vrijdag 13 december 2013

STORING

Achteraf drong tot me door dat ik vanuit een ooghoek al iets had opgemerkt.
Maar evengoed beeld ik me dat nu in.

Ik parkeerde mijn wagen en haastte me naar het station; er restte nog slechts enkele minuten voor de trein aankwam. Er was een bocht, iemand zat bij de overweg op de sporen. Een spoorwegarbeider dacht ik door het geelgroene fluorescerende jasje, maar toen zag ik dat de persoon ging liggen.
Van alle kanten kwamen mensen aangelopen, hun voertuig lieten ze gewoon midden op straat staan. Sommigen hielden naderende auto’s tegen, anderen liepen door tot bij degene die daar lag. Het verkeer viel stil.
De persoon ging weer rechtop zitten, en werd toen overeind geholpen. Het bleek geen spoorwegarbeider maar een vrouw te zijn. Zoals ze daar stond leek het of ze uit de lucht was komen vallen. Een andere vrouw - blote benen onder een donkere rok, hakken en een wapperende jas - liep op haar af en omhelsde haar. De deur langs chauffeurszijde van haar wagen een tiental meter verderop, stond nog open.

Ondertussen begon ik me af te vragen waar dat lawaai vandaan kwam, een schril door merg en been dringend geluid dat ik niet kon plaatsen. Toen merkte ik het karretje op dat nog rechtop stond en aan de verwrongen fiets was vastgemaakt. Een oudere vrouw staarde erin met een hand voor haar mond. Verschillende mensen waren druk gebarend met hun mobieltje in de weer.
De vrouw maakte zich uit de omhelzing los en keek me aan met dat betraande gezicht, en ik voelde verrast hoe ik ineens tegen de tranen vocht. In het voorbijlopen keek ik in het karretje en zag twee rood aangelopen krijsende kleuters die zonet een trauma hadden opgelopen. Ik haastte me verder terwijl sirenes aanzwollen. Terwijl ik via een ondergrondse tunnel de trappen opliep naar perron 2 en 3 werd de trein aangekondigd. Ik zag hoe de zich overal doorheen manoeuvrerende ambulanciers bij de neergelaten slagbomen moesten wachten.

Even later passeerde de trein de plaats van het ongeval. Blauwe zwaailichten drongen de wagon binnen. De verstrooide passagiers werden als motten naar het licht getrokken. Aan de overkant stonden de meeste mensen nog steeds bij de plaats van het ongeval. Ondertussen had iedereen zijn voertuig aan de kant gezet. Een kleine menigte vormde een kring rond de moeder. Ze had op elke arm een kind en glimlachte geruststellend terwijl ze afwisselend van de een naar de ander keek. Ze straalde. En toen was ze weg.

Ik wist dat ik getuige van een verschijning was geweest.
Of in elk geval van iets dat in de buurt van een mirakel kwam.

HAAR

‘Jij moet nodig geknipt’ zucht ze,’ je lijkt wel een oerwoud! Was je het? Dan doe ik het meteen. ‘
Ik neem een douche, verzamel schaar en kam en loop naar de keuken waar ik op een stoel ga zitten met enkel een badhanddoek rond mijn bovenlijf. 
Ze begint te knippen. De schaar zit me op de huid. Het sneeuwt haar.
‘Het haar komt uit je oren! Het groeit zelfs uit je neus! Moet je die wenkbrauwen zien...’ En: ‘mag ik je baard bijknippen?’ Ik knik zonder te bewegen. 
‘Een verwilderde tuin die dringend een snoeibeurt nodig heeft’ moppert ze.
‘Jij bent mijn snoeipoes’ fluister ik.

FAMILIE

‘Man die kan zagen!’ Ze legt haar smartphone opzij en pakt haar boterhammen uit.
‘Wie was dat dan wel?’ vraag ik.
‘Mijn moeder’ zegt ze.
‘Ah, het is van haar dat je dat mee hebt’ concludeer ik.
‘Hela hela, rustig é' zegt ze. 'Daarbij mijn vader is nog een veel grotere zaag. Man, die kan pas zagen, echt!’
‘Ah ja? Van wie heb jij het dan denk je?’
Ze denkt na, haar malende mond vol witte boterham waarvan ze de bruine korst als een grote glimlach met beide handen voor zich houdt, en kijkt onzeker - alsof er meerdere antwoorden mogelijk zijn, waarna ze gokt: ‘Van allebei zekers?’

maandag 18 november 2013

PAUZE

Het was zaterdag, bijna halfeen en er waren nog zo’n twintigtal klanten in de winkel. De jongen aan de kassa keek me hulpeloos aan. Ik begaf me tussen de rekken met huisraad en textiel: ‘Dames en heren, het is twaalf uur dertig en dan sluiten wij een half uurtje. Om één uur gaat de winkel weer open’. Sommige mensen keken verrast op, anderen knikten verveeld en de rest deed alsof ze me niet hoorden. Ik begaf mij richting kassa. ‘Mag ik gaan?’, vroeg de jongen half smekend. Ik knikte: hij was vandaag tijdens de pauze barista van dienst.
De oproep werkte. Klanten kwamen met hun winkelkarretjes mijn richting uit. Ik verwijderde beveiligingen en noteerde prijzen.
Uiteindelijk was iedereen weg, behalve een man, een vrouw, een oudere vrouw en twee kinderen die samen een gezin leken te vormen. De vrouw dook net opnieuw het pashokje in. De kinderen holden achter elkaar aan tussen de rekken. De oudere vrouw was aan het snuisteren in de houten bak waar de ongeopende pakjes kousen in terecht kwamen. De man testte een zetel. Ik liep op hem af.

