woensdag 26 december 2007

Greetings From The Past (6)



Teenage Fanclub - Norman 3

Begin jaren negentig deelde Teenage Fanclub met The Posies een ongepland eerbetoon aan de legendarische powerpopgroep Big Star. 'Frosting On The Beater' van The Posies tilt je op om je een goeie drie kwartier later ergens in verwarring neer te gooien. Ideaal dus om te combineren met 'Thirteen' van Teenage Fanclub; een onder een blauwe hemel eindeloos zacht glooiend grasland waarop je kunt bekomen.

Muziek waarbij je je herinnert hoe het is om verliefd te zijn.

Muziek die ik voor het eerst in het Sjampetterke hoorde, het legendarische muziekcafé van Dirk Bruwier in de Roeselaarse binnenstad. Jarenlang een verzamelplaats waar muziekliefhebbers van heinde en ver kwamen afgezakt. Waardoor stamcafé een woord met inhoud werd, waar je zielsverwanten leerde kennen.
Vriendschappen opdeed: voor een avond of een leven. Waar dolende zieltjes rustig werden.
Waar altijd weer mooie, boeiende, interessante meisjes zaten. Behalve als het heel erg laat werd, en Dirk de overblijvende, nuttelozen van de nacht moest troosten met muziek uit die uitpuilende cd kast/koffers, plus de belofte dat ze er de volgende dag weer zouden zijn, die meisjes. En véél drank natuurlijk: rivieren vol Horse Ale en Havana Réserva, Westmalle's en Ciney Brune.

Waar relaties begonnen.
En eindigden.
En weer begonnen.

Hoewel er in de loop der jaren veel café's bijkwamen, bleef 't Sjampetterke de laatste, écht bruine kroeg ter stede waar rock'n roll ingeademd/gesproken/in glazen werd geschonken. Waar menige avond zoek raakte en nooit meer werd teruggevonden.
Daar komt deze week een einde aan.
Na achttien jaar geeft Dirk de fakkel door.

Dus bij deze: Dirk, merci.

vrijdag 21 december 2007

“My Childhood never lost its Magic, never lost its Mystery, never lost its Drama...” Louise Bourgeois in Tate Modern in Londen





Kenners zijn het er stilaan over eens: Louise Bourgeois geldt vandaag als de belangrijkste, nog in leven zijnde kunstenares. Toch is ze slechts bij een select publiek bekend, wat wellicht te wijten is aan het feit dat ze zich haar leven lang ver verwijderd hield van gangbare modes en tendensen. De tentoonstelling die momenteel in het Tate Modern (tot 20/01) te bezichtigen is, omvat zo’n tweehonderd creaties waaronder een aantal sleutelwerken van de inmiddels zessennegentig jarige Frans-Amerikaanse beeldhouwster. Over tien kamers verspreid wordt verslag gebracht van haar verlangens, liefdes, verdriet, angsten en pijn.

Louise Bourgeois werd geboren op kerstdag 1911 in Parijs. De relatie tussen vader en moeder liep niet van een leien dakje: “Father en mother were fighting like cats and dogs.” De in huis gehaalde kinderjuf die de kroost Engels bij moest brengen, bleek niet ongevoelig voor de avances van de vader, en hiermee ontkiemde het trauma dat Louise een leven lang inspiratie zou opleveren.
Louis Bourgeois liet binnen het gezin geen twijfel bestaan over z’n affectie voor Sadie Gordon Richmond in wiens bed hij algauw de meeste nachten doorbracht. Ten opzichte van haar kinderen negeerde moeder Joséphine Fauriaux het voorval, een houding die Louise niet begreep, en de verafgoding voor haar vader sloeg om in een liefde/haat verhouding.
“My best friend was my mother, and she was deliberate, clever, patient, soothing, reasonable, dainty, subtle, indispensable, neat and useful as an araignée.”
Het daaruit voortvloeiende, monumentale ‘Spider’ (1997) en ‘Maman’ (1999) - de moeder uitgebeeld als een reusachtige, beschermende spin - zal één van de meest geliefde werken uit het oeuvre van Bourgeois worden.



Wat Sadie betreft; zij bleef tien jaar lang bij het gezin inwonen.
Als tiener hielp Louise haar ouders in hun bedrijf waar ze kostbare, antieke tapijten restaureerden. Louise had een gave voor het ontwerpen van ontbrekende stukken.
Na de vroegtijdige dood van haar moeder begon ze kunst te studeren.
In 1938 huwde ze de Amerikaanse kunsthistoricus Robert Coldwater met wie ze naar New York verhuisde. Later zou hij er directeur van het museum voor Primitieve Kunst worden. Het is allemaal terug te vinden in haar vroege werk: abstracte en organische vormen die een ontwrichte, wat onstabiele indruk maken.



Ze worden vrienden met en gaan op visite bij Leo Castelli, Peggy Guggenheim, John Cage, Willem De Kooning, Hans Richter, Le Corbusier, Max Ernst, Marcel Duchamp en Mark Rothko, en tientallen anderen, samen voor een groot stuk verantwoordelijk voor hoe de kunstwereld er vandaag uitziet. Louise heeft ze allemaal persoonlijk gekend.

In 1939 keren ze kortstondig terug naar Frankrijk voor de adoptie van de driejarige Michel Olivier. Later komen er nog twee zonen bij.
Louise begint les te geven aan het Pratt Institute, de School Of Visual Arts en aan de New Yorkse universiteit. Ze lijdt aan slapeloosheid, wat haar creativiteit ten goede komt.



In 1945 heeft ze in New York haar eerste solo tentoonstelling ‘Paintings by Louise Bourgeois’. Aan het eind van de jaren veertig laat Bourgeois het schilderen achter zich en legt zich toe op conceptuele kunst. In 1951 sterft haar vader.
Na de verhuis naar een ruimer atelier, begin de jaren zestig, worden haar objecten groter, en begint ze te werken met rubber, brons en steen. Steeds meer vormt het trauma dat ze tijdens haar jeugd opgelopen heeft, het voornaamste thema in haar werk. Al langer verwijten kwatongen Bourgeois dat ze haar eigen mythe creëert en trekken het relaas van haar verleden in twijfel. Vreemd, sinds wanneer dient een artiest zich te verantwoorden voor de waarheidsgetrouwheid van zijn inspiratiebron? Het geheugen gaat nu eenmaal selectief te werk. “All my work... all my subjects, have found their inspiration in my childhood. My childhood never lost its magic, it has never lost its mysterie, and it has never lost its drama.” De duistere trip door het spookhuis van Bourgeois zorgt voor onvervalst kippenvel en haren die en masse ten hemel rijzen.

De tentoonstelling is overzichtelijk en grotendeels chronologisch opgebouwd. Vanaf het begin gaat Bourgeois het verleden te lijf, eerst nog vol zachte poëtische symboliek, later harder en directer.
In de eerste kamer zien we de vertederende reeks ‘Femme Maison’, vrouwen met een huis als bovenlichaam; de vrouw als huisvrouw maar ook als huis om in te wonen, om in ‘thuis’ te komen. Enerzijds veilig en beschut, anderszijds benauwend, soms zelfs claustrofobisch.



Dit vroege werk gaat de confrontatie aan met het zeventig jaar jongere ‘Cell’ (1990 – 93), een marmeren schaalmodel van het ouderlijke huis, enkel te bereiken via een poort uitgerust met een veelzeggende guilotine. In daaropvolgende zalen evolueert de ontgoochelde, ontwrichte dochter naar een verzetsleider die tenslotte de macht grijpt. Bourgeois herhaalt keer op keer wat zich heeft afgespeeld, telkens iets meer uitvergroot, tot er niets anders dan de naakte waarheid overblijft, opnieuw omgezet in materie. Neem nu ‘Filette’, een monsterachtige penis die weerloos aan een haak die – O horror! - door de eikel werd geboord wordt opgehangen; als schuldige tentoongesteld na het proces en de terechtstelling. “I am a scientific person. I believe in psycholanalysis, in philosophy. For me the only thing that matters is the tangible.” En mannen komen er nu eenmaal niet zo goed uit in het werk van Bourgeois.



Een orgelpunt vormt ‘Passage Dangereux’, enkele ontoegankelijke metalen kooien die samen de verschillende leefruimtes binnen een gebouw voorstellen. Het ouderlijke huis als een gevangenis. Dit is memory palace: wat ooit onzichtbaar voor de buitenwereld was, speelt zich nu voor onze ogen af. Stoelen hangen aan het planfond, op het bed vinden ontuchtige handelingen plaats, een spin tracht tevergeefs de kamer uit te komen. Een haast tastbare, hartverscheurende schreeuw die met verstomming slaat.



