t vrée moeiluk is
moa k troaste my
wan moest je gy voeln voe my
wuk da k ik voeln voe gy
ge zoe gy nie anders kunn
ge zoe gy t selste doen voe my
Ke kyke oolene moa noa gy
deur myne verrekykre
en k vervloeke diene dag
da myn ooge viel up gy
en dat t gedoan wos mè
de gerustigheid content te zyn
moa sjanse, gelukkeluk
zoage gy my nie
Wan k zoe t nie kunn verdroagn
weetn da j gy wok zoa ofziet
geploagd deur hele doagn
en nachtn te peizn an my
moej kée voarstelln
dat r n twien is daj géern ziet
en die joe géern ziet
moa tis géen avance, ge meug der nie by
We leevn in de slichtsn tyd
da j moa kunn peizn
Wuk n straffe, wien eet r da verdiend
wuk ee k ik gedoan in myn voarig leevn
da k ik myn doagn nu moete slytn
mè van verre te kykn deur myne verrekykre
en mezelvn van snuchns tieluk
tot snoavns loate te bekloagn


SCHAAP (23/06)

Als twintiger huurde ik samen met een vriend een huis. Ik woonde op de eerste etage, hij op het gelijkvloers. In de hal hing een ingekaderde cartoon waarop een grote kudde schapen allemaal dezelfde richting uit liepen, hun ondergang tegemoet. Want zo kwamen ze één voor één in de afgrond terecht. Behalve dat ene schaap dat zich excuseerde en tegen de richting in liep. De prent was grappig omdat de beleefdheid van dat schaap voor ons zo herkenbaar was. Zelfs met de dood op de hielen houden we het rustig en beschaafd.

Ik moest aan die cartoon denken toen ik gisteren boodschappen deed. De parking van het plaatselijke warenhuis was volzet en het was ontzettend druk tussen de winkelschappen. Maar wat echt beangstigend was: de afstandsregels werden voortdurend overtreden, ook al droeg - behalve een hoogbejaarde man en ik - niemand een mondmasker, zelfs het personeel niet. En toen ik voorbij de terrasjes in het centrum van het dorp waar ik woon kwam, leek het alsof we ineens weer in de zomer van 2019 terechtgekomen waren. Iedereen zat er dicht op elkaar onder een parasol te genieten van de drankjes, de hapjes en het mooie weer.
Vandaag, in de bank, lees ik dat we uit respect voor elkaar verzocht worden om een mondmasker te dragen wanneer we binnenkomen. Er worden zelfs mondmaskers aangeboden voor wie er geen bij heeft. Maar niemand van de medewerkers of loketbedienden die er eentje draagt, net zomin als de verantwoordelijke en het meisje dat naast haar staat en in opleiding is.
Het is normaal dat we allemaal terug willen naar hoe het was, maar dat is voorlopig onmogelijk. Integendeel, we zitten vast in hoe het is, en als we niet opletten, in hoe het straks zal worden. Men heeft het over de grootste ramp sinds de tweede wereldoorlog, een crisis die we nog decennialang zullen voelen. Het regent ontslagen, herstructureringen en faillissementen: wat als er een nieuwe aanval komt en de boel noodgedwongen weer op slot gaat? Om nog maar te zwijgen van een derde uitbraak…
Bij de eerste besmettingsgolf werd er geblunderd uit onwetendheid en ongeloof. Wie verantwoordelijk is voor de flaters en fatale vergissingen wordt weldra aan het kruis genageld. Maar wat als er een tweede golf aankomt, wie is dan de zondebok? Of moeten we dan gewoon in eigen boezem kijken? Het zal in elk geval niet enkel de schuld van onze regeringsleiders zijn. Want in tegenstelling tot de eerste besmettingsgolf weten we nu allemaal wat er aan de hand is.
Al dagenlang waarschuwt de Wereldgezondheidsorganisatie dat we momenteel in een versnellingsfase zitten. Het virus grijpt sneller dan ooit om zich heen. Er werden ondertussen meer dan 8,9 miljoen mensen positief getest waarvan 1 miljoen in de laatste 8 dagen. Voor het eerste miljoen waren er drie maanden nodig.
Op de radio werd een aantal luisteraars gevraagd wat ze ervan zouden vinden wanneer het dragen van mondmaskers verplicht zou worden tijdens het winkelen. De eerste vond de maatregel fel overdreven, de tweede juichte het voorstel toe. De derde zei dat hij zou volgen, wat er ook beslist werd. Dat was zo’n schaap, dat zich in de afgrond stort.
Hoever willen we het laten komen? Hoelang nog voor er daar bovenaan iemand opstaat die het heft in handen neemt, niet langer om de hete brij heen blijft draaien en de bevolking verplicht om die gratis mondmaskers op openbare plaatsen nu eindelijk ook eens te gaan dragen?

FUCKING TALIBAN & CORONA! (CORONA 11)

Nesar is vandaag coronachef, degene die alles moet ontsmetten. Maar na de laatste pauze blijft hij wel heel lang in de keuken hangen. Het sluitingsuur komt snel dichterbij en hij moet de fietsen nog binnen zetten. Wanneer ik eventjes langsloop om na te gaan wat er aan de hand is, zit hij op een stoel met een vel keukenpapier tegen zijn neus terwijl hij met zijn hoofd achterover hangt. Voor hem liggen enkele doorbloede proppen papier. Vanuit die positie kijkt hij me zijdelings aan.