'Mijnheer', zei ik, in langzaam en duidelijk Nederlands, 'van halfeen tot één uur zijn wij gesloten. Nu is het kwart voor. Ik zou graag hebben dat u de winkel verlaat, dan zien we elkaar over een kwartier opnieuw en kunt u verder met uw boodschappen'. De man vloekte in een voor mij volstrekt onbegrijpelijke taal, kwam overeind, verklankte mijn smeekbede of iets anders tot zijn familieleden en zette mars naar de kassa met een karretje vol aankopen. Blijkbaar wou hij toch eerst afrekenen.
Een gespierd bovenlijf tekende zich af doorheen zijn t-shirt. Grillige, donkergrijze tentakels die tot in zijn nek en hals reikten deden vermoeden dat er een octopus onder verscholen zat. De kinderen waren hem net iets voor en deponeerden haastig enkele pluchen beesten, wat schoolgerief en sieraden voor mijn neus. Vader ging echter niet akkoord en alles werd op het dichtstbijzijnde rek gedropt. Ook de stapel kousen van grootmoeder werd heftig becommentarieerd en uitgedund. Het ongewenste gedeelte kwam tussen het speelgoed terecht. De kleren die moeder uitgekozen had, lokten flink wat discussie uit, maar moeder hield voet bij stuk. Slechts enkele stukken werden afgevoerd.

Ik rekende alles af en gaf de kinderen elk een ballon. Het stelde niets voor maar merkwaardig genoeg maakte het iets los bij de man. Voor het eerst ontspande zijn gezicht en toen de kleinste de ballon vergeefs op trachtte te blazen en daarbij andere bellen produceerde, glimlachte hij zelfs even naar me. Het trof me als een stomp. Hij had van die aller droevigste, diep blauwe ogen waardoor ik plots aan Patrick Haemers dacht. En toen aan Matthias Schoenaerts. Een vat vol melancholie en troosteloosheid. Die verveling, koppigheid en licht ontvlambare energie in een afgetraind, oncontroleerbaar lijf verenigd.
‘Sorry voor pauze’, gromde hij.
De diepe triestesse die zijn gelaatstrekken hadden gevormd, week geen moment uit zijn gezicht. Ze liepen naar de uitgang. Ik ging hen niet achterna om de buitendeur af te sluiten, maar bleef aan de kassa staan en luisterde verstrooid naar het nieuwsbericht.

zaterdag 2 november 2013

KOETJESBLUES

Zy je glukkig koetje, in joe weëtje,
joen kort ofgeetn peloezeke, 
zy je gerust achter joene stekkerdroad?
Eej geen koed ’s nachts, 
ut doenker is of rint of smoort 
en zy je noois benauld kleen koetje…

Gebeure’t da je dromt 
en da je zucht in joene sloap,
of da je triestig zyt, en da'j nie wit voe wuk?
Dat er van die dikke koetjestroan
in joen oogskes stoan,
en ’t is nie van de lucht die piekt
of van de koede wiend?

Joen koak’n goan up en nere, weg en were,
juste lik joene steert
woamee da j’ol de vliegn wegsloat
en je kiekt lik of da ‘j ol olles wit
moa da ’t joe nie kan skiln…
Hey koetje, skoan koetje, ge zie zo stille,
an wuk peis je binst da j’ool da ges up it?

Verstoa je joe an ol die velo’s
en die oto’s die passeren
en an ol die vliegers in de lucht
binst da je mé ‘j ne steert omhoge
tussen de koeietoarten pist;
is’t er een twuk da je nog soe wiln,
een kot, ne moat, nen twin oarrink
of misschiens ne nieuwn stekkerdroad?

woensdag 25 september 2013

SNIPPERDAG

Het was iets na achten in de morgen, de touringcar zat zo goed als vol. Het enthousiasme in de gesprekken tussen bekenden begon af te nemen en langzaam wiegde het zachte schommelen de passagiers in slaap. De bus beschikte over een toilet en af en toe daalde iemand stilletjes de trapjes af naar de onderwereld. Ik vroeg me af of er statistieken bestonden waarop je na kon gaan hoeveel ongevallen er gebeurden met langeafstandsbussen terwijl er iemand op het wc zat. Of ergens, diep weggestoken in een of ander overheidsgebouw een ambtenaar hiermee belast was. 

Noodgedwongen maar niet tegen m’n zin luisterde ik naar de ritmische Oosterse klanken die uit de hoofdtelefoon van de Afghaanse jongen naast me tot me doorsijpelden. Het was druk op de weg, we bevonden ons in een lange stoet van vrachtwagens. Op het tweede en derde rijvak staken hysterisch in en uit voegende personenwagens ons gejaagd voorbij. Ik leunde tegen het grote gebombeerde raam en staarde dromerig naar buiten, naar de duistere lucht waaruit af en toe een fijne, miezerige motregen viel.

Helemaal rechts op de pechstrook passeerde ons een kip in tegengestelde richting. Het was een donkerbruine kip, en ze probeerde fier rechtop te lopen, alsof de druk van het voorbijrazende verkeer haar onverschillig liet. Ze keek niet opzij. Het duurde natuurlijk maar een ogenblik, maar toch leek ze me vastbesloten. Ze was niet echt onder de indruk. Sommigen zouden dit kunnen interpreteren als een vorm van hooghartigheid, maar mij deed het eerder denken aan de onervaren bergbeklimmer die, wat er ook gebeurt, vermijdt om naar beneden te kijken. Aan de andere kant had het ook iets van: “jongens, keer maar terug, ik ben er geweest en het is maar niks”.

Het was in elk geval bewonderenswaardig hoe ze haar lot in eigen vleugels nam. Maar ik vroeg me af wat er zou gebeuren wanneer ze bij een oprit kwam. Als ze rechtsomkeert maakte, was haar hele tocht vergeefs geweest. En wanneer ze doorliep moest ze wel heel veel geluk hebben om niet te eindigen als platte kip. Maar hoe dan ook was dit de eerste kip die ik tegen de stroom in had zien lopen. En mocht het langs deze roetsjbaan slecht voor haar aflopen, wat, let’s face it, hoogstwaarschijnlijk het geval zou zijn, dan was ze tevens de allereerste kip die in mijn blikveld kwam wiens leven in vrijheid geëindigd was.

Met gemengde gevoelens staarde ik even later naar een voorbij glijdende kippenboerderij.

zondag 1 september 2013

ZWAARTEKRACHT

Grote borden kondigden aan dat het kruispunt dat voor me lag door een rond punt vervangen werd, en iemand had besloten daar vandaag mee te beginnen. Gelaten liet ik me leiden door oranje bordjes tot de weg me plots bekend voorkwam en ik de wegwijzers negeerde.
Nu was ik verdwaald.