Ook ‘Red Room’ (1994) dat eigenlijk uit twee kamers bestaat, is ontluisterend: gesloten houten deuren die samen een spiraal vormen waarlangs de toeschouwer naar binnen wordt gezogen. In het ouderlijke gedeelte siert het dubbelzinnige ‘I Love You’ het kussen in het rode bed, waar het overspel vergeven wordt waarna het herbegint... Terwijl in de kinderkamer speelgoed, en kleine prullaria een kinderwereld laten zien die onbezorgd zou moeten zijn, maar waarin armpjes elkaar omstrengelen, bang om alleen gelaten te worden.
Voor de ingang van Tate Modern heeft ‘Maman’ (1999) postgevat, een ruim tien meter hoge spin die waakt over de bezweerders van de pijnlijke herinneringen van haar dochter.



“Art is a guarantee of sanity. That is the most important thing I have said.”

Te bezoeken tot 20/01 in Tate Modern, Bankside, Londen. Elke dag van 10 tot 18 uur, vrij/zat tot 22 uur. Vanaf 05/03/2008 in Centre Pompidou, Parijs.

Gepubliceerd in UrbanMag*

woensdag 19 december 2007

Kabouter



Eerst lijkt het alsof het raam beslaat. Algauw worden de druppels groter, daarna is het uitzicht wazig van de regen.
“Je hebt een nieuwe kabouter” zeg ik, een koffiekop afdrogend. Het oortje is verdwenen; de verwonding lijkt al oud maar ziet er nog steeds pijnlijk uit.
Ik zet hem naast andere slachtoffers in de kast.
“Waar?” Ma schudt met haar hoofd.
“Maar nee, die staat er al jaren.”
“Die daar”, wijs ik, “met z’n rode jas.”
Ze kijkt of ze er niets meer van begrijpt. Dan klaart haar gezicht op.
“Ah, maar die staat hier ook al een tijdje hoor...”, het klinkt niet half als een verontschuldiging.
“Herinner jij je nog dat vrouwtje van aan de overkant, Zulma? Een paar maanden geleden hebben ze haar naar een tehuis gebracht. Vierennegentig was ze. Haar kinderen vonden dat ze te oud was om alleen te blijven. Ze vergat teveel. Ze waren bang dat ze zou vergeten het gas uit te draaien bijvoorbeeld. “Alsof er geen veiligheid op mijn fornuis zit”, zei ze... Ze was anders nog goed bij haar hoofd.”
Ze spoelt enkele borden af.
“En ze wilde niet uit haar huis weg...”
We kijken allebei naar de kabouter.
“Maar het was de laatste tijd wel erger geworden. Ze was al een paar keer naar de GB geweest in haar slaapkleed, en toen ze op zo’n keer vergeten was waar ze woonde is de politie er bijgekomen.”
Ze zucht en laat het water uit de wasbak weglopen.
“Daarna heeft ze me haar trouwservies gebracht. Ze zei dat het nog nieuw was, nooit gebruikt, en dat niemand van haar kinderen het wilde. Toen vroeg ze of ik voor de kabouter wou zorgen. Die mocht ze niet meenemen. “Het was de laatste man in mijn leven”, zei ze”.
De kabouter ziet er bleekjes uit, heeft wellicht te lang in de zon gestaan.
Met een schoteldoek veegt ze het aanrecht af. Het is nu hevig aan het regenen.
Ik moet enkele kastdeuren openen voor ik zie waar ze de borden wegzet.
“Jullie gaan me daar ook nog steken om van me af te zijn”.
“Ik zou voor alle zekerheid in een gewone jurk gaan slapen”, zeg ik.
Ze geeft me een stomp.
“Kijk eens” zegt ze plots opgewekt, “hoe schoon hij blinkt!”
De kabouter staat onder een kleine rozelaar te grijnzen. Er valt een druppel van zijn neus.
Misschien heeft Zulma hem ook gekregen van iemand die naar een tehuis moest.
Ma veegt haar handen aan haar schort af terwijl ze naar buiten kijkt.
“Je moet toch eens kijken hoe schoon alles glinstert... Een cappuccino’tje?”
Ze vult de waterkoker en schept twee lepels Nesquick poeder in echte cappuccino koppen. Terwijl we wachten tot het water kookt, kijken we opnieuw door het raam naar de tuin. Ze giet water bij het poeder en roert eerst in mijn kopje, en daarna in het hare.
“Alles is mooier als het regent”, mompelt ze en likt het lepeltje af.

vrijdag 14 december 2007

Greetings From The Past (5)



Captain Beefheart - Ice Cream For Crow

De ongeëvenaarde Don Van Vliet, ooit klasmakker van Frank Zappa, in een videoclip: dit kunnen alleen maar de jaren tachtig zijn geweest. Het gelijknamige album was zijn laatste, daarna wijdde hij zich uitsluitend aan de schilderkunst, een andere obsessie uit zijn jeugd. In dit legendarische filmpje maakt hij schaamteloos reclame met z'n bizarre, chaotische maar fascinerende doeken. Ondertussen wordt de inmiddels zessenzestig jarige Van Vliet als een belangrijke hedendaagse schilder beschouwd.
Als weerman werd het, ondanks een verdienstelijke poging, echter niets.

"The sun ain't stable!"

donderdag 13 december 2007

Koud



Je dikke jas komt weer van pas, vorige winter kwam hij de kast niet uit.
Een muts vond je, daarstraks, toen je bij de kachel stond, een beetje overdreven.
Dat je adem verdampt, vind je iets troostends hebben. Je weet ook niet wat het is. Het herinnert je misschien aan vroeger, aan thuis, de huiskamer waar omstreeks deze tijd een kerstboom stond en ze allemaal samen waren en dat dit normaal was en - maar je moet er nu ook niet te lang bij stilstaan. Eerst dit ritje overbruggen, je hebt nog een flink stuk af te leggen.
Oppassen hier, het wegdek glinstert een beetje en iedere donkere plek droomt nu van een bestaan als onafhankelijk ijsland.
Door alle doemberichten omtrent de opwarming zou je haast vergeten hoe koud het nog kan zijn.
Toch fijn als je bedenkt dat je je steentje bijdraagt, hoe microscopisch klein het ook is.

Had je nu maar je handschoenen aan.

dinsdag 11 december 2007

vrijdag 7 december 2007

Mysterie



Een zwoele zomeravond, de zon legt het laatst zichtbare stuk af van haar quasi eindeloze traject. Vader verwijdert het klokhuis uit de appel die hij zonet geschild en gevierendeeld heeft. Moeder breidt haar haakwerk uit. Ondertussen kijken ze televisie; Stephan Derrick van de Münchense kriminalpolizei heeft zich weer eens vast gebeten in een schijnbaar onoplosbare moordzaak. Hij zit geknield naast een slachtoffer, en ritst de lijkzak vol verachting dicht.
De rolluiken zijn al naar beneden.
Ik sluip naar buiten om mijn vaders nieuwe aanwinst, een metaalblauwe Bedford, nog even te bewonderen. Hoewel mijn vader er zelf nogal stoïcijns onder blijft, vind ik dat het model lijkt op de donkere GMC Van uit The A-Team; een beetje lomp en massief, maar tegelijk cool en opwindend.
Het portier aan chauffeurszijde blijkt niet afgesloten. Mijn hart gaat wild tekeer als ik het voorzichtig openmaak en achter het stuur klim. Zelf het geluid van een soepel draaiende motor producerend, stuur ik het voertuig via denkbeeldige wegen de wijde, avontuurlijke wereld in. Wanneer ik op een roekeloos moment schakel zoals ik vader heb zien doen, gebeurt het onmogelijke: de bestelwagen komt werkelijk in beweging. Hij rolt traag achterwaarts van de zacht hellende oprit. Met geen ander geluid dan het bonken van mijn hart nader ik de rijbaan. Traag schuif ik eroverheen waarna de achterwielen in de gracht verdwijnen.
Behalve een naderende tractor is er tot aan de horizon geen teken van menselijk leven waar te nemen. De boer stapt uit en neemt het tafereel onderzoekend op. Hij komt naar me toe, legt rustig uit dat ik de versnellingspook wellicht ontgrendelt heb, en toont me hoe de handrem werkt. Daarna maakt hij een kabel aan de Bedford vast. De tractor begint astmatisch te kuchen en jaagt dan luid sputterend een dikke rookpluim de lucht in. Langzaam verwijdert hij zich, tot de kabel strak zit. De Bedford kreunt, en komt weer in beweging. Slaafs volgt hij de tractor. Ik trek de handrem aan, waarna de boer de kabel weer losmaakt. Flink gas gevend draait hij het links aanpalende akker op, wuift en verdwijnt. Ik stap uit, duw het portier voorzichtig dicht - tot het slot klikt.
Wanneer ik terug in huis ga, zitten vader en moeder nog steeds op dezelfde plaats. De schil ligt in de asbak, de appel is verdwenen. Er is niets dat wijst op wat er zich zonet heeft afgespeeld. Toch is er iets veranderd. Een verdachte wordt weggeleid.
Derricks superieure grijns vult het scherm.

