vrijdag 6 december 2019

OP EEN DAG

Zoals een succesvol traject van een medewerker tot grote voldoening kan leiden, is een mislukt parcours een bron van frustratie en droefenis. Gelukkig gebeurt het niet zo vaak. Meestal gaat het om jonge mensen. Alles proberen we, Nathalie, mijn assistente en ik. Ons geduld is eindeloos, maar ze slagen er niet in om door te zetten.
Om 's morgens op te staan. Om op het werk te verschijnen. Om te blijven. Om te werken.
Vaak hebben ze al een hele lijst aan voormalige werkplaatsen opgebouwd, via interimkantoren waar ze zich ondertussen niet meer moeten aanbieden. Op het moment dat ze bij ons komen solliciteren, krijgen ze een leefloon en wonen daarnaast soms ook nog eens in een crisiswoning, een voorlopige noodoplossing met dank aan het OCMW. Ze staan aan de rand van de afgrond want als ze er niet in slagen hun job hier te behouden dreigen ze alles te verliezen. Maar hoewel ze dat weten, en ze het bovendien geregeld te horen krijgen, lukt het niet. Waarom? Duizend en één redenen.
Ze hebben nooit geleerd om iets vol te houden. Ze hebben ook nog nooit iets tegen hun zin moeten doen. Het leven is een speeltuin en ze zijn hier in de eerste plaats om te genieten. Ze hebben enkel rechten maar geen plichten. Ze vinden het alleen maar vanzelfsprekend dat ze geld krijgen om niets te doen. Ze hebben het goede voorbeeld niet gezien. Of er was gewoon geen voorbeeld.
Martin en Marco werkten hier op verschillende tijdstippen. Bij mijn weten kennen ze elkaar niet. Toch hadden ze veel gemeenschappelijk.
Beiden jonge twintigers. Ambitieus gestart maar het vuur doofde snel. Daarna waren ze meestal lusteloos. Ze sleepten zichzelf voort. Letterlijk. Je moest hen vragen om hun voeten op te tillen. Dan keken ze je verstoord aan, een blik die twijfelde tussen ontreddering, gekwetstheid en ergernis. Ze waren het slachtoffer van je onredelijkheid, kansloze prooien van je kleine dictatuur. Uit protest tilden ze hun voeten demonstratief iets hoger op, enkele stappen na elkaar, en vervielen toen weer in een apathisch verder schrijden in slow motion.
Je moest ze continu aansporen om wat flinker te zijn, wat energieker uit de hoek te komen, ze erop wijzend dat het hier toch best meeviel. Om negen uur beginnen en om vijf uur klaar met werken. Drie pauzes; een kwartier in de voormiddag, een half uurtje 's middags en een kwartier in de namiddag. Alles voorhanden om het werk zo gemakkelijk en comfortabel mogelijk te maken. Vermelden dat werken hielp om je zorgen even te vergeten. Ze ervan proberen te overtuigen dat de tijd dan ook sneller zou gaan, en wie weet, misschien zouden ze zich zelfs amuseren.
Over het algemeen haalde zo'n speech niet veel uit, kreeg je enkel meewarige of spottende blikken, maar een zeldzame keer veerden ze op en knikten ze, ja, het was waar, je had gelijk, en dat ze wat meer hun best zouden doen. Weet je wat, ze kregen er zelfs zin in, wat een goeie chef was jij toch, jij kon mensen echt motiveren, maar ja, daarom was jij hier dan ook de chef natuurlijk! En ze lachten en reden een bak met spullen dichterbij, stroopten hun mouwen op en begonnen eraan. Waarna je hoopvol wegliep, vol goede moed.
Maar het kon evengoed dat, als je iets vergeten was en ogenblikkelijk terugkeerde, ze zich weeral hadden neergezet, niet eens opspringend toen ze je terug zagen komen, maar hun hoofd schuddend, zeggend dat het toch niet ging, dat het niets ging worden, dat ze het zo moeilijk hadden, je gepijnigd, in elkaar gedoken aankijkend alsof het universum op hun schouders drukte, zodat je bijna medelijden kreeg tot ze je vroegen of ze misschien eerst een sigaret mochten gaan roken, dat het daarna waarschijnlijk beter zou gaan.