'Een bloedneus?' Hij knippert met zijn ogen.
'Heb je dat vaker, Nesar?'
'Soms maar niet veel.'
Na het sluiten van de winkel vul ik het kasboek in en stuur nog een meubelbestelling door. Plots hoor ik gestommel op de trap naar m'n bureau, hij komt tevoorschijn met in elk neusgat een stuk keukenpapier. Het is vijf voor zes.
'Kun je je bus nog halen, Nesar?'
'De bus is net weg. Nu moet ik uurtje wachten. Maar geen probleem.'
Hij woont een tiental kilometer verderop.
'Ik ben bijna klaar, daarna ga ik je naar huis brengen.' Hij knikt, schikt zich in zijn lot.
Als we naar mijn wagen lopen, lacht hij, zijn hoofd nog steeds achterover houdend.
'Rino, ik ga trouwen in 2021!'
'Aja?'
'Ja, bijna misschien!'
'Je bent nog niet helemaal zeker?'
'Nee, maar een beetje.'
'Heb je hier een meisje leren kennen?'
'Nee, maar mijn mama kijkt voor meisje.'
'Hoezo, je mama zit toch nog in Afghanistan?'
'Ja, maar zij heeft contact met andere mama's en papa's van meisjes hier. Mijn mama wil goede meisje voor mij.'
'En wat zegt je papa?'
Ik doe mijn mondmasker om, en wijs ernaar. Nesar trekt zijn sjaal over zijn mond en neus en we stappen in de wagen.
'Mij papa is dood door Taliban. Hij was bij politie. Taliban vechten tegen iedereen.' Hij smakt luid, verontwaardigd. 'Fuck de Taliban!'
'Heb je nog broers of zussen?'
'Ik heb één zus, zij is een beetje groter. Mijn twee broers zijn kleiner.' Ik verlaat de parking.
'Hoe moet ik rijden, Nesar? Is dat de goeie richting?'
'Ja, ik denk het. Dit is zoals de bus rijdt.'
'Je zus is groter dan jij?'
'Ja, één jaar.'
'Je bedoelt dat ze ouder is. Kijk,' ik wijs naar een stadswagentje dat voor ons rijdt, 'deze auto is klein. En die daar,' ik wijs naar een SUV, 'dat is een grote wagen. Maar Jelica, die bij ons werkt en ook nog naar school gaat, is jonger dan jij, zoals je broers. En ik ben ouder dan jij, zoals je zus.' Hij knikt.
'Maar Jelica ook kleiner dan ik.' Hij gooit zijn hoofd achteruit terwijl hij het uitproest. Ik heb me al vaker verbaasd over die combinatie van vrolijke gewichtloosheid en zwaarmoedigheid waartussen Nesar zo gemakkelijk schakelt. Hij kan pardoes van de ene stemming in de andere vallen.
Wegens wegenwerken moet ik een omweg maken, we rijden door een uitgestrekt landschap, heuvelachtig gebied. Hij staart naar het panorama.
'Is mooi hier... Beetje zoals in Afghanistan.'
'Komen je broers niet naar België?'
'Nee, mijn mama is al heel oud. Zij wil niet komen. Dus kunnen mijn broers en mijn zus ook niet komen. Zij moeten blijven voor mama. Wie anders gaat kijken? Ik heb gevraagd aan mama om te komen, maar zij wil niet weg uit Afghanistan.'
Plots knikt hij heftig: 'Ik weet waar wij zijn. Dit is juiste weg. Ik woon een beetje verder, daar', hij wijst, 'daar bij de kerk.' Ik zie een dorpskern in de verte.
'Waarom moeten wij ook mondmaskers dragen in auto, Rino?'
'Omdat dit een kleine ruimte is, en er nog altijd mensen sterven aan corona. Er is hier niet veel plaats, wij ademen dezelfde zuurstof,' ik adem demonstratief in en weer uit, ' en misschien heb ik corona, of heb jij corona. We moeten altijd opletten en voorzichtig zijn. Net zoals op de bus.' Hij is al twee keer te laat op het werk gekomen omdat hij niet mee mocht van de buschauffeur. Hij had zijn mondmasker niet bij.
'Corona slecht! Veel mensen ziek in Afghanistan. Veel mensen dood. Ook dokters dood. Ziekenhuizen zijn gesloten. Maar Taliban ook veel mensen doodmaken. Fucking Taliban en corona!'
Hij kijkt op. 'Je kunt daar stoppen'.
Ik parkeer, hij neemt zijn tas en stapt uit.
'Het is heel gevaarlijk in mijn land Rino.'
Hij zegt het traag knikkend, terwijl hij zijn sjaal naar beneden schuift.
Maar dan glimlacht hij zijn breedste glimlach, zwaait enthousiast terwijl hij 'Dank u menier!' roept, en de passagiersdeur vol enthousiasme dichtgooit.