woensdag 5 december 2007

Greetings From The Past (4)



The Sound - Winning

Geboren zijn op de dag dat die goeie ouwe Sint de kindjes verwent: het laat z'n sporen na, men komt het nooit teboven. Happy Birthday out there, Adrian 'Lefty' Borland!

dinsdag 4 december 2007

zondag 2 december 2007

Klein

“Ha, Morriske!”
Mijn vader in zijn witte overal lacht naar het kleine ventje dat buiten staat, en naar binnen kijkt door het gat waar binnenkort een schuifraam zal zitten. Ik ben klein voor mijn leeftijd, maar Morriske is nog kleiner.
“Mooortle!” Met een schop vul ik de emmer en zet die op de stelling. Met plakmes en truweel wordt de smurrie aan de muur gesmeerd.
“Ge gaat die jongen toch eens moeten zenden voor wat noten.” Alles wat Morriske zegt deint als een liedje. Elke dag komt hij langs, en begint telkens weer over zijn noten.
Voor mijn vader als zelfstandig stukadoor begon, werkte hij bij een grote firma met de broer van Morriske. Die woont hier niet ver vandaan, in een huis dat hij achter zijn uren zelf heeft gezet. Achter in zijn tuin staat er een groot tuinhuis. Daar woont Morriske.
“Ja” zucht mijn vader als Morriske weg is, en kreunt terwijl hij de mortel met de rei afrecht. “Ge gaat niet anders kunnen, jongen. Ge zult toch ne keer achter noten moeten gaan. Als ge die mens daarmee een plezier doet...”
Vanwaar we wonen is het via hobbelige binnenstraatjes tien minuten fietsen.
Ik zet mijn fiets tegen de gevel van het huis, en loop het paadje af tot aan het tuinhuis. Ik zie een oud vrouwtje die aan het keukenraam van het huis zit te breien. Ze schudt meewarig met haar hoofd.

“Maar kijkt eens wie er daar is!” Morriske loopt naar de koelkast, en duwt meteen een pintje in mijn handen.
“Zet u.” Hij trekt een formica stoel achteruit. Maar ik blijf liever staan, ik heb niet zoveel tijd. Ik moet nog naar de boer om verse melk voor mijn vaders allergie aan zijn benen. We staan naast elkaar en drinken uit het flesje, net als op het werk.
“Gij zegt ook niet veel hé?”
Het is best gezellig in het verrassend grote tuinhuis. Een keukentje en een kleine zithoek met rotanmeubelen.
“Wilt ge de slaapkamer zien?” Morriske opent een deur en samen kijken we naar binnen. En terwijl mijn ogen aan het duister wennen en ik een twijfelaar kan onderscheiden waarboven een Christusbeeldje hangt, voel ik opeens een hand die over mijn buik tast en in mijn broek verdwijnt. Even sta ik aan de grond genageld. Dan draai ik me om en ga terug naar de keukentafel, met Morriske achter mij aan. Ik drink snel mijn pintje uit.
“Nog eentje?” Er zit wat aarzeling in z’n zang.
“Neen, merci.” Ik loop naar buiten, het wegeltje af en ben al bijna aan mijn fiets als ik Morriske hoor roepen.
“De noten!”
Even twijfel ik, maar loop terug. Hij reikt me een halfvolle plastiekzak aan en geeft nog snel een schouderklopje.
Als ik langs het keukenraam kom, zwaait het vrouwtje naar me.

Thuis zet ik de zak op tafel.
“Allee! ’t Is nog de moeite!” Moeder haalt de notenkraker uit de lade.
De rest van de avond worden er noten gekraakt.

Een week later zijn we onze materialen aan het inladen. Het werk is afgelopen.
“Ewel merci”, zegt mijn vader, “dat wij nu Morriske niet meer gezien hebben. Ik heb hem zelfs niet kunnen bedanken voor de noten”. Een sigarettenpeuk plakt al geruime tijd aan z’n onderlip. Mijn vader kan hele verhalen vertellen zonder dat ze uit zijn mond valt.
Ik oefen mijn beste Morriske imitatie.
“Hij zal het te druk hebben met zijn noten”.
Maar zingen was nooit mijn sterkste kant.
“Onozelaar”, zegt mijn vader en start de bestelwagen.

donderdag 29 november 2007

Accordeon



Wollegems oogjes fonkelen kwaadaardig terwijl hij me de woorden toefluistert. Ik begrijp er niets van. Waarom zegt hij dat nu? Meester Schoemaeker heeft iets gehoord, want plots staat hij voor onze lessenaar.
“Wat is dat hier allemaal?”
“Hij zegt dat Sinterklaas niet bestaat!”
De meester slaat vermoeid zijn ogen neer terwijl hij wanhopig met z’n hoofd schudt.
“En wat weet Wollegem daarvan?” Schoemaekers stem klinkt zacht en terwijl deze woorden hun geruststellende uitwerking op mij beginnen, gebeurt er iets waardoor de wereld nooit meer dezelfde zal zijn. Ik draai me van Wollegem weg en in die beweging merk ik nog net hoe de meester hem een knipoog geeft.
Een golf van verontwaardiging trekt door mijn lichaam, maar ik weet niet tot wie ik me moet richten. Ik begrijp er niets meer van.
De grijns op Wollegems gezicht lijkt onaantastbaar. Daarna merk ik hoe ook anderen geamuseerd naar mij zitten te kijken. Alsof zij iets meer weten dan ik.
Dit is een complot.
Het voelt alsof ik geen adem meer krijg. Ik veeg in één haal al het materiaal van mijn schoolbank in mijn boekentas en stuif de klas uit, terwijl Schoemaeker mijn naam roept en vloekt tot het weergalmt in heel het schoolgebouw.
Hier zal de sint niet tevreden over zijn.
Ik vrees dat ik de accordeon die ik had willen vragen nu wel kan vergeten.

woensdag 28 november 2007

vrijdag 23 november 2007

Verrassing



Op de bestelwagen van Jaak, de melkboer hangt een affiche, dus moet het wel waar zijn: Freddy Breck komt optreden! Mijn moeder heeft al zijn platen en elke zondagvoormiddag mag hij van haar zijn keel luchten in de huiskamer terwijl ze rond de tafel dansend het stof wegneemt. Uit protest trekt mijn vader naar de kroeg.
Jaak verzekert ons dat het geen grap is: de Duitse schlagerzanger komt binnen drie weken op zondagavond naar Zaal Riva. Dat is goed gezien zegt de melkboer, want met paasmaandag moet er niemand werken.
’s Avonds brengt moeder het voorzichtig ter sprake. Als dat geen verrassing is!
Vader tovert drie kaartjes uit zijn binnenzak.

We zitten helemaal vooraan in de parochiezaal. Is het van de hitte of van de opwinding dat mijn moeders gezicht rood kleurt? Op zo’n moment kun je een glimp opvangen van het kleine meisje dat in haar schuilt. Freddy betreedt het podium. Hij is net zo knap als op de hoezen van zijn platen. De muziek begint, maar er zijn geen muzikanten te zien.
“Ze zitten achter het gordijn”, zegt vader die een bleek grijsblauw kostuum draagt, “omdat Freddy Breck bang is dat de mensen te veel naar de groep zouden kijken”. Vader krimpt ineen, en maakt een afwerend gebaar naar moeder, die hem zonet een stomp gegeven heeft.
Freddy zingt ‘Rote Rosen’ met een magische glimlach en walst elegant over het podium.