De tijd dat ik moeilijk toe kon geven dat ik verkeerd gereden was, ligt ver achter me. Ik schaam me er zelfs niet langer over. Ik heb geen richtinggevoel, en kaartlezen kan ik ook al niet. Maar sinds de komst van de gps ondervinden mijn passagiers maar weinig last meer van deze tekortkomingen. Terwijl ik ooit verloren reed in de buurt waar ik woonde, rijd ik nu feilloos van a naar b, ook al is dat honderden kilometers verderop en moet ik daarvoor door menige, drukke buitenlandse stad. Vandaag rest er nog slechts een handvol ingewijden die weet van mijn beperkingen heeft; men is het vergeten, of men kende me nog niet. Maar af en toe wil zo’n ambtenaar met een voorliefde voor ronde punten mij er nog eens aan herinneren aan hoe het ooit was.


Hier reed ik nu, en ik had geen idee waar ik me bevond. De gps stond er op dat ik een U-bocht maakte, maar dat weigerde ik. Gelukkig was ik met de oude Transit op weg. Ik had wat oude spullen naar het hergebruikcentrum waar ik werkte gebracht en daarom de bestelwagen genomen. Het ding was bij aankoop vier jaar oud geweest, nu alweer negen jaar geleden. Niet hetzelfde rijcomfort als de wagen waarmee ik tegenwoordig naar het werk rijd, maar het feit dat je iets hoger zit, het enorme raam, dat grote stuur en die vering in de chauffeursstoel weten me nog altijd te bekoren. Het kan belachelijk lijken, maar soms voel ik zelfs een vorm van verwantschap wanneer een vrachtwagen me kruist. Hoe dan ook, onze geschiedenis samen zorgde ervoor dat ik me minder eenzaam voelde toen tot me doordrong dat ik weer eens verloren gereden was.
Zo’n twintig meter voor me reed een oude Volvo, een Amazon gokte ik. Ik bedacht net dat ik iets dichterbij moest zien te komen toen er een grijsbruine kat in een uitrijpoort verscheen. Ondanks de snel naderende wagen leek oversteken haar alsnog een haalbare kaart. Ook de uit tegenovergestelde richting dichterbij komende wagen kon haar niet op andere gedachten brengen. Het volgende ogenblik scheerde ze laag over het wegdek. Het viel me op dat haar lijf door de snelheid waarmee ze uit de startblokken knalde plots een stuk langer leek, zoals bij poema’s of luipaarden in natuurfilms het geval is wanneer aan het gesluip een einde komt en de jacht wordt ingezet, bij voorkeur op een onhandig wegspringend hertenkalf.
Er gebeurde iets vreemds tussen de wielen van de auto’s die elkaar kruisten. Plots leek de kat geen kat meer maar een door de wind gegrepen, witte plasticzak die weerloos over het wegdek vloog, niet gehinderd door de zwaartekracht, ten prooi aan de wind waarmee de kruisende wagens elkaar bestookten. Ik twijfelde, en hoopte dat het werkelijk een plasticzak betrof, dat ik me vergist had, dat er helemaal geen sprake was van een kat en dit gewoon weer eens zo’n virtuoos staaltje was van hoe onze ogen ons misleiden; de vlaag van opluchting concurreerde met mijn wild bonkende hart. Het gebeurde gewoon allemaal zo snel dat het eventjes mogelijk leek, maar toen ik in mijn achteruitkijkspiegel keek zag ik de kat liggen.


In beide richtingen was er nu vreemd genoeg geen wagen meer te bespeuren. Ik haastte me om te parkeren, en liep op het dier af. Uitwendig was er niets te zien. Het was een mooie grote poes met een prachtige vacht, en ik schatte haar een jaar of zeven, acht. Ze lag wat gekromd op haar zij, en ik begreep dat ze geraakt was net voor ik die smetteloos witte buik had gezien. De punt van haar tong stak tussen haar voorste tanden, en er gingen zachte, elektrische schokjes door haar lijf. Ik knielde, tilde het dier op en liep ermee naar de inrijpoort van het enige huis dat hier stond.
In de tuin stond er een opblaasbaar bad waarover een zeil lag. Achter de gordijnloze ramen van de woonkamer en keuken kwam geen beweging. Ik legde de kat op het grint en aaide haar zachtjes. Onder haar linker voorpoot klopte een hart, snel maar ritmisch, misschien had ze toch nog een kans. Snel liep ik naar de deur, klopte aan en liep toen weer terug. Er gebeurde niets en ik besloot om de poes mee te nemen, misschien bestond er zoiets als een dierenarts van wacht. Ik overliep mijn plan terwijl ik het dier nog eventjes streelde toen het felle kloppen van het hart langzaam af begon te nemen, de schokjes werden minder tot er niets meer was dat nog bewoog. Ik kwam overeind en stond naar haar kijken. Toen bedacht ik dat als iemand deze oprit kort op zou draaien, ze het dier opnieuw konden raken en ik besloot haar te verleggen. Het leek een ander wezen, bungelend in mijn armen.


Terwijl ik verder reed, de gps had zich bij de situatie neergelegd en bood een nieuwe uitweg aan, hoopte ik voor de bewoners dat de kat misschien gewoon een passant was geweest die van hun afwezigheid geprofiteerd had om in de tuin naar de vogels te komen zien. Maar ik kon die achterdeur met dat kattenluik maar niet uit mijn hoofd krijgen.

donderdag 18 juli 2013

DONDERSLAG

We zaten met z'n allen rond de keukentafel en plooiden gigantische tabaksbladeren open wiens bestemming het was dikke sigaren te worden. Ondertussen luisterden we naar 'Tineke met haar geheimzinnig dingetje' op radio Tornado. Tineke was de vrouw van Tony Lenko, en samen runden ze het radiostation waarvan de naam voluit 'Totale Ontspannings Radio Naast Alle Dagelijkse Onderrichtingen' betekende. In haar programma liet Tineke (toen ik haar voor het eerst in werkelijkheid zag was ik geschokt door haar omvang) een geluid horen waarvan de luisteraar de oorsprong moesten raden. Mijn broer veerde recht en vroeg moeder om te mogen bellen. Verrast keken we hem enkele seconden aan. Moeder verbrak de betovering. 'Allez!', zei ze, 'Voor één keer. Maar eerst je handen wassen!' De vochtig gehouden, bruin geworden tabaksbladeren scheiden een bruine smurrie af die eerst aan je vingers en daarna hardnekkig aan alles wat ze aanraakten bleef zitten. Mijn broer waste z'n handen, liep naar de telefoon en draaide het nummer dat tijdens het programma zo vaak herhaald werd dat we het jaren later nog van buiten kenden.