Of ze waren tot je grote vreugde toch met werken begonnen en later, als je de afvalbakken controleerde, zag je beeldjes die onbeschadigd binnen gekomen waren, in duizend stukken liggen. Niet één keer maar geregeld. Agressie. Dan hadden ze zich na je vertrek afgereageerd op enkele borden of wat biscuit.
'Er was een barstje in Rino. Je zegt toch altijd da je niet wilt dat we iets dat al kapot is in de winkel brengen?'
Dat was hun verweer als je hen op je vermoeden wees, terwijl ze vol onbegrip hun hoofd schudden, hoe kon je zoiets van hen denken.
En het was ook zo, kapotte spullen hoorden niet in de winkel, en misschien had ik niet goed gekeken, niet gezien dat er een handje ontbrak, enkele vingers of wat bloemblaadjes, of dat het hoofdje er al eens opnieuw was opgezet. Het gebeurt wel vaker.
Alleen gebeurde het bij hen iets te vaak, het was te opvallend, bakken vol kapotte spullen waar voorheen niets aan leek te mankeren.
Ze waren futloos, hadden geen energie. Waaraan dat lag? Slechte eetgewoonten konden de oorzaak zijn. Of stress vanwege huisvestings- of relatieproblemen. Slaaptekort, eventueel in combinatie met een kater. Niet zelden ook lag overmatig marihuanagebruik aan de basis van deze stemmingswisselingen. Dat onvoorspelbare schakelen tussen onverschilligheid of razernij. Ze rookten een eerste joint toen ze net wakker waren en de dag was al meteen om zeep.
En tenslotte, nadat je alles geprobeerd had, moest je ze wel laten gaan. Je kunt ze niet houden. Je mag iemand niet dwingen tot iets wat hij of zij niet wil. Zo zijn er helaas nog, meestal jongens maar ook meisjes, die we zagen komen en weer gaan. Soms komen ze nog eens ter sprake. Gemiste kansen. Het steekt nog steeds.
'Ze waren er nog niet klaar voor', zeggen Nathalie en ik dan troostend tegen elkaar.
Je ziet hun potentieel, hun talent en een tijdlang ben je er zeker van dat de sky the limit is, als ze maar willen, als je het hen maar kunt laten inzien. Tot je het korset ziet waarin tijd en plaats ze heeft gewurmd, de gevangenis waarin ze leven onder invloed van familie en vrienden. Onder de ballast van hun verleden. Die bizarre overtuigingen die erin gebakken zitten. Het vervormde beeld dat ze van de wereld hebben.
Zoals David. Hij vond werk dan weer gewoon verloren tijd. Het zat in de familie. Zijn ouders deelden dezelfde filosofie. Daarnaast had hij veel last van depressies. Wat dat precies was, kon hij niet goed uitleggen, maar zijn moeder had het ook.
Het was zomer toen hij hier begon, en hij moest, om te beginnen, twee halve dagen per week werken. Indien dat goed verliep, zouden we het werkritme langzaam opbouwen, en naar drie halve dagen gaan. Maar op zijn tempo.
'Ik wil buiten werken', zei hij toen ik hem na een rondleiding vroeg wat hij hier wilde doen. Dat was nu net het enige wat niet mogelijk bleek. Maar hij stond erop, zei dat hij anders gek ging worden. Ik zei dat het normaal was dat hij niet graag binnen zat met zo'n mooi weer, maar dat dit voor iedereen gold die hier werkte. En dat zij achtendertig uur per week moesten werken, in tegenstelling tot de twee keer vier uurtjes die hij hier door moest brengen. Dat dit het systeem was waarvoor hij koos als hij verder geld wenste te ontvangen.