Ik voel een vreemd gedreun in mijn slapen, en ben wat zweverig. Kleuren worden vager, geluid sterft weg en het bonzen in mijn hoofd wordt heviger, een langgerekte, misselijk makende dreun die maar niet ophoudt, ik ben een beetje draaierig, krijg het koud en hevige krampen doen mijn maag samentrekken. Plots geef ik over, enkele keren na elkaar. Als ik opzij kijk zie ik de schok in moeders ogen.
“Je kon toch naar buiten lopen”, sist ze, terwijl ze me met een zakdoek schoonveegt. Haar gezicht heeft een paarse tint gekregen. Van klein meisje tot koningin van Onderland. Er trekt een zure geur door de eerste rijen. Terwijl het geluid weer aanzwelt, zie ik enkele buurvrouwen een zakdoek uit hun handtas halen om voor hun neus te houden.
Moeder doet alsof ze het niet ziet, terwijl vader een Groene Michel opsteekt, en recht staat om me naar huis te brengen.

Hoezeer het me ook spijt, ik heb het gevoel dat ik het niet kon voorkomen.
Dat moeten mijn ouders nog twee keer tot hun schande ondervinden: een tweede keer bij Freddy Breck - die deze keer glimlachend knipoogt - en gelukkig voor hem, ook een keer bij Joe Harris.
Daarna mag ik thuisblijven.

donderdag 22 november 2007

Ash Grunwald, maandag 19 november in De Fagot, Ingelmunster



Ash Grunwald, Australisch blueswonder met een voorliefde voor de Delta Blues terwijl er delen Howlin' Wolf, Robert Johnson, Ben Harper en Nort Mississippi Allstars in zijn muziek weerklinken, trad maandag en dinsdagavond aan in het tweemaal uitverkochte muziekcafé De Fagot. Vorig jaar had Grunwald tijdens zijn passage langs het Labadoux festival al het mooie weer gemaakt, en dat was het publiek niet vergeten.
Na een reeks opgemerkte optredens met The Blue Grunwalds en The Groove Catalysts besloot Ash in 2002 het alleen te proberen.
Zijn solodebuut, ‘Introducing Ash Grunwald’, was een live opname met dobro, lapsteel en akoestische gitaren, en een eigenhandig ineen geknutselde potten en pannen percussie/ritmebox waarmee hij vooral oude blues standards vertolkte. Het album werd een succes, net zoals de opvolgers ‘I Don’t Believe’, en ‘Live At The Corner’, die volgens hetzelfde procédé werden vervaardigd. Ieder album raakte bedolven onder Australische awards en onderscheidingen. Zopas verscheen het in eigen beheer uitgebrachte vierde album. ‘Give Signs’ bevat enkel eigen composities en sleepte meteen na de release al tal van nominaties in de wacht.

Na een inbraak in de wagen van zijn Europese begeleidster in Parijs was Grunwald een dag eerder voor een goeie vijfduizend euro aan materiaal kwijtgeraakt, waaronder een laptop waarop hij z’n live concerten registreerde. In de gitaren en zelfgebouwde percussiekist waren de inbrekers gelukkig niet geïnteresseerd.
Toch was het een opgewekte jongeman die maandagavond het podium besteeg. De negenentwintig jarige Australische surfliefhebber die naar verluidt ooit eens een aanval van een haai overleefde door de tussenkomst van enkele dolfijnen, lijkt qua uiterlijk vaagweg een kruising tussen een aboriginal en Matt Damon, en bleek over een flinke dosis zelfvertrouwen en een fijn gevoel voor humor te beschikken. Van zijn vorige bezoek aan Ingelmunster had hij het bestaan van Kasteelbier onthouden. Kortom, een jongen met smaak. Enkel gewapend met Dobro, akoestische gitaar en een stoelboxbal, en in extase jonglerend met z’n dreadlocks zoals Lenny Kravitz in betere tijden placht te doen, sloeg hij het publiek met verstomming; je wou het niet gedroomd hebben dat je alle open monden de kost moest geven. Vooral gepassioneerde versies van nummers uit z’n nieuwe album passeerden de revue, waaronder het hilarische Serious, Money en het gemeen rockende Skywriter.



Daarnaast enkele oudere nummers waaronder publiekslieveling Dolphin Song, zijn eigen shark tale, afgewisseld met standards en covers van onder meer Buddy Guy en Tom Waits, die hij eerde met een schitterende versie van Goin’ Out West.
Ash Grunwald is zonder meer een revelatie, die naast het behagen van een ouder publiek een hele nieuwe generatie naar de blues brengt. Je moet geen Nostradamus heten om te weten dat voor deze jongeman een veelbelovende toekomst is weggelegd.

dinsdag 20 november 2007

vrijdag 16 november 2007

Boy George



Ik ving een bliek. Later leerde ik dat dit een bijnaam was voor de kolblei. Hij was ongeveer dertig centimeter lang en daarmee met voorsprong de grootste vis die ik ooit gevangen had. Ik haalde het haakje uit z'n lip en keek vol verwondering naar de vele variaties aan rode en blauwachtige kleuren in die op het eerste zicht kleurloze schubben. Het werd daardoor ineens ook de mooiste vis die ik van mijn leven al had gezien. In plaats van hem terug te werpen zoals ik gewoonlijk met de vangst deed, nam ik de bliek mee naar huis. Mijn moeder had geen bezwaar. Later bekende ze dat ze niet geloofde dat een dergelijke vis in een aquarium kon overleven. Ze haalde een doorschijnend plastieken bakje van de zolder. Het was veertig centimeter lang. De bliek leek heel blij met zijn nieuwe thuis. Hij bleek niet te lijden onder het feit dat hij slechts een heel klein beetje voor- en achteruit kon zwemmen. Achteraf leerde ik dat je het met een vis eigenlijk nooit écht weet.
Hij belandde zonder mopperen bovenop de keukenkast, net onder het plafond. Omdat de bliek er in een enthousiast ogenblik niet per ongeluk uit zou kunnen springen legde ik er een stukje volièregaas op. Telkens ik de visbak naar beneden haalde om te reinigen, viel me op hoe warm het op die hoogte was. Het was een wonder dat hij het uithield in die hitte.
Om de een of andere reden moest ik altijd aan Boy George denken. Dat had waarschijnlijk met die kleurschakeringen te maken die zich openbaarden als je vanuit een bepaalde hoek naar hem opkeek. In het geschminkte gelaat van de zanger van Culture Club kon je, als je goed keek, ook wat blauw en rood onderscheiden. En dus noemde ik hem zo: Boy George.
Ik weet niet of hij echt tevreden was met die naam.
In dat bakje bovenop de kast overleefde hij nog vier jaar lang.
Op een dag, toen ik zijn verblijf weer eens schoonmaakte, sprong hij zonder enige waarschuwing vanuit de emmer die op het aanrecht was geplaatst, in het afwaswater. Het succes van deze actie verraadde dat hij deze sprong al lang tevoren had gepland. Ik had er geen idee van dat hij zo ongelukkig was. De hele avond scheidde hij bellen af. ‘s Morgens stond er een laagje schuim bovenaan de bak. Mijn huisgenoten vonden het allemaal heel vermakelijk, maar voor mij was de grap er snel van af. Boy George ging voor- noch achteruit. Hij verroerde zelfs geen vin meer.