'Hallo', zei Tineke, 'met wie spreek ik?' 'Met Andy', zei mijn broer. 'Dag Andy' (nu liet Tineke een korte stilte vallen en probeerde de spanning op te bouwen) 'Weet jij misschien (stilte) naar welk geluid (stilte) wij luisteren?' 'Ja', zei Andy, 'dat is het geluid van een krakende balk'. 'Ai', zei Tineke terwijl er op de achtergrond een donderslag te horen was, 'jammer genoeg is het geen krakende balk Andy... Toch bedankt om mee te spelen en de volgende keer meer geluk!'. Ontgoocheld legde mijn broer de hoorn neer, en kwam weer bij ons aan tafel zitten. Stilzwijgend gingen we verder met het van elkaar losmaken en openvouwen van tabaksbladeren. Ondertussen luisterden we naar andere deelnemers aan het spel die zelfverzekerd klonken maar er uiteindelijk ook niet in slaagden het raadsel op te lossen. Tenslotte stond mijn broer opnieuw recht en keek moeder vragend aan. 'Allez', zei ze, 'maar eerst je handen wassen en 't is wel de laatste keer vandaag.

'Hallo', zei Tineke, 'met wie spreek ik?' 'Met Andy', zei mijn broer. 'Ah Andy', zei Tineke, 'ga je het nog eens proberen?' 'Ja', zei Andy en vergaarde moed. 'Is het echt geen krakende balk?' Even bleef het stil, maar toen donderde het in de verte. 'Nee Andy', zei Tineke, het is helaas nog steeds geen krakende balk.' Verbluft staarden we met z'n allen naar Andy die met een ernstige frons inhaakte en toen opnieuw aan tafel kwam zitten. In gedachten verzonken luisterden we verder naar de andere deelnemers. Het regende donderslagen. Mijn broer mompelde iets. 'Wat?', vroeg mijn zus. Hij zweeg. 'Als je mokt, mag je nooit meer bellen', dreigde mijn moeder.

'Dat het toch een krakende balk is', siste Andy koppig.

zondag 9 juni 2013

KARAKTER

'Waar heb je die mandjes vandaan?' Een ongeschoren zestiger die bij de twee meter mat en zichtbaar leed onder het overgewicht staarde naar de stapel winkelmandjes. Ik had hem hier eerder al bij de muziekafdeling gezien waar hij regelmatig de vinyl opbrengst keurde. Hij maakte een onverzorgde, bijna onbeschaafde indruk waardoor ik vermoedde dat hij zijn eigen boontjes dopte, misschien zelfs weduwnaar was.
'Daar gaat het centrale aankoopbeleid over', gokte ik want als beginneling wist ik het fijne er ook niet van.
'Ik heb er minstens honderd thuis', zei de man, 'als het er niet meer zijn. En die zou je mogen hebben want ik ben er niks mee, maar je krijgt ze niet.' Daarmee kreeg hij mijn volle aandacht. Iemand die winkelmandjes verzamelt heeft niet alleen vreemde gewoontes, maar kun je op zijn minst ook een beetje verdacht noemen.
'En textiel heb ik ook', vervolgde hij, 'een bestelwagen vol - iets waar ik vanaf wil - en ik moet er niets voor hebben maar jullie krijgen het niet, ik snij die kleren nog liever aan repen dan ze jullie te schenken'.
'Oké', zei ik, en besloot om verder te gaan met mijn werk terwijl ik nog iets hoger inzette op het weduwnaarschap, eventueel recentelijk.

'Wil je niet weten waarom?' Hij klonk teleurgesteld en ik knikte want ik wou geen spelbreker zijn.
'Wel', vervolgde de man, 'een tijdje geleden vond ik hier een elpee voor zeven euro. Er zat een grote kras op, maar jullie wilden ze niet in prijs minderen'. Onder de indruk keek ik naar hem op. Weer iemand die er niets van begreep. En ik herinnerde me plots dat hij me eerder al eens aangesproken had. Het betrof de filmmuziek van 'Jesus Christ Superstar', een rockopera op dubbelelpee die vier euro geprijsd stond wat volgens hem schandalig duur was. Hij bleef mopperen tot ik hem erop wees dat hij niet verplicht was het album te kopen en daarna had hij er mokkend het zwijgen toegedaan. Maar vier euro was werkelijk het hoogste bedrag dat men hier voor een langspeelplaat vroeg, en ik vermoedde dat de man uit wrok een beetje overdreef, omdat hij vier euro zelf ook niet de moeite vond om zo'n heisa rond te maken.
Hij kneep zijn ogen tot spleetjes alsof hij de schade mat die hij veroorzaakt had en liep toen rechtop de winkel uit, met iets triomfantelijks in zijn hinkende tred. Ik keerde op mijn standpunt terug, en besloot dat de man nooit getrouwd was geweest.

Daarna moest ik denken aan iets wat een van de oudere magazijniers - J.P. - me zei, enkele dagen geleden. Hij vroeg me wat er met een bepaalde kast moest gebeuren. Ik herinner me het antwoord dat ik toen gaf niet meer precies maar wel zijn vermoeide gezicht vooraleer hij terug aan het werk ging, bijna onhoorbaar ''t is beter een slecht gedacht dan geen gedacht te hebben' mompelend.
Ik keek de man na die zichtbaar last van zijn overbelaste gewrichten had terwijl hij over de parking sjokte, en bedacht dat J.P.'s formule ook hier opging, en dat het soms misschien beter is een slecht karakter dan geen karakter te hebben.

maandag 11 maart 2013

BOEKENWEEKGESCHENK

'Ik heb daar iets van gezien op tv', zei de vrouw. 'Vanaf vandaag krijg je dit boekje cadeau, toch?'
'Ja', beaamde ik, 'mits u zich voor minimum twaalf euro vijftig aan literatuur aanschaft'. Ze glimlachte. 'Ja', zei ze, 'er is altijd een maar.'
Zij en haar man waren de winkel binnengekomen met de tred van mensen die een doel hebben. De man was meteen naar de kunstboeken doorgelopen, zij bleef haperen bij het boekenweekgeschenk. Het was een wat mollige vrouw terwijl haar man er opvallend mager uitzag.