Hij zei dat hij het begreep, maar dat hij niet lang aan één stuk door hetzelfde werk zou kon doen, want dat hij dan problemen kreeg om zich te concentreren. Dus verzon ik een reeks klusjes, kleine, afwisselende werkjes. En dat ging goed, hij kwam elke week twee keer langs, handelde de werkjes behoorlijk af en na verloop van tijd leek een derde halve dag tot de mogelijkheden te behoren. Hij werd uitgenodigd door zijn trajectbegeleider die trots op hem was en die suggereerde om een nieuwe stap vooruit te zetten, een logische stap naar zelfstandigheid. En het zweet brak uit bij David, je zag het parelen op zijn voorhoofd, en de volgende week was hij ziek. En de week daarna ook. En alle daarop volgende weken, maandenlang.
Een depressie, naar ik vernam.
En toen ik dacht dat het voorbij was, stond hij daar plots opnieuw. Iedereen blij en alles weer van vooraf aan. David herpakte zich vlot en na een tijdje waren we bijna vergeten dat het de vorige keer zo de mist in was gegaan. Tot die derde halve dag opnieuw ter sprake kwam. Op slag zat hij weer thuis. Enkele maanden lang hoorde of zag ik niets van David. Tenslotte wilden ze zijn contract stopzetten.
Maar eerst wou zijn trajectbegeleider het nog een laatste keer proberen, en we nodigden David uit voor een gesprek, gingen met hem aan tafel zitten.
Of hij wel wist dat iedereen hier zo zijn best voor hem deed? En dat hij zijn toelage zou verliezen als hij niet op zijn minst probeerde om te werken? En dat hij op straat zou komen te staan als hij geen inkomen meer had?
De trajectbegeleider klonk echt boos, zelfs ik was onder de indruk. Toen milderde de toon van zijn stem. Want dat David geluk had, en niet bang hoefde te zijn, hij kreeg nog een nieuwe kans. Hij mocht wederom opnieuw beginnen. Maar dit was echt de allerlaatste keer. Als hij dit verknalde kon niemand nog iets voor hem doen.
'Wat denk je David?', vroeg onze coach. 'Proberen we het nog een keer?'
Tot iedereens verbazing schudde David van nee.
'Maar dan verlies je je toelage, David!' De jongen mompelde iets.
'Wat zeg je daar David?'
'Ik kom niet terug.'
Ontgoocheld omwille van alle inspanningen dropen de trajectbegeleider en de coach af. Ik zat nog eventjes samen met David.
'Besef je wel wat er gaat gebeuren? Nu gaan ze je toelage schrappen, en dan? Dan heb je niets meer. En als je geen geld meer hebt, beginnen de problemen pas goed. Dan kun je de huur niet meer betalen, geen eten meer kopen. En tenslotte laat iedereen je vallen. Dat wil je toch niet Dav….'
Hij legde een hand op mijn schouder.
'Ik vind het bijzonder lief van je dat je zo met me begaan bent Rino, maar je hoeft niet met me in te zitten. Je gelooft toch niet echt dat ze me laten vallen? Ze hebben het al vaak gezegd, maar ze hebben het nog nooit gedaan. Je moet het uit je hoofd zetten, laat het rusten, echt, je moet je niet zo'n zorgen maken. Het komt allemaal goed, je zult het zien!'
Hoewel het ondertussen al enkele jaren geleden is, krijgt hij tot op vandaag nog steeds zijn bijlage. Af en toe zie ik hem aan het bushokje staan. In een bermuda, met een bloemenhemd, een rugzakje over zijn schouder, een sigaret in zijn ene hand en breed grijnzend vanonder dat strooien hoedje en die zonnebril naar me zwaaiend met zijn andere hand terwijl ik hem passeer, onderweg naar mijn werk.
Sommigen slagen er dus in om door de mazen van het net te glippen. Het is een wonder hoe ze het doen. Pas op, het is niet gemakkelijk. Het vereist een groot je-m'en-foutisme. Lak hebben aan alles. Enige schaamteloosheid ook. Maar ik denk nog steeds, meer nog, ik ben ervan overtuigd dat het niet kan blijven duren. Er komt een einde aan.
Op een dag staan David, Martin en Marco, en alle anderen hier weer voor mijn neus.