donderdag 15 november 2007

Devendra Banhart, woensdag 14 november in Le Splendid in Rijsel: Intrigerend



Enkele maanden geleden verraste Devendra Banhart met zijn vijfde album 'Smokey Rolls Down Thunder Canyon', een avontuurlijk, rijk geschakeerd groepsalbum waarop de kwajongen van weleer grotendeels in een melancholische bui lijkt te verkeren.
Omdat de - tot aanvoerder van de new folk beweging gekroonde hippie - België bij de huidige tournee niet aandeed, dienden we woensdagavond naar het naburige Rijsel af te zakken waar de bebaarde bard in het voormalige bioscoopcomplex Le Splendid met een vijftal volgelingen aantrad.
Bleek de vorige toer een alibi voor een bij momenten uitzinnige stoeipartij met het publiek, nu stond hier een solide groep bestaande uit musici afkomstig uit gelijkgestemde bands, mét permissie om af en toe ook een eigen song ten berde te brengen. Het typeert de losse sfeer die Banhart handhaaft, met als hoogte/dieptepunt de ondertussen verplichte fan die het podium eventjes mag bezetten om de wereld kennis te laten maken met een groot en onbekend talent.
Ondertussen verdwijnt de groep, profiterend van een korte pauze...
Het grootste deel van het nieuwe album passeerde de revue, afgewisseld met de verplichte publiekslievelingen uit het succesvolle 'Cripple Crow', en slechts sporadisch een ouder nummer. De herhaaldelijk, beslist ironisch bedoelde oproepen tot het publiek om een geschikte groepsnaam te helpen bedenken bewees toch maar mooi dat Banhart zichzelf steeds meer als onderdeel van de groep beschouwt, met jammerlijke nevenverschijnselen zoals de bijwijlen lompe en routineuze live-versies van oudere, fragiele nummertjes die onder een volledige bezetting geplet lijken te raken. De charismatische neo-folkie die dankzij zijn kostuum en kapsel op het podium het midden hield tussen een jonge edelman en een koningspoedel, is sinds augustus intensief aan het toeren en alleen al deze maand aan zijn twaalfde concert toe. Het drukke toerschema eist zijn tol, de groep maakt bij momenten een ongeïnspireerde, vermoeide en verveelde indruk.
Niet dat er niets te genieten viel: op ogenblikken dat de groep zichzelf oversteeg werden we getrakteerd op klassiek geworden pareltjes als At The Hop, It’s A Sight To Behold, en Heard Somebody Say.
Ook bij de nieuwe songs viel er één en ander te beleven: oldschool Banhart in Freely, een prachtige versie van het gemeen snerende Bad Girl, het heerlijke, in seventies gedrenkte Seahorse, het kippenvel veroorzakende Lover, en het fors rockende Tonado Yamonaninista: ontegensprekelijk momenten waarop Banhart en band het concert optilden en illustreerden waar ze mits enige goeie wil toe in staat zijn. Je kunt hem een gebrek aan discipline verwijten, maar het blijft één van de intrigerendste figuren uit de recente muziekgeschiedenis. Wordt beslist vervolgd.

woensdag 14 november 2007

Maison



Waar men de moeite doet om een verdwaalde/weggelopen poes bij zijn baasje terug te brengen, is het wellicht goed wonen. Je bent bijna geneigd te hopen dat de oproep onbeantwoord blijft.

zaterdag 10 november 2007

In Geval Van Nood



Via een verhard tractorspoor loop ik met een melkkit naar de boerderij. Mijn vader worstelt met een hardnekkige allergie aan zijn benen en de dokter gelooft dat verse melk de aandoening zoniet wegneemt, dan toch stabiliseert.
Vader die melk drinkt! Maar de dokter kijkt streng als ik grinnik, en zegt dat het niet is omdat het middeltjes van vroeger zijn, dat ze niet helpen. Onze dokter gaat volgend jaar met pensioen.
Elke dag leg ik het traject naar de boerderij van Michel af. ’s Winters voor het avondeten - en voor het compleet duister is – omdat ik gemerkt heb dat als de maan niet meewerkt, of het te bewolkt is, je ginds zonder de straatverlichting geen hand voor je ogen ziet.
Maar ’s zomers gaan we eerst aan tafel, en dan mag ik iets langer wegblijven.

Johan, de jongste zoon, stapt in zijn bottines en neemt me mee naar de stallingen, waar die zoete, weeë lucht van gistend hooi en koeienvla die heel de boerderij in z’n greep heeft, het ergst is. Na verloop van tijd kan moeder aan mijn kleren ruiken hoelang ik ben weggeweest.
Hij beklimt een trapladder en draait bovenaan aan een wiel waarmee hij het deksel opent, alsof het geen melkreservoir maar eigenlijk een soort duikboot is. Met een pollepel daalt zijn arm in de opening af en zo schept hij de melkkit vol. Daarna gaan we in huis waar Johan plaatjes draait.

Milk And Alcohol”, zegt hij, “van Doctor Feelgood.” Hij combineert West-Vlaams Engels met plechtig Nederlands en speelt met zijn muziek graag in op de situatie, als presenteert hij een programma voor mij alleen.
Het geasfalteerde binnenstraatje waar wij wonen en de grote baan waarlangs de boerderij ligt, worden van elkaar gescheiden door een kleine kilometer akkerland waarop ieder jaar aardappelen worden verbouwd. Voor Croky chips beweert Johan. Soms haalt hij een zakje uit de kast, opent het en ruikt er met zoveel voldoening aan dat het lijkt alsof het zijn eigen aardappelen zijn die hij daarna in zijn mond steekt.
Maar nu staat er niets op het veld, behalve twee gigantische banden die met enkele houten planken worden rechtgehouden. De banden komen een stuk hoger uit dan ik. Elke dag hou ik er even halt, betast ze, of schop er eens bewonderend tegen. Ik vraag Johan waartoe ze dienen. Het blijken moerasbanden te zijn, die enkel gebruikt worden als het land te modderig wordt.

Tot mijn verrassing stel ik op zekere dag vast dat er een ventieltje aan de banden zit, zoals bij een fietsband, en niet eens zoveel groter. Ik kan mijn ogen niet geloven. Worden deze kolossen, die duizenden kilos wegende machines kunnen torsen, opgeblazen via dit chepapke? Ik draai het stopsel eraf en zie een klein rond gaatje met een pinnetje in het midden. Uit één van de planken kan ik een scheefgeslagen spijker loswrikken. Daarmee probeer ik de pin in het ventiel te duwen, om te zien of er zo lucht vrijkomt. Dat er niets gebeurt weerhoudt mij er niet van om het ook eens bij de tweede band te proberen. Daar heb ik meer succes: met een oorverdovende, opgekropte razernij baant de wind zich een weg naar buiten, en wanneer ik de spijker instinctief terugtrek merk ik tot mijn ontsteltenis dat het ventiel daarmee niet terug afgesloten wordt.
In paniek probeer ik me te verschuilen, maar behalve de banden is het akker leeg. Ik kan in de traag invallende duisternis van kilometers ver opgemerkt worden. Het is onmogelijk te zeggen hoelang het duurt, de tijd wordt eindeloos uitgerokken, minuten lijken uren. Tenslotte begint het geraas en getier af te nemen, tot de band met een doodsreutel stilvalt. Na een tijdje sta ik op en loop verslagen naar huis. Ondertussen is het helemaal donker geworden. Ik rep met geen woord van wat me overkomen is.
Vanaf dan laat ik de banden links liggen, en toon niet de minste belangstelling meer. Een paar weken later zegt Johan, als hij weer eens plaatjes draait, dat er iemand hun banden heeft gesaboteerd. Verwonderd kijk ik op. Hij vertelt hoe zijn vader in nood constateerde dat één van de banden plat bleek te staan. Een gespecialiseerd bedrijf is langsgekomen om de band weg te takelen waardoor het werk nu al dagenlang stil ligt.
Hij lacht, het is duidelijk dat Johan het niet erg vindt, en haalt een beduimelde hoes uit de platenkast. Ik heb nog tijd voor één nummer.
“The Band”, zegt hij als hij de naald op het krakende vinyl zet. “De begeleidingsgroep van Dylan, hier op Woodstock”. En, terwijl hij naar me knipoogt, er als een volleerd radiopresentator aan toevoegend, net voor het nummer wordt ingezet: “I Shall Be Released”.

donderdag 8 november 2007

zondag 4 november 2007

vrijdag 2 november 2007

Barst

Aan het begin van het eerste studiejaar wordt tijdens een bezoek aan het medisch schooltoezicht duidelijk dat ik met een oogstoornis te kampen heb. Ik krijg een brief mee naar huis waarin het mijn ouders aangeraden wordt een oogarts op te zoeken. Dat is vreemd, want er was voorheen niets dat erop wees dat er iets mis was met mijn ogen.
De volgende woensdagnamiddag nemen mijn moeder en ik de bus naar de stad. We zijn een uur te vroeg en gaan eerst een pannenkoek eten in de tearoom van de Grand Bazar op het eerste verdiep, vanwaar je kunt neerkijken op winkelende mensen.

De graatmagere assistente van de dokter doet allerhande testen met mijn ogen en stelt vast aan welke vereisten de glazen van mijn bril moeten voldoen. Er worden enkele monturen voorgesteld waaruit mijn moeder er tenslotte eentje kiest. Het zijn stuk voor stuk eenvoudige, klassieke modellen, maar de opwinding die ik voel omdat ik nu een bril zal dragen wordt er niet minder om.
Merkwaardig hoe snel iets went. Eventjes kijkt men in mijn omgeving vreemd op, maar tegen de tijd dat ik mijn eerste communie doe, is de bril de gewoonste zaak van de wereld geworden. Enkel de foto’s in moeders album wijzen erop dat ik het ooit nog zonder heb kunnen doen.