Voor de eerste keer in zevenenzeventig jaar werd het Nederlandse boekenweekgeschenk ook in Vlaanderen verdeeld. Dat hadden we te danken aan Tom Lanoye die het desgevraagd wou schrijven op voorwaarde dat het ook in België beschikbaar was. Het was een novelle van net geen honderd pagina's geworden, met harde kaft. Uitgangspunt was de onbemande MIG van het Russische leger die op een rustige dag in het Kortrijkse uit de hemel kwam vallen en een jongeman die nachtdienst deed en nog in dromenland vertoefde, met zich mee naar de eeuwige jachtvelden nam.
Lanoye had er een nieuw verhaal van gemaakt. Op zijn eigen typische wijze verschafte hij ons een ritje op de absurde roetsjbaan des levens. Hoe een al dan niet menselijke fout in volle koude oorlog de stoppen bij de machtshebbers door deed slaan en net niet escaleerde tot een ramp met wereldwijde gevolgen. Daarnaast was er natuurlijk ook een Vlaamse tragedie aan de gang, kortom: alles in het klein. Staaltjes uit de sublieme trukendoos van Lanoye; niet meteen zijn beste werk, maar een vermakelijk, lezenswaardig boekje.

'Kun je eens nazien of je dit boek in voorraad hebt?', vroeg de vrouw. Ze schoof me een briefje toe. Daarop stond: 'Hatha-Yoga, SelvarajaYesudian and Elisabeth Haich'.
Ik keek snel eens op boekenbank en vond een Nederlandstalige editie. Zei dat we het niet in de winkel hadden, maar dat ik het in het Nederlands kon bestellen voor de prijs van vijftien euro.
'Aha', zei de vrouw met iets triomfantelijks in haar stem, 'dan hebben we al recht op zo'n boekje', terwijl ze schalks lachte en wees naar Tom Lanoye's 'Heldere Hemel'.
Ik kon het niet verhelpen.
'Eigenlijk is het de bedoeling dat het cadeau gegeven wordt wanneer de klant Nederlandstalige of vertaalde literatuur koopt...'
'Opnieuw een maar', zuchtte de vrouw en liet haar schouders zakken.
'... maar zolang het geen kookboek is doen we er niet moeilijk over.'
'Het is misschien geen literatuur, maar het is zeker geen kookboek', zei de vrouw. 'En als ik zeg dat je er eentje mag bestellen, kan ik dan nu zo'n boekje van Tom Lanoye meenemen?'
Ik schoof haar een heldere hemel toe. Het hele idee van het boekenweekgeschenk is tenslotte dat je de klant het gevoel moet geven dat hij iets krijgt, niet dat je hem iets ontneemt.
Haar man was ondertussen met een tweedehandsje naar beneden gekomen en deponeerde het voor mijn neus.
'Zie je dat?', zei de vrouw en knipoogde schalks.
'Straks kunnen we nog twee Lanoye's meenemen!'

zondag 3 maart 2013

DEEL

Ik leerde die dag alles
over de samenstelling van beton
en hoe je moest bekisten.

Toen hij verzuchtte dat hij te doen had
met wie dit ooit weer af moest breken
voelde ik me de getuige van
een onvergetelijk moment.

Nooit verwacht
dat ik diegene was
die hij beklaagde.

zondag 24 februari 2013

RESET

Hij keek naar de klok die in het midden van de hal hoog aan een muur bevestigd was, goed zichtbaar vanuit alle richtingen. Het was vijf voor één. Nog vijf minuten en zijn shift zat erop.
Soms vloog de tijd voorbij, als alles goed functioneerde en de machines de aangeleverde grondstoffen gretig verwerkten. Spoelen dienden vervangen te worden aan een razend tempo, en tussendoor moest er gecontroleerd, gesorteerd en verpakt worden. Computers registreerden iedere beweging. Als er een automaat uitviel, ging er een lampje branden in het bureau van de ploegchef. Na tien minuten kwam er een mechanische stem uit de machine om te informeren wat er aan de hand was. Alsof ze het niet wisten. Met die camera's was er weinig dat hen ontging. Om nog over 'de vlieg' te zwijgen, zoals het kleine, gevreesde spiegelballetje dat tussen de muren van de fabriekshal stuiterde door de arbeiders werd genoemd en waarvan ieder spiegeltje de reflectie daarboven in de controlekamer weergaf op een scherm. Als nooit voorheen spanden machines en oversten samen.

Terwijl het gevaarte in werking was hoorde de bediener verschillende parameters in het oog te houden en machine-onderdelen terug af te stellen naargelang de afwijkingen die elke nieuwe spoel ten opzichte van de vorige vertoonde. Echt moeilijk was het niet, voor iedere bewerking duwde je op reset. Reset was het toverwoord.
De verschillende operators van uiteenlopende origine hadden een haarnetje op en hosten in papieren jassen rond de brullende machines. Ze hielpen elkaar waar mogelijk, als huurlingen die een uitputtingslag leverden; men vs machines.
In de deuropening van de kleedkamer stonden hun collega's van de namiddagploeg in hun werkkledij zichzelf op te peppen, klaar om over te nemen. Alle papieren waren ingevuld en de controles afgewerkt. Zo dadelijk kon hij deze surrealistische plaats die dag en nacht, zeven op zeven, in het daglicht baadde met een gerust gemoed verlaten en terugkeren naar de bewoonde wereld. Soms dreigde je hier te vergeten dat er daarbuiten nog iets anders was. Vooral als je hopeloos in de shit zat, en dat grote metalen monster niet mee wou werken, uit balorigheid of metaalmoeheid vierkant draaide. Dan was er geen haar op zijn hoofd die er aan dacht dat het waaide, of koud was, of dat de zon scheen. Eén ding stond vast, hier wou hij niet zijn als de wereld verging.