vrijdag 29 november 2019

DROOM

Ik droom van mijn dode vader
Hij is zo jong, zo knap, zo bleek
Hij kijkt bezorgd
'Rino' zegt hij en schudt zijn hoofd
Ik vraag me af wat het betekent
'Trek het je niet aan' zegt Luc De Vos
Maar echt gerust ben ik er niet op

TIJDREIZIGER

Omdat ze zo slank is oogt ze groot hoewel ik haar niet groter dan een meter zeventig schat. Ze draagt een zwart hoedje met een zwarte bloem op de zijkant, en een lange zwarte jurk die over haar voeten valt, met zwarte kant afgewerkt in de hals. Een openhangend zwart jasje met pofmouwen en bont in de kraag. Ze lijkt zo weggelopen uit één of ander decor van honderd jaar geleden.
Het is net alsof ze altijd mysterieus glimlacht maar zo is haar mond gewoon gevormd. Het is niet gemakkelijk om haar leeftijd te schatten. Ze heeft een mooi strak gezicht, maar de hardnekkige plooitjes rond haar ogen en mond doen vermoeden dat ze de zeventig nadert. Ze komt hier af en toe, maar nu is het al eventjes geleden. Tot vandaag, met onze jaarlijkse kerstmarkt.
Met haar eigenzinnige verschijning lijkt het wel of ze de in dikke winterjassen ingepakte rij kooplustigen, die met winkelmanden vol feestkledij en kerstgerief staan aan te schuiven aan onze kassa, probeert op te vrolijken.
Ze wil een klassieke donkerblauwe bloes en zes groen gekleurde wijnglazen afrekenen maar moet wachten op de vorige klant die enkele betaalkaarten na elkaar uitprobeert, tenslotte met succes.
Wanneer het haar beurt is, scant de kassamedewerker het kledingstuk, tikt de prijs van de glazen in en noemt het totaalbedrag. Ze loert naar het computerscherm en giet haar portemonneetje uit op de winkeltoog. Muntstukken worden heen en weer geschoven, ze kijkt nog eens naar het te betalen bedrag, zoekt in haar handtas, en hoewel er een lange rij staat, wachten we uit beleefdheid nog eventjes af. Maar tenslotte help ik en sprokkel het bedrag er van tussenuit, toon wat er in mijn hand ligt, ze maakt een wegwerpgebaar.
'Of moet ik die muntjes nog omwisselen?', vraag ik, als ik haar het resterende kleingeld bedremmeld in haar geldbuidel zie vegen.
'Ik heb al betere dagen gehad', zegt ze. Ze leest de verbazing op mijn gezicht.
'Ja, het lukt me niet om geld te tellen. De meeste dagen gaat het beter, en dan plots is er die terugval.' Ze haalt de schouders op en rist het zakje met muntjes dicht.
'Ik heb een trombose gehad.'
Hoewel iedereen gehaast lijkt, kijken nu ook andere klanten even opzij.
'Hoe lang geleden?'
'In september. In het begin kon ik niet meer praten. Maar het is al veel beter nu. Het moet ook, want ik heb mezelf beloofd dat ik honderd zal worden.' Ze lacht, een beetje geschrokken omdat ze dit hier zomaar opbiecht.
'En hoe oud bent u nu?'
'Dit jaar ben ik tachtig geworden.'
Nu kijken degenen die na haar komen, opnieuw opzij, iets sneller en iets beter.
'Proficiat!' zegt de vrouw die naast haar staat en haar eigen aankopen al uitstalt op de winkeltoog. 'Dat zou je echt niet zeggen.'
'Nee, maar sinds mijn trombose voel ik me wel zo.' Ze schudt het hoofd verontschuldigend.
'Ik mag niet zo negatief zijn, alles ziet er goed uit, en de eerste maanden zijn van groot belang in het herstellingsproces. Niet bij de pakken blijven zitten. En nu de straat weer open is, ga ik weer wat meer naar hier komen.'
En terwijl de kassamedewerker opnieuw kledij aan het scannen is en ik beveiligingen weghaal en broeken en hemden opplooi, en de volgende klant haar spullen opbergt in een zelf meegebrachte winkeltas, schrijdt ze traag naar de uitgang, terugkerend naar het doek van de oude meester waaruit ze eventjes gestapt is.