Na een valpartij op school blijkt dat er een barstje in het montuur is ontstaan. Er is plakband nodig om de glazen op hun plaats te houden. Voor ik het thuis laat zien, vraag ik raad aan Marie van ’t winkeltje, van wie ze zeggen dat ze overal iets van weet en die al heel mijn leven een bril draagt.
“’t Is pruts!” zegt Marie. “Wat ze toch durven verkopen tegenwoordig...”, waarna ze een zakdoek uit haar mouw haalt en luidruchtig haar neus snuit.
Moeder is in alle staten. “Een nieuwe bril!” briest ze. Of ik misschien denk dat het op haar rug groeit. Dat ik de bril ondertussen al bijna een jaar draag, lijkt geen verschil uit te maken. Vader bestudeert de breuk en zegt dat het zo erg niet is, en dat ik best nog een tijdje met dezelfde bril verder kan.
Maar moeder meent dat ik zo niet rond kan lopen.
De volgende woensdag zitten we opnieuw in de Grand Bazar. De pannenkoek verzacht het leed in hoge mate.

Eerst gaat de oogarts na of de glazen aangepast moeten worden. Hij laat me de oefeningen herhaaldelijk overdoen terwijl hij de vorige resultaten bestudeert. Na een tijdje draait de dokter zich naar me om en kijkt me peinzend aan. Dan neemt hij me mee naar een aanpalend vertrek en opent een lade waarin verschillende testbrillen liggen. Met de nieuwe brillen word de test overgedaan. Het gaat inderdaad veel beter nu. Vooral het montuurtje dat ik gekozen heb blijkt heel goed bij de afwijking aan mijn ogen te passen. De dokter lacht tevreden, hij roept er zelfs mijn moeder bij.
Beweert dat er een wonder is gebeurd.
Dat mijn ogen genezen zijn. Knipoogt naar me. Ik begrijp er werkelijk niets van.
Hij legt uit dat er jongetjes zijn die doen alsof er iets aan hun ogen scheelt, gewoon om een bril te kunnen dragen. Verontwaardigd kijk ik hem aan. Maar de dokter gaat verder en zegt dat hij een middeltje kent om dergelijke jongetjes te ontmaskeren, neemt de testbril van mijn neus en fluistert plechtig, alsof hij ons een groot geheim meedeelt: “Vensterglas.”

woensdag 31 oktober 2007

Pompoen



Ik liep over het marktje toen een auto een bocht nam om te parkeren en me daarbij bijna aanreed. Met een mengeling van angst en verontwaardiging draaide ik me om, om de drieste joyrider in het vizier te krijgen. Het portier ging open en een oudere vrouw stapte uit. Haar gezicht verraadde dat ze een bewogen leven achter de rug had. Ze kwam op me af, ik bleef staan.
“Meneer”, ze opende haar koffer en ze wees naar de inhoud: “kunt u iets doen met een pompoen?”
In de koffer lagen twee grote pompoenen. Een beetje overrompeld wimpelde ik het aanbod af, maar ze drong aan, “Om een lekkere soep van te maken. Of te gebruiken voor halloween...”. Ze keek terug in haar koffer.
“Eén kan nog gaan, maar twee is echt te veel voor mij” zei ze hoofdschuddend.
Ik twijfelde even en dat was voor haar genoeg om één van de twee pompoenen op te nemen en in mijn armen te duwen. Ik bedankte, en liep naar huis.
Je kunt iemand niet op zijn rijstijl beoordelen.

vrijdag 26 oktober 2007

Ondergronds

Met zijn stokoude John Deere is Michel, onze buurman, het land hiernaast aan het omploegen. Met de nieuwe vierschellenploeg draait hij moeder aarde twee keer zo snel als voorheen ondersteboven, keert hij haar zonder pardon binnenstebuiten.
Michel rijdt langs onze oprit met de ploegmessen diep in de grond en de tractor trekt schuin naar boven, moet al zijn macht gebruiken om vooruit te komen. John Deere jankt en briest, brult oorverdovend uit protest en er komt zwarte rook uit zijn schoorsteen, maar hij geeft niet op.
“Jongens, dat noemen ze de vooruitgang!”, zegt meester Schoemaeker wanneer hij ons op een foto van de vierschaar wijst. Dan steekt hij zijn vinger in de lucht, een list om onze aandacht te vangen, de hele klas kijkt gebiologeerd naar zijn hand. “Maar het is daarom nog geen verbetering.”
Ik sta aan de rand van de afgrond; zo dicht dat ik de verse, donkerbruine aarde ruik. De ploeg laat diepe, gemene voren achter, en heuvelrijen gebouwd met woeste klompen aarde; het verschil tussen de hoogste en de laagste punten moet toch ruim een halve meter bedragen. Mijn oog valt op een kleine aardkluit die naar beneden rolt, en blijft tollen. Het blijkt een mol te zijn, die vergeefs de uitgang van de wereld zoekt.
De diepe ploegsneden vormen plots geen hindernis meer, met mijn versleten pantoffels spring ik naar beneden en grijp de mol die in de verse aarde wroet. Het is een wonder dat hij de aanvaring met de ploeg ongeschonden is doorgekomen. De mol is in het echt nog kleiner dan ik dacht, hij voelt verrassend zacht aan en heeft kleine handjes.
Meester Schoemaeker zegt dat de mol zijn leven onder de grond doorbrengt, en in afzondering leeft. Ik moet daar vaak aan denken: altijd alleen en in het donker, dat moet triestig zijn.
Ondertussen heeft de mol beslist om met volle overgave zijn tanden in mijn wijsvinger te zetten. Geschrokken trek ik hem los, en plots voelt hij helemaal niet zacht meer aan, of ziet hij er klein en aandoenlijk uit. Hij lijkt meer op een granaat waarvan de pin verwijderd werd, en ik katapulteer hem ogenblikkelijk in een grote boog zo ver mogelijk van mij vandaan. Terwijl hij neerkomt op een stuk veld dat reeds omgeploegd werd, klim ik vloekend uit de groef en bestudeer de kleine, maar diepe put in het topje van mijn wijsvinger. En dan loop ik naar het washok, om mijn pantoffels af te spoelen voordat moeder ze ziet, beseffend dat een eenzaam ondergronds leven voor de mol waarschijnlijk toch het beste is.

dinsdag 23 oktober 2007

woensdag 17 oktober 2007

Devendra Banhart en Het Museum Van De Intensiteit



Mijn kennismaking met de muziek van Devendra Banhart was een overrompeling. Ik ben nochtans een en ander gewend. Op het ogenblik van de feiten, baatte ik een praatcafé uit met op vrijdag en zaterdag jazzmuziek, op donderdagen blues en Americana, op zondag wereldmuziek en in de late uurtjes singer/songwriters. Daarvoor had ik jaren als muziekrecensent voor Markant, Teek!, Scoops en RifRaf geschreven. Interviews en cd recensies. Met het café was daar een eind aan gekomen.
Mijn broer, die een muziekwinkel uitbaat, had me gewezen op de zonderlinge New-Yorker. Hij had zijn eigen cd-exemplaar meegegeven, en de naam Devendra Banhart deed me eerst aan iets duisters, ontoegankelijks denken, Duitse noise, vergeef het me dude, of experimentele rock, in elk geval; het cd’tje met het intrigerende hoesje bleef nog een tijdje op de kast liggen.
Tot die dag.

Rejoicing In The Hands... Het is alsof Banhart de muziek uit het verleden anders heeft geïnterpreteerd: op ongebruikelijke wijze combineert hij oude folk met elementen uit ragtime, blues en country, een ietwat voorbijgestreefde hang naar mystiek en psychedelica verradend. Het spookachtige, surrealistische resultaat is verbluffend: luister naar het bezwerende It’s A Sight To Behold of het maniakale Poughkeepsie, meesterlijke proeven van een uniek songschrijverschap. Deze tinteling in mijn hoofd heb ik al niet meer gevoeld sinds de eerste platen van Prince. Ook Nino Rojo, de enkele maanden later verschijnende tweelingbroer met mijlpalen als het smachtende At The Hop, of het hypnotiserende Little Yellow Spider, kent diezelfde verslavende kracht.



Daarnaast blijkt hij een begenadigd tekenaar die ieder nieuw werkstuk als totaalconcept presenteert. De zelfontworpen hoesjes en tekstboekjes zijn dan ook een lust voor het oog, volgestouwd met kleine merkwaardige maar aandoenlijke tekeningetjes die niet zouden hebben misstaan bij de tentoonstelling Geheim Schrift in het museum Guislain, een paar jaar terug.

