zondag 29 november 2009

BLOEMEN

de wereld VOL MET ROTZOOI
KOTS EN DREK en dan plots jij
jouw ogen VOL MET GLINSTERIJ
jouw mond KUS EENS EEN PA
REL DING ja ik IK WACHT IN
ALLE VUILNIS ZEIKERIJ en stank
ik wacht IK ARME ZOT ik zot
verdomd HOE LANG DUURT DAT
hoe noem ik dat HOE WEET IK HOE
IK JE STRAKS NOEM misschien
ach ja IK NOEM JE BLOEM
ik noem je misschien bloemen

dinsdag 10 november 2009

Recyclage

Ze blijft wroeten met haar snoet in het kommetje dat allang leeg is. Het wankelende aardewerken schaaltje rinkelt nog na in mijn oren terwijl ze al uit dankbaarheid tegen mijn been staat op te springen. Uit ervaring weet ik dat ze nu naar buiten moet om plaats te maken voor de onderweg zijnde, nieuwe grondstoffen. Ik open de deur en kwispelend stormt ze de binnenkoer op.
Om het onderhoud voor de bewoner (ik dus) te vergemakkelijken, heeft de bouwheer destijds beslist om voor- en achteraan in het ommuurde stadstuintje enkele rijen donkergrijze tegels te leggen, en een dubbele rij als brug tussenin. De rest van de ruimte werd met grote vuilwitte keien ingevuld, in overeenstemming met de witte muren rondom. Op zo'n grijze dag maakt het een wat kille indruk: zo moet de binnentuin van een funerarium eruit zien.
Niet dat ze zich daar iets van aantrekt. Zoals altijd neemt ze eerst grondig de tijd om alle hoeken te besnuffelen en zich ervan te vergewissen dat er niets nieuws onder de spoorloos verdwenen zon is.
Het is druk in de winkel. In dikke jassen ingepakte mensen, al dan niet met sjaal, lopen traag, monsterend, door de ruimte, op zoek waaraan ze straks hun geld zullen besteden. Niet altijd even voorzichtig licht men de boeken uit de rekken, of wordt er door de met woorden volgestouwde bladzijden gebladerd. Daarna keert het boek meestal terug naar z'n plaats in het rek, en kuiert men verder, de geest vullend met nooit eerder vermoedde verhalen. Vastberaden wordt de zoektocht verdergezet, op jacht naar dat ene boek. Het boek dat alle andere boeken overtreft, overbodig maakt.
Aan een tafel bij het raam zit iemand de krant te lezen. Anderen zijn hun aankopen bij een koffie aan het overlopen. Een man zit wijdbeens in een boek te bladeren en heeft zijn stoel zo geplaatst zodat duidelijk is dat hij niets te drinken wil.

Tussen al de bewegende en neerzittende mensen door zie ik hoe ze midden de keien een geschikt plaatsje gevonden lijkt te hebben. Ze kijkt om zich heen alsof ze zich ervan wil vergewissen dat ze alleen is, staart door het raam naar binnen, verstijft, alsof ze schrikt, blijft zo een tijdje staan, maar ontspant dan weer; het is duidelijk dat ze zich heeft vergist: er is geen hond te zien.
Ze besnuffelt de keien die voor haar liggen nog even, maar besluit daarna het niet langer uit te stellen, en hurkt - mooi in profiel - zodat ik niets van het schouwspel dat me te wachten staat, zal moeten missen. Uit ervaring gok ik op the worst case scenario en blijk gelijk te krijgen. Een beetje gegeneerd kijk ik de winkel rond, maar niemand die aandacht schenkt aan wat er zich nu buiten afspeelt. Na een hele tijd en niet zonder moeite komt iets donkers tussen haar wijd gespreide achterpoten tevoorschijn, iets dat langzaam groeit en naar de grond reikt. Net op het ogenblik dat het de keien raakt wordt de aanvoer afgebroken. Het ding duikt spiraalgewijs ineen, maakt zich klein, terwijl zij het gebeuren ondertussen van zich afschudt. Het begint bij haar kop waarop haar lange oren volgen, zakt naar haar nek waarna de rilling als een storm door heel haar lijf trekt. Aan een hoog tempo draait ze heen en weer - alsof haar vacht haar te nauw geworden is.
Kwispelend draait ze zich daarna om, benieuwd wat ze nu precies geproduceerd heeft. Haar staart valt ogenblikkelijk stil. Gefascineerd bestudeerd ze het kleine hoopje. Ze kijkt op, ziet met een oogopslag dat ze de situatie nog steeds onder controle heeft en levert dan een staaltje van afvalverwerking waar de mensheid een puntje aan kan zuigen. Een vorm van recyclage die het voorstellingsvermogen te boven gaat, zelfs voor wie erop staat te kijken, zoals ik.