Hij nam zijn fles water uit de metalen kast met reserve onderdelen, zette ze aan z'n lippen en keek naar de klok terwijl hij enkele grote slokken nam. Vijf voor één. Hij schroefde de dop op de fles, stak ze in z'n tas en keek nog eens naar de klok. Het was duidelijk dat ze stilgevallen was. Wat een moment om op te geven! Ieder ogenblik verwachtte hij het signaal te horen waarop de twee ploegen stilzwijgend wisselden. Het moment waarop de last op verse schouders overging. Hij keek om zich heen, maar niemand anders leek te hebben opgemerkt dat er in de grote wijzerklok geen beweging te bespeuren was. Het moest een mechanish defect zijn, het kon toch niet dat die dingen nog op batterijen werkten. Het verlossende sein liet op zich wachten. Hier klopte iets niet.

Elke spoel was goed voor een vol kwartier en de laatste, die hij er om iets minder dan tien voor had opgezet, liep af. Hij overwon zijn tegenzin, wist dat het gevoel van onrecht kleinzerig was en met een automatische reflex verving hij de rol, en startte een nieuwe cyclus. Ook de andere operators vervingen de lege spoelen en gingen verder met hun werk. Het bureau van de ploegchefs aan het eind van de fabriekshal lag bovenaan zodat ze alles met een oogopslag konden overzien. Omgekeerd kon ook de operator zijn directe overste in de gaten houden. Zijn chef stond met zijn jas aan tegen de hoofdman van de namiddagploeg te praten. Ook de collega's die het hier straks zouden overnemen, waren in gesprek en maakten vooralsnog geen aanstalten om naderbij te komen. Hij staarde naar de zopas ingeworpen spoel die ook alweer zijn eindpunt naderde, terwijl hij de nodige controles bij de vorige nog niet had afgewerkt. Wat was er verdomme aan de hand? Hij haalde zijn mobieltje uit zijn tas, voorzichtig, want het was verboden om je gsm bij je te dragen. Hij klapte het toestel open, voorovergebogen in een kast zodat hij uit het zicht van de camera's bleef, en keek ongelovig naar de cijfers op het kleine scherm. Vijf voor één.

dinsdag 29 januari 2013

HET WARE LEVEN VAN THOMAS SUTPEN

William Faulkner, 'Absalom, Absalom!'

In 'Absalom, Absalom!' krijgen we het verbijsterende verhaal van Thomas Sutpen, een jonge berooide avonturier die naar Jefferson, Mississippi trekt met het ambitieuze plan daar op korte termijn een grote plantage uit te bouwen en een gezin te stichten. Alles is geoorloofd om dat doel te bereiken en het lijkt er al snel op dat de nergens voor terug deinzende Sutpen in zijn opzet zal slagen. Hij ontfutselt een indianenstam een stuk grond, en gaat met behulp van een Franse architect en een legertje wilde zwarte slaven aan het werk. Hij trouwt met de dochter van een rechtschapen en gerespecteerde dorpsbewoner, die in alles het tegenbeeld van Sutpen lijkt. De vrouw schenkt hem een zoon, Henry, en een dochter, Judith. Maar langzaam haalt zijn verleden hem in; ondanks zijn jonge leeftijd blijkt Sutpen reeds een heel leven achter de rug te hebben. Dit alles speelt zich af in het diepe zuiden van Amerika, in een donker verleden toen het de normaalste zaak ter wereld was dat de ene mens heerste over de andere, en het ene leven kostbaar en het andere waardeloos bleek.

Reeds vanaf de eerste bladzijden weet de lezer in grote lijnen wat de kern van het verhaal vormt. Wat volgt is een subtiele dissectie van de feiten. De reconstructie van Sutpen's levensloop gebeurt aan de hand van enkele vertellers, van wie Quentin Compson, wiens grootvader een kennis van Sutpen was, het meest aan het woord is. Iedere verteller heeft zijn eigen interpretatie gevormd van wat er zich heeft afgespeeld, heeft naargelang zijn relatie tot Thomas Sutpen een andere kijk op het gebeurde, en reikt de lezer puzzelstukken aan die bij een ander relaas ontbreken waardoor de mozaïek niet alleen ingewikkelder maar ook completer wordt. De lezer moet er telkens weer achter zien te komen wie er precies aan het woord is, wat diens rol was binnen het gebeurde, de waarde van de nieuwe informatie die wordt aangereikt in vraag stellen of nuanceren, en uitvissen wat dit betekent voor het uiteindelijke verhaal.

De lezer is de onderzoeker die achter de waarheid tracht te komen, de lijkschouwer die de ongelukkige na de ontploffing weer bij elkaar moet zien te puzzelen om erachter te komen wie daar nu eigenlijk ligt. Hij wordt door Faulkner belaagt met lange verpletterende en hypnotiserende zinnen met eindeloze beschrijvingen die bol staan van de zorgvuldig bij elkaar gesprokkelde adjectieven. Een stroom van woorden waarin wat bloeit weer moet verdorren, wat groots is zal verdwijnen, en tragische levens worden geschetst, van de geboorte tot de dood. Af en toe vertoont een verteller de neiging zich te bezondigen aan mythevorming, zodat de uiteindelijke eindconclusie van de lezer is dat dé waarheid hier niet bestaat, niet meer te achterhalen is, maar dat er meerdere waarheden zijn.

William Faulkner groeide op in de staat Mississippi, en ging zich al snel vragen stellen over de grote thema's van het leven, de verhoudingen tussen blank en zwart en over de decadente opvattingen in het Zuiden in het algemeen. Hij was negenendertig toen Absalom, Absalom! verscheen. Het was zijn negende roman, en hij had ondertussen reeds verschillende meesterwerken op zijn naam staan, zoals 'As I lay dying' en 'Light in August'. Het boek zou er in hoge mate toe bijdragen dat Faulkner in 1949 de Nobelprijs literatuur werd toegekend. Dat dit sprankelende meesterwerk vandaag door een uitmuntende vertaling opnieuw springlevend is, hebben we vooral te danken aan de volhardende vertaler Bartho Kriek, waarvoor hulde.

dinsdag 22 januari 2013

CEL

Slenterend doorheen een decoratief opgesteld aanbod aan ontheemde spullen was ik - onbewust overgeschakeld naar slaapwandelmodus - plotseling klaarwakker. Het ding verantwoordelijk hiervoor werd vervaardigd uit tri & multiplex waar het kleur uit weggetrokken was, en dat een deprimerend grijs uitsloeg. Rechthoekige raampjes in melkglas, net als het omhoog schuivende voorzetstuk. De vraagprijs voor het claustrofobisch aandoende kooitje was afgerond naar vijf euro. Een vriendenprijs.