De zessentwintig jarige, door India geobsedeerde Venezuelaan die in Texas opgroeide, lange tijd in L.A. verbleef, en nu in New York woont, debuteerde anderhalf jaar eerder met Oh Me Oh My... The Way The Day Goes By The Sun Is Setting Dogs Are Dreaming Lovesongs Of The Chritsmas Spirit, een verzameling demo’s die op Young God, het label van Michael Gira (Swans, Angels Of Light) verscheen. Hier hoor je de aanzet van wat op de twee volgende albums z’n beslag krijgt: een krachtige bundeling van originaliteit, humor en virtuositeit van een op openbarsten staand natuurtalent. Banhart beschikt over een stel volstrekt unieke, atletische stembanden die hij combineert met een al even eigenzinnig gitaarspel en een groot songschrijvertalent.

Wat niet betekent dat zijn muziek voor elk stel oren geschikt is: het café wordt bij sluitingstijd het snelst ontruimd wanneer Devendra Banhart uit de speakers komt getuimeld...



Ik moet bekennen dat mijn eerste kennismaking met het vierde album, Cripple Crow, najaar ’05, teleurstellend was. Banhart klinkt relaxter, en er is meer aan de nummers gewerkt, waardoor het heerlijke low-fi sfeertje verdwenen is. Soms kan hij het bloemenkind in zich niet onderdrukken, wat dan weer ten koste van de algemene spanning gaat. Het album is ook toegankelijker, scherpe kantjes lijken afgevijld. Langzaam echter winnen de nummers aan kracht, en hoewel het album in zijn geheel het niveau van de twee voorgangers niet haalt, herbergt Cripple Crow een paar van zijn mooiste songs. Banhart, die zich steeds behaaglijker lijkt te voelen in het hem aangemeten acid-folkie/neo-hippie kostuum en als aanvoerder wordt beschouwd van een stoet licht gestoorde freakfolk-troubadours, wisselt luchtige, charmerende niemendalletjes af met een verbluffende muzikale maturiteit: verstilling bij de anti-oorlogsong Heard Somebody Say, het ontroerende Inaniel of het wonderlijk, beklemmende Koreandogwood. Tijdens de tournee die hierna volgt komt Banhart in de AB langs. Ik heb er geen idee van hoe hij eruitziet, hij is bijzonder spaarzaam met foto's op zijn hoesjes, en denk dan ook dat er sprake van een vergissing is wanneer een stel hippies het podium bezet. Samen met zijn vrienden/soulmates van Vetiver, bouwt hij spontaan een feestje en het is meteen duidelijk: deze jongens zijn het feestvieren gewoon. Rondhuppelend in ontbloot bovenlijf verdwijnt de, zelfs met forse baard en lange haar aantrekkelijke en charismatische jonge zonnekoning, af en toe in de chaotische menigte die het podium bevolkt. Nog meer dan op plaat blijkt hier het contrast tussen de lichtvoetige deuntjes en de ontroerende mokerslagen die hij, gelukkig, spaarzaam uitdeelt, en waartoe een plots ernstige Banhart het podium ontruimt en ons het verstommende moois toespeelt, helemaal alleen, zittend op een stoel.



Het zopas verschenen Smokey Rolls Down Thunder Canyon, dat onder meer aan de betreurde Elliott Smith werd opgedragen, is een logisch verderbewandelen van de ingeslagen weg. Met zijn goede vriend en producer Noah Georgeson verkende hij de heuvels van Hollywood en dat heeft zijn sporen nagelaten. De Banhartiaanse ingrediënten zijn opnieuw rijkelijk aanwezig, maar het geheel wordt hier en daar nog eens bijgekruid met een snuifje Samba, een vleugje reggae én een dosis seventies-rock/Westcoastpop. Banhart heeft ondertussen een hechte groep rond zich verzameld waarin naast Noah gitaristen Rodrigo Amarante en Andy Gabic resideren, bassist Luckey Remington, pianist Pete Newsom & drummer Greg Rogove. Hij kan daarnaast op veel sympathie rekenen bij zijn medemuzikanten, getuige de aanwezigheid van onder meer Joanna Newsom en Antony And The Johnsons op Cripple Crow, terwijl hij nu steun krijgt van Nick Valensi in het zwoele doo-woppige Shabop Shalom, en Chris Robinson die een soort mandoline speelt in Samba Vexillograpica. Of Cristobal, de heerlijke melancholische opener met de Mexicaanse acteur Gael Garcia Bernal als gastzanger. Het is al snel duidelijk dat zijn recente breuk met één van de CocoRosie zusjes, Bianca Casady, tot een minder vrolijk en uitbundige plaat heeft geleid, maar dan eentje die als geheel een samenhangender indruk dan zijn voorganger maakt. Aan het eind van het album wachten nog enkele parels op hun opname in Het Museum Van De Intensiteit, zoals zijn credo aan de vrijheid, Freely, en het in triestesse badende I Remember. Het album eindigt met My Dearest Friend waarin hij in duet treedt met zijn grote invloed & mentor, de tweeënzestig jarige Britse folkgoeroe Vashti Bunyan, die en passant mee profiteert van de hernieuwde belangstelling voor psychedelische folksongs. Samen sluiten ze af met een hoopvolle boodschap voor elkaars toekomst:

‘my dearest friend,
you’ll soon begin
to love again,

to love again...’
.



Tijdens de Smokey Rolls Thunder Canyon tour wordt (voorlopig) niet in Belgïe geconcerteerd. Dichtsbijzijnde concerten: 10/11 in de Tivoli in Utrecht, 12/11 in de Olympia in Parijs, en 14/11 in Theatre Splendid in Rijsel.

zondag 14 oktober 2007

Oktober



Alle eieren zijn gevonden. Nu staan we naar de lucht te kijken. Wij en Rikske van de buren. Eigenlijk heet hij Rik, maar wij noemen hem Rikske.
“Zie je ze niet vliegen?” vragen we hem.
Zijn ogen met zijn ene hand afschermend voor het sterke licht, tuurt hij het luchtruim af. Kijkt waar wij kijken, wij die in onzichtbare vuistjes lachen.
“Komen jullie nog?” roept moeder wanneer ze haar hoofd buiten de deur steekt.
“Dadelijk” zeggen we. We willen dit voor geen geld missen.
Nu!
We moeten oppassen; er klinkt iets kwaads in haar stem.
“Vooruit, Rikske, kijk eens goed. Je moet ze toch zien vliegen.”
Hij nijpt zijn ogen tot spleetjes en zoekt het luchtruim af. Plots lacht Rikske.
“Ja”, roept hij, “Ja, ik zie ze vliegen!”.
Nu proberen wij te zien waar hij enthousiast op wijst. Maar er is niets. Toch niets dat wij kunnen zien.
“Kom” zeg ik tegen mijn broer.
“Ik zie ze, ik zie ze...” zegt Rikske.
“Wat ziet hij?” vraagt mijn moeder.
“Niets” zeg ik.

Als ik even later weer naar buiten ga, staat hij daar nog steeds, hij lacht en reikt met z’n armen in de lucht, alsof hij iets wil vastpakken.
“Ik zie ze, ik zie ze...”

Het is mijn moeder aan de telefoon; ze zegt dat het te koud geworden is om nog buiten te zitten, en vraagt of ik haar tuinmeubelen naar zolder wil brengen. Als ik daar aankom, zie ik Rikske. Hij is groter en dikker geworden, maar voor de rest ziet hij er nog hetzelfde uit. Hij woont nog steeds bij zijn ouders. Hun grootste zorg is waar hij heen moet als ze er niet meer zijn.
“Heb je de klokken dit jaar gezien?” vraagt hij, zonder me aan te kijken.
“Er waren hele grote bij. Het is een wonder dat zoiets in de lucht blijft hangen.”
Vanonder zijn hand speurt Rikske de blauwe hemel af, maar ik weet zeker dat hij niets kan zien.
Nu toch niet.

In oktober.

donderdag 11 oktober 2007

The Asylum Street Spankers in De Fagot



Het is niet gemakkelijk wanneer je door een wrede speling van het lot machteloos moet toezien hoe een zoon die het repertoire van de vader in ere tracht te houden de hele zwik onbedoeld om zeep helpt. De jongen heeft helaas enkel de technische virtuositeit mogen erven en moet het verder zonder de geniale gekte stellen, de onontbeerlijke zuurstof in het oeuvre van Frank Zappa.
Nee, dan liever The Asylum Street Spankers, een knotsgek gezelschap uit Austin, Texas. Ze tappen weliswaar uit andere vaatjes dan de meest onwaarschijnlijke presidentskandidaat aller tijden, maar
1.) dat de hilarische humor de fantastische nummers nooit ondermijnt,
2.) de tintelingen verwekkende muzikale cross-over, en
3.) die af en toe snedige, maar fijntjes aangebrachte commentaar op de politieke beleidsmakers, hebben ze alvast gemeen. Sinds ze bij hun allereerste show - toen bleek dat een PA ontbrak - besloten toch op te treden, zweert de groep bij een akoestische set, without demon electricity. Tegenwoordig worden de stemmen uit noodzaak met kleine draadloze microotjes versterkt. De zalen worden groter.