Hoewel dit alles zich in full color te midden van de koer afspeelt op slechts enkele meters van het raam - dat onlangs nog gepoetst werd zodat de zichtbaarheid optimaal is - gaat iedereen hierbinnen onbewogen verder met z'n leven.
Met een licht verhoogd hartritme kijk ik toe hoe wat er zonet langsachter uitkwam, er nu vooraan weer ingaat. Veel gekauw komt er niet aan te pas.
Niet dat ze zich haast; rustig en bedaard, en duidelijk met volle teugen genietend neemt ze de warme hap vol krachtige aroma's tot zich. Wanneer ze tot slot haar lippen likt, probeer ik te begrijpen wat er zich zonet heeft afgespeeld.
Een tijd geleden is ze schijnzwanger geweest. Ik las toen dat dergelijke taferelen niet uitzonderlijk waren, in een streven om het nest proper te houden voor de kroost. Toch vertoont ze nu geen tekenen van schijnzwangerschap.
Verder kan ik me voorstellen dat een hond zoiets doet uit de bedenkelijke vrees dat iemand anders misschien met het eigenlijvig gecomponeerde hapje wegloopt.
Of misschien is het een vorm van hamsteren, bang voor aanhoudende stroom onheilsberichten omtrent de crisis. Maar dat ze het doet om te voorkomen dat baasje erin trapt vind ik iets te vergezocht.
Wanneer ik haar weer binnenlaat uit ze de vreugde die in haar woedt door kwispelend met me mee te lopen, of gaat op haar rug liggen om gestreeld te worden. Ik doe alsof ik het niet zie, en het dringt voor de zoveelste keer tot me door dat wat zich achter die fluwelen, smekende oogjes afspeelt, een levensgroot mysterie is.
Maar het is nog maar de vraag of ik het wil begrijpen.

woensdag 4 november 2009

Losgeslagen Pornoproza

Nick Cave, 'De dood van Bunny Munro'


Het keurslijf van alternatieve rockmuzikant zat de veelzijdige Nick Cave altijd al te nauw, en zich roerend sloeg hij de jongste jaren wel vaker een zijstraatje in. Zo legde hij zich onder meer toe op het componeren van filmmuziek, schreef enkele scripts (o.a. voor de intrigerende western The Proposition) en leverde recentelijk een tweede boek af. Wie hoopte op een groots opgezette, bijna mythische roman zoals zijn twintig jaar oude schrijversdebuut And The Ass Saw The Angel, zal met De Dood Van Bunny Munro (The Death Of Bunny Munro) wellicht van zijn stoel gevallen zijn. Zoals dat meestal gaat met het ouder worden, neemt de mens in Nick Cave de rol van de poseur geleidelijk aan over, en stelt de kraai zich steeds zichtbaarder op. Zowel op als naast het podium is hij een stuk tastbaarder en menselijker geworden. Dat merk je nu ook in zijn nieuwe boek: geen grootse parabel van hemelse proporties, geen hoogdravende waanzin waarin de schrijver bovenal zijn superieure schrijftalent etaleert, maar een boek waarin het hier en nu beschreven wordt en waar de hoofdrol weggelegd is voor een man van vlees en bloed. Bloed dat door zijn van wellust bonkende hart weliswaar heel vaak naar zijn rauw gerukte en door eindeloze neukpartijen gemartelde lid wordt gestuwd, maar toch: een mens. In onze verpreutste, hedendaagse maatschappij waar het beest in de man bijna een bedreigde diersoort geworden is, voelt het als een verademing om het hoofd eens lekker loos te laten gaan op de kadans van Cave's messcherp gecomponeerde & losgeslagen pornoproza.

We volgen de laatste dagen van een huis-aan-huisverkoper die zich tijdens het verhandelen van huis-tuin-en-keuken cosmetica tussen de al dan niet bevallige benen van z'n vrouwelijke klandizie manoeuvreert. Een trouwens best wel sympatieke kettingroker die het eigenlijk allemaal ook niet kan verhelpen, en die de lezer gaandeweg weet in te pakken. Het enige medicijn voor zijn zwaarmoedige buien blijken, naast de sloten drank en bergen cocaïne, de aan een hoog tempo voorbij denderende sexpartijen die hem (volgens hemzelf tenminste) dankzij zijn onweerstaanbare, dierlijke charmes te beurt vallen.
Na de dood van zijn vrouw, waar hij indirect de oorzaak van is, neemt hij zich vol goede bedoelingen voor om de opvoeding van zijn negenjarige zoon als een echte vader op zich te nemen. Vol donkere, sarcastische humor worden de tragische belevenissen van de twee beschreven.
Het levert een baldadig boek op, en een feest van taalkundig vuurwerk. Het leest als een tegendraadse lofzang op het mannelijke libido, en gunt ons een blik op de rise en fall van een sexverslaafde. Cave toont zich een meester in het ontleden van de menselijke psyche, de ver uiteenlopende ambities en gedachtengangen van zowel de vader als de zoon worden minitieus ontleedt. Enkel aan het eind vergallopeert hij zich even aan de wat groteske finale, en gaat hij uit de bocht: één van de weinige, echte minpunten van deze, als een trein voorbij denderende pulpparabel. Geen meesterwerk, maar één van de geestigste boeken van het afgelopen jaar.