ERG

Het duurde even voor we doorhadden waarom er deze week zoveel materiaal binnenkwam. Terwijl één medewerker meestal voldoende is om de situatie in onze ontvangstreceptie onder controle te houden, en er vooral tijdens de vakantieperiodes met zijn tweeën wordt gewerkt, waren we nu met drie en nog hadden we moeite om alles gesorteerd te krijgen aan het tempo waarmee de goederen werden afgezet.
Tot ons via een buurtbewoner ter ore kwam dat ze een deel van de straatwerken hier in de buurt hadden afgerond. Daardoor was de winkel weer een stuk toegankelijker geworden en blijkbaar profiteerde een aantal mensen ervan om het soms al enkele maanden klaarstaande gerief nu eindelijk naar de kringloopwinkel te brengen.
Tussen al het rumoer door vroeg een kalende man met een Buddy Holly bril op zijn neus, ik schatte hem een jaar of vijftig, of ik een kijkje wou nemen in zijn wagen. Hij had wat spullen mee en misschien stak er iets tussen dat nog verkoopbaar was.
'Mijn schoonvader is plots overleden, en we maken het huis leeg', zei hij.
De wagen was tot de nok gevuld met dozen.
'Het was iemand die altijd het ergste verwachtte. Terwijl er in zijn leven, alles welbeschouwd, eigenlijk nooit iets ergs gebeurd is. Zo was hij er een hele tijd van overtuigd dat we vroeg of laat met een langdurige elektriciteitsstoring af te rekenen zouden krijgen. Daarna was hij er zeker van dat er op een bepaald moment geen water meer uit de kraan zou komen. Mijn schoonvader geloofde ook dat de dag eraan kwam dat iedereen plots ziek zou worden, het kon gewoon niet anders. En dan weer waarschuwde hij ons dat er elk moment een kernoorlog uit kon breken.'
Hij nam de bril van zijn neus en poetste de glazen met een stuk van de sweater die hij droeg. Het waren roze omrandde, waterige ogen waarmee hij naar me trachtte te kijken terwijl hij verder ging.
'Er was geen geld voor een schuilkelder, maar hij had jodium in overvloed! En hamsteren dat die man deed. Eigenlijk had hij geen gerust moment. We kenden zijn obsessie wel maar waren toch verrast. Dat hele huis staat vol. Allemaal spullen die hem in geval van nood misschien van pas zouden komen.'
We laadden de merkwaardige vracht over op onze kar.
'Zijn jullie iets met encyclopedieën?'
Ik zei dat het er een beetje vanaf hing, dat we de meeste ook niet meer in de winkel brachten want dat mensen tegenwoordig alles opzoeken op het internet, maar dat hij ze gerust mocht brengen als hij ze niet kwijt raakte. Dan werden ze papierslag. Hij knikte.
'Mijn schoonvader beweerde dat, als dat internet plots wegviel, de mensen alle door de eeuwen heen verworven kennis in één keer kwijt waren, en daarom had hij zijn eigen bibliotheek georganiseerd. Alle vrije muren in de woonkamer, keuken en slaapkamer had hij van boekenrekken voorzien en gevuld met naslagwerken over alle mogelijke onderwerpen. Hij noemde het 'Het geheugen van de wereld'. Hij was er zeker van dat hij de mensheid er op een bepaalde dag een dienst mee zou bewijzen.'
Ik gaf hem een folder met het nummer van de ophaaldienst; er waren ook nog enkele grotere meubels die hij zelf niet kon brengen. Dan kon hij die boeken meteen meegeven.
'Je had die kelder moeten zien! Mijn schoonvader had een hele voorraad voedsel aangelegd. Tegen elke wand stonden er rekken volgestouwd met dozen kant en klare maaltijden in blik. Die heb ik aan de voedselbank geschonken. Tenminste, wat nog bruikbaar was, want bij het meeste was de houdbaarheidsdatum reeds verstreken en die heb ik dan maar naar het containerpark gebracht. Net als die tweehonderd petflessen met water die ik eerst nog mocht uitgieten.'
Hij ging mijmerend met een hand door de spullen die hij zonet had afgezet en haalde de schouders op.
'Het nieuws had hij allang afgezworen. Maar ik denk dat hij teveel naar films keek.'
Toen de man vertrokken was, begonnen we te sorteren. Sommige goederen waren van recente makelij, andere bijna antiek, maar zo goed als alles zat nog in de originele verpakking.
Hij had niet overdreven, MacGyver was in de buurt.
Een aantal spullen twijfelden tussen technische hoogstandjes en prullen. Het idee was oké maar het zag er zo goedkoop uit dat het te betwijfelen viel of het echt zou werken. Zoals de compacte schoevendraaierset die bestond uit een handvat en een twintigtal verschillende schroefkoppen, of een zakmes met veertig toepassingen. Maar er stak ook robuuster materiaal tussen zoals een metaalschaar, een moersleutel en een klauwhamer. Verder: een kartonnen doos vol wattenstaafjes, het walkie talkie trio met drie kilometer zendbereik, een rol klimtouw en een hakenset, een stel scharen, een aansteker met verschillende flesjes bijvulling, een doos vol tubes secondelijm, per vier verpakte AA batterijtjes die bij nadere inspectie inmiddels helaas onbruikbaar, een set nagelschaartjes, enzovoort, doos na doos, en alles nog in nieuwstaat. Mooi materiaal om naar de winkel te brengen; de spullen zouden uitgevochten worden, dat stond nu al vast.
Maar de woorden die de man hoofdschuddend zei, net voor hij vertrok, echoden nog de hele avond na.
'Je zou kunnen stellen dat hij zich op alle mogelijke rampscenario's had voorbereid. Soms denk ik zelfs dat hij uitkeek naar de dag dat er eindelijk eens iets ergs gebeurde. Dat al zijn voorbereiding toch nog van pas kwam. Het is bijna een wrede speling van het lot dat hij moest overlijden in zijn slaap.'