Ik werd teruggeworpen naar de tijd toen ik als achtjarige samen met mijn vader bij het eerste licht de velden in trok, gewapend met een thermos hete koffie, slagnetten en een lokvogel. De vrouwtjesvogel werd aan een touwtje vastgemaakt, waarna wij ons in het struikgewas verschuilden. In stilte nipte ik van de hete koffie terwijl vader zijn eerste zelfgedraaide sigaret opstak. De lokvink raakte uitgeput, hield na een poosje op met fladderen en hupte hulpeloos rond. Ze begon om hulp te roepen, eerst zachtjes, maar steeds luider; 'Help! Help! Help!' Ons geduld werd beloond. Een zwerm vinken dook uit de mist en viel rond het wijfje neer. Op dat moment trok mijn vader aan een touw waardoor het vangnet dichtsloeg. Een voor een haalde hij de dodelijk verschrikte diertjes vanonder het web. De oudere vogels en de wijfjes liet hij meteen weer vrij. De jonge mannetjes werden in een verzamelmuit gestopt; terug thuis zouden ze elk een kooitje zoals dit hier krijgen. Isoleercellen waarin alleen het lichter wordende melkglas verraadde dat de dag aangebroken was. Daarna zouden ze 'verleerd' worden. De vogels werden in de buurt van een veteraan gezet; een dier dat het grootste deel van zijn leven inmiddels tussen vier houten paneeltjes had doorgebracht, en voor wie de buitenwereld slechts een vage, onwaarschijnlijke herinnering was.

Ik dacht aan de vinkenzettingen op zondagochtend; mijn ouders hielden er een verschillend geloof op na. We vertrokken op onze fietsen naar een omliggende gemeente waar een wedstrijd was. Mijn vader reed voor me uit zodat ik het kooitje op zijn bagagedrager in het oog kon houden. In het café dat de zetting uitschreef, vroeg hij wat water om het drinkbakje dat hij voor vertrek had leeggemaakt, weer aan te vullen. Tientallen, soms meer dan honderd kooitjes die op een regelmatige afstand van elkaar op het asfalt stonden. Daarin telkens een op oorlogspad zijnde of paniekerige mannetjesvogel die indringers binnen zijn teritorium meende waar te nemen en deze een uur lang door het eindeloos herhalen van het aangeleerde melodietje vergeefs probeerde te verjagen. Daar vlakbij: mensen die hun adem inhielden en met een krijtje streepjes op een krijtstok trokken iedere keer een vogel een volledig liedje zong. Sommige vogels haalden 700, 800 liedjes in een uur.
Het duurde lang voor ik begreep wat er eigenlijk aan de hand was. Mijn vader, een bouwvakker die van maandagochtend tot zaterdagavond werkte, raakte geoefend in zijn verdediging. Een mantra. 'Het is het enige wat ik heb, en dat wil je me ook nog ontnemen.'  Verder moest ik horen hoe goed die vogels het bij hem hadden. Altijd vers eten en drinken. Af en toe een stukje fruit. Een takje ganzemuur. Nooit koud in de winter. Afgeschermd van hun natuurlijke vijanden. Een zorgeloos bestaan. Ik zag hoe mijn honende gelach wonden sloeg, maar mijn afkeer voor die kooitjes werd er alleen maar groter op.  

Hier stond ik nu, in de Kringwinkel die zich openstelt voor minderheden en alles doet om mensen uit hun isolement te halen. Die in moeilijkheden geraakte broeders en zusters opnieuw een kans wil bieden om het leven alsnog bij de horens te grijpen. Die ontheemden die hun land moesten ontvluchten helpt een nieuwe thuis te vinden en deel uit te maken van deze, ondanks de crisis, nog steeds welvarende maatschappij. Nee, dat dit kooitje hier te koop werd aangeboden kon alleen maar een vergissing zijn.

dinsdag 8 januari 2013

F-BOOK

(zondag 6 januari)

VRIJDAG 21 DECEMBER 2012

'Coroage, 't is de laatsten!' De man in deze krantenwinkel is bijzonder spraakzaam tegen onbekenden.
'Nog een beetje, en we zijn er vanaf!' reageer ik, verrast door zijn vermogen om zo vroeg in de ochtend en op de dag zelf grapjes te maken over het eind van de wereld.
'Ja', zegt hij ernstig, 'maar er zijn er al veel die verlof genomen hebben en de kerstvakantie reeds hebben ingezet...'

(9 december 2012)

Geachte medewerker van BPOST BANK Internet Banking Department,

Bedankt voor de uitleg van het werk van de afdeling Internet Bankieren BPOST BANK. Dank u bij voorbaat voor 2013 geïnstalleerde beveiligingssoftware. Maar ik voel me veiliger met deze innovatie beschikt niet over online bankieren, en ik vrees dat in de toekomst alles behalve zorgelozen van uw services gebruik maken. En excuses ik voor de succesvolle afronding van uw Internet fraude moeten dwarsbomen mijn gegevens via de link niet wenst te bevestigen.
Wij danken u voor uw begrip.
Met vriendelijke groet,

Rino Feys

(3 december 2012)

Hallo met Rino.
Mijnheer Feys?
Ja inderdaad.
U zoekt werk?
Excuseer?
Wel, wij hebben op ons interimkantoor zopas een reactie van u ontvangen.
Ah ja, dat klopt, ik heb daarnet gereageerd op een vacature.
En welk werk zoekt u?
Hoezo? Ik heb gereageerd op een vacature met een sollicitatiebrief en een C.V. in bijlage zoals op jullie website staat aanbevolen.
Ja, maar dat kunnen wij hier niet zien.
Jullie kunnen het niet zien?
Nee, die toepassing kunnen wij helaas niet openen.
Dus ben ik hier al een hele tijd bezig met iets wat jullie niet kunnen zien.
Ja, maar een persoonlijk gesprek is belangrijker dan een C.V....
Maar waarom ben ik dan uren bezig met het schrijven van een sollicitatiebrief en het opmaken van een C.V. als jullie het niet kunnen lezen?
So-wie-so is een persoonlijk gesprek noodzakelijk, mijnheer Feys, hoe-dan-ook! En daarbij moeten we u kunnen zien! En als u wilt kunt u uw C.V. dan ook meebrengen... Hallo? Hallo?
Hallo mijnheer Feys?...