Een paar dagen eerder stonden ze nog in een stadion voor dertigduizend mensen, maandagavond mocht het zeskoppig, vuilgebekte gezelschap aantreden voor zo’n tachtig man tijdens één van de twee concertjes op Belgisch grondgebied, in het legendarische muziekcafé De Fagot in Ingelmunster. Grootvaders en kleindochters, neven en nichten: de muziek van ASS laat niemand onberoerd. Ondertussen wordt er op het podium flink doorgedronken, de vlot aangevoerde halve liters bier afgewisseld met een cognacske verdwijnen klokkend in de kelen.
Het zootje ongeregeld ontstond toen enkele topmuzikanten uit Austin besloten om er naast hun eigen band nog een nevenprojectje op na te houden. De formule was zo’n succes dat het een volwaardig leven ging leiden. Zessendertig muzikanten passeerden de voorbije tien jaar de revue; de meesten haakten af omwille van de sleur van het slopende toerleven. De twee resterende overlevenden uit die oorspronkelijke bezetting, de bevallige deerne Christina Marrs en de fors bebaarde macho Wammo, slagen er al sinds halverwege de jaren negentig in muzikale bollebozen aan te trekken die naast een maniakale perfectiedrang ook een gemeenschappelijke vijs los hebben zitten. Het resulteert in hevige vrijpartijen tussen washboard, banjo, ukelele, mandoline, dobro, slide en nog andere gitaren, percussie en contrabas. Christina beschikt daarnaast over een stevig uit de kluiten gewassen stel (slik) stembanden waarmee ze moeiteloos van Bettie Smith naar Betty Boop omschakelt, maar heeft ook nog andere verrassingen in petto...



Wammo croont en brult, streelt en geselt het washboard, zucht en giert in de harmonica.
In de pauze draaide de man die naast me zat zich verwonderd naar me toe: “Weet jij welk soort muziek dit is?”
Het is wellicht de moeilijkste vraag die je kunt krijgen in verband met de muziek van The Asylum Street Spankers. Het gezelschap brengt een variatie aan jazz & blues met wortels in de jaren twintig, swing, country en hillbilly, folk, americana, ragtime, bluegrass..., en weet daar een hartige stew mee te bereiden, hier en daar overgoten met een stevige jaren zeventig bluesrocksaus. De ironische teksten over onder andere seks, marihuana en alcohol kleden de nietsvermoedende songs aan.
In de Fagot deed Ass waar het goed in was; het hilarische ‘Winning The War On Drugs’, het volmondig meegebrulde ‘Beer’, het op kindermaat gemaakte ‘You Only Love Me For My Lunchbox’, de hiphop pastiche, country & western murder ballad ‘Hick Hop’; het zijn maar een paar uitschieters uit de ruim twee uur durende set. Strak, scherp, intens en soms waanzinnig snel, spektaculair, ondeugend, burlesk maar bovenal aangrijpend. Zelden zo voldaan én geïnspireerd na een optreden naar huis gegaan.

woensdag 10 oktober 2007

zaterdag 6 oktober 2007

Het Geluid Van Brekend Glas



In de tuin vond ik een muis in een fles. Toen ze me zag raakte ze in paniek en rende heen en weer in haar glazen stulp. De muis was veel te groot om uit de fles te kunnen en ik begreep dan ook niet hoe ze erin gekomen was. De muis leek, voor zover ik dit kon beoordelen, in goede gezondheid te verkeren. Een tijdlang geloofde ik dat de muis kort na de geboorte in de fles terecht gekomen was en in leven was gebleven met restjes die de fles bevatte. Deze theorie leek me heel aannemelijk omdat zo’n diertje zo klein is dat het sowieso al niet veel nodig heeft. Maar na verloop van tijd begon ik opnieuw te twijfelen. Je moet tenslotte toch elke dag eten. Pas later begreep ik dat zijn moeder hem wellicht was blijven voeden.
Elke dag ging ik mijn muis opzoeken. Ik had de melkboer in vertrouwen genomen omtrent mijn vondst. “Piep zei de muis...” zei hij, en keek met een mengeling van amusement en fascinatie naar de muis in de fles. Hij adviseerde me het diertje te voederen met wat beschuit, en af en toe wat water in de fles te brengen met een injectiespuit. Toen ik de apotheker vertelde waarom ik een spuit nodig had, grinnikte hij en kreeg ik er eentje gratis, zonder naald weliswaar. Na verloop van tijd kwam de muis naar de opening in de fles en nam het voorste gedeelte van de spuit in haar twee pootjes om de druppels water op te likken die ik heel voorzichtig naar buiten liet komen.
Ik begon gehecht te raken aan mijn muis die ik Piep genoemd had en verborgen wist te houden in mijn eigen twee vierkante meter grote moestuintje. Daar had ik in het voorjaar radijsjes gezaaid en er toen niet meer naar uitgekeken. Mijn moeder was tevreden met mijn hernieuwde belangstelling voor het stukje grond. Maar toen de vakantie aan haar laatste dagen was gekomen, begon ik me zorgen te maken hoe het nu verder moest met Piep. De muis was nog groter geworden, en de ruimte in de fles werd nu echt te klein. Tenslotte besloot ik om Piep te bevrijden en wikkelde de fles in een doek waar ik zo voorzichtig mogelijk met een hamer op sloeg. De fles brak. Piep leek van buitenaf ongedeerd maar was van binnen dood. Hierdoor is me toen duidelijk geworden dat het geluid van brekend glas dodelijk is voor muizen.

maandag 1 oktober 2007

Venetië (3)



Drie dagen om de Biënnale te bezoeken. Het is mijn eerste keer in Venetië en ik heb geen enkele gids ingekeken. Veel tijd om de rest van de stad te bezichtigen zal er immers niet zijn. Eerder dit jaar heb ik daarnaast het voorrecht gehad om een rondreis door Italië te maken en denk min of mee te weten waaraan ik me kan verwachten.
De schok is dan ook des te groter.
Voor het eerst in mijn leven sta ik op en ga ik slapen zonder dat een gemotoriseerde vierwieler mijn pad heeft gekruist. Alles, maar dan ook alles verloopt hier over water in bootjes doorheen de Canal Grande die zich als een omgekeerde S door de paalstad slingert, en z’n talloze zijstraatjes waarvan je de diepte alleen maar kunt raden.
Chique hotelboten, die door kenners vol ontzag de Rolls Royce’s onder de vaartuigen worden genoemd, altijd vertrekkens klaar liggend om gasten naar hun bestemmingen te brengen. Venetianen die rechtop staand (niet te verwarren met toeristen die hun evenwicht niet kunnen bewaren en moeten zitten) met een gondel naar de overkant worden gebracht. Marktkramers die de goederen traag glijdend over het rimpelende water ter plaatse brengen. Pas gehuwden, die de kerk in een uitbundige roes verlaten en in feestelijk versierde gondels op weg zijn naar gezelliger locaties. Politie en hulpdiensten, zelfs brandweerlieden die ons met een helm op het hoofd voor een noodsituatie voorbij vliegen in bootjes die aan adembenemende snelheden over het water lijken te stuiteren, compleet met zwaailichten en sirenes. Watertaxi’s met nonchalante cowboys aan het stuur. Brouwers die met vaten en hoog opeengestapelde bakken op weg zijn om de talloze cafés en restaurants te bevoorraden. Vuilnisboten waarop geharde schippers zich in ruime oliejassen schuilhouden voor de regen. Containerboten die gevuld worden met bouwafval. Rijkeluiskinderen die ons op hun luxueuze jachten roekeloos voorbij racen. Een lijkkist die in een gondel klaarligt voor de reis naar het hiernamaals, waar de pastoor in vol ornaat eerst nog even met het wierookvat overheen gaat. En daartussen de vele nieuwsgierige toeristen, die met de vaporetto, bussen te water, van de ene halte naar de andere worden gebracht, en alles minutieus gadeslaan, als zijn ze in een film gestapt en wanen ze zich onzichtbaar binnen het decor.

zaterdag 29 september 2007