(17 november 2012)

De binnenstad was afgezet, de sint was op komst en had als voorwaarde een vrije doorgang geëist. Ik moest toevallig in de stad zijn, maar zag me genoodzaakt te parkeren op een parking aan de rand. Dichter raakte je met de wagen niet. Een vrouw probeerde toch door te rijden. Ze kwam tot stilstand aan een versperring. Een forse agent met helm op stond in het midden van de straat. De motor stond iets verder geparkeerd. De vrouw draaide het raampje omlaag en riep in de richting van de agent: 'Mijnheer! Mijn garage is ginds, maar hoe kan ik tot daar geraken?' De agent kwam dichterbij.
'Mijnheer', herhaalde de vrouw, 'daar is mijn garage. Zou ik kunnen doorrijden om er te parkeren?' De agent zei nu iets, maar ik had het niet gehoord, en ook de vrouw bracht een hand bij haar oor terwijl ze haar ogen tot spleetjes kneep.
 'Mevrouw', zei de agent.
 'Het is mevrouw.'

(18 juli 2012)

Beste boekenvrienden, het is een trieste zaak maar ik verlaat boekhandel De Zondvloed omdat deze in de opzet die ik voor ogen had niet rendabel is te Roeselare. Dit blijkt uit de boekhoudkundige cijfers van het afgelopen jaar (jaren). Het gebeurt met grote spijt in het hart, maar in alle vriendschap. Johan Vandenbroucke zal het dagelijks bestuur van de boekhandel in Roeselare vanaf augustus overnemen en het concept van de winkel opnieuw bekijken.
Ik weet dat dit voor de winkelfans als een donderslag bij heldere hemel komt, en ik verontschuldig mij daarvoor, maar ik had het hart niet om er in de winkel over te beginnen. Ik dank allen die ons de afgelopen vier jaar gesteund en door de vele moeilijke momenten heen geholpen hebben. Het was gelukkig niet enkel kommer en kwel, ik heb hier ook de tijd van mijn leven gehad. Met heel veel plezier denk ik terug aan de prachtige boeken die we mochten verwelkomen, aan de mooie vriendschappen die hier zijn ontstaan, en aan de meer dan zestig auteurslezingen die we mochten organiseren. Als u mij wilt bereiken, gelieve dan niet het winkelmailadres, maar naar mij persoonlijk te mailen via rino@scarlet.be. Ik wens u het allerbeste en nog heel veel boekenliefde toe.

(11 juli 2012)

Bejaard koppel Nederlanders in de winkel.
'O meneer, is dit alles wat u van Philip Roth hebt? Dit rijtje hier?' Ze staan naar de boeken toegekeerd, en proberen hun hoofden achterom te draaien, maar dat laten die nekwervels niet meer toe.
'Wat zegt u? Ja? Nou zie je wel, ze hebben het hier ook niet. Toch vreemd, nergens vind je het...'
'Wat zoekt u precies?' vraag ik, terwijl ik dichterbij kom.
'Ach, Nemesis, maar het is er niet...' Ze strijkt met haar vinger over de ruggen, ook van het boek dat ze zoekt. Ik schuif het een beetje achteruit. Met grote ogen vol stille bewondering kijken ze beiden naar me op, terwijl ik me weer verwijder.
 'Nou wat zeg je me daarvan, hebben we er overheen gekeken, gek word je daarvan! Nouja, dat heb je met gele boeken, het is weer eens bewezen, die zie je gewoon niet staan...'

(27 juni 2012)

'Moet je nu zien', zegt de vrouw tegen haar man, 'er ligt hier een boek voor jou'. Vijftigers, die van de markt komen en binnenvallen voor de wekelijkse koffie- en plasstop. Ze verspreiden de geur van vis en kip aan het spit waardoor Toots, de teckel, kwispelend uit haar mand stapt, zich rustig uitrekt, en dan goedgemutst op onderzoek gaat.
'Je weet dat ik geen boeken lees', bromt haar man, en knipoogt naar me.
'Jammer', zegt de vrouw, 'het was nochtans perfect voor jou', en legt, nadat ze de achterflap gelezen heeft, 'de kunst van het heldere denken' weer terug.

(23 februari 2012)

Dagelijks is er wel iemand in mijn vriendenclubje hier die het op prijs stelt dat ik hem of haar een verjaardagskaart heb gestuurd. Dat zie ik bij meldingen, want daar vinden sommige jarigen 'je bericht leuk'. Als ik op 'je bericht' klik, verschijnt er zo'n aandoenlijke balonnetjes/bloemetjes/sterretjes kaart met een old school verjaardagslettertype er sierlijk en/of uitbundig doorheen die de gelukkige van mijnentwege proficiateert. En te bedenken dat ik nooit goed met verjaardagen was! Maar Facebook heeft dat voor me opgelost. Misschien heb ik iets geactiveerd dat er voor zorgt dat niemand nog vergeten wordt, hoewel ik me niet kan herinneren wanneer of wat dat was. In elk geval is het feit dat ik zo'n kaart verstuurd heb voor mij een even grote verrassing als voor de jarige zelf. En het voelt een beetje genant aan: wéér een verjaardag die ik bijna vergeten was! Maar dankzij Facebook weten mensen dat ik aan hen denk! De rest doet er niet toe. Weet dat het gemeend is. GELUKKIGE VERJAARDAG IEDEREEN!

(12 oktober 2011)

'Wacht, ik heb hier de krant van vandaag', zeg ik tegen de vrouw bij wie ik een koffie breng. Ze zit te lezen in de krant van gisteren.
'Zal er iets anders in staan misschien?' vraagt ze, en dan in zichzelf: 'k Peis 't nie'.