CHEFKE

'Zeg chefke, is da serieus zeevnendertig euro voe diene zeetle noa Kluusbergn te briengn?'
'Pardon, ne meetre vuuvntjeevntig, zeg moa chef! En joat dat is serieus. Twée minsn loadn de zeetle ier up, voern èm noa Kluusbergn, loadn èm doar uut, en moetn ton nog ne kée were kéern. Ge moet t ool reeknen. En ge wit gy toch wok daj met die zeevnendertig euro nie goa toekomm voe d eurn van die minsn en de nafte te betoaln? En we klappn ton nog nie over de sleete van die camion of van de verzekeringn...'
'Da kan oolemolle wel zyn, moa k moete méer betoaln voe t vervoer dan voe diene zeetle!'
'Jamoaja, by da j gy nu ne poef van vier euro in die camion stikt of èm héeltegans vult mè meubels, de route bluuft t selste ee, verstoaj t?'
'Jejoak k verstoat! En k verstoa wok dat t voe nietn is, ut is voe meubels up t oaln!'
'Euh... Wuk wil je zeggn? Da we zoenn moetn geld vroagn voe de meubels by de minsn te goan up oaln?'
'Ja, ge moe wok betoaln wi uj ze noa t containerpark briengt!'
'We zoenn ne kée moetn geld vroagn voe meubels up t oaln... T zoe niemand mée belln!'
'Ewwè! Woarom kuj ze ton nie voe nietn briengn?!'
(zucht)
'En kej niemand die ne kée weg en were kan rynn voe joe?'
'Ja, de minsn moetn werkn wi, binst de weke!'
'En de zoaterdag?'
'En ton werkt myne moat in t zworte! Die mins is oolsan verloan! Jeet èm doa géen tyd voarn! T gebeur zels dat n de zundag werkt!'
'En zy j gy met noto?'
'Nink, ik ee ginne noto, ke kunne k ik mè myn pensioentje ginne noto betoaln! K moete k ik mè ooles myne plang trekkn!'
'Ort, k verstoat menéer, moa t is t éne of t is t andre ee. Uj gy géne camion wil betoaln goa gy toch n twien moetn vienn mè ne noto.'
'Jah... En ne remorke, want diene zeetle kan nie in ne geweunn noto...'
'Ja, en de nafte en de tyd va j ne moat kost wok geld, ge meug da nie vergeetn.'
'Je zoet èm da voe nietn doen voe my!'
'T akkoard, moa tis wel èm die da ton betoalt, uj t goe bepeist. T is éegluk nen cadeau dat n gift. Of dat n nie gift, wan je kan nie. Moest je zeggn da j ne goa betoaln, je zoe miskien wel kunn!'
'Oeie! Zoe t da zyn?'
'Ja, joene moat is oolesies n twien die geld noadig ee uk k ik da oare.'
'Ja, je zit èm in ne skéedinge en da kost geld, kèj t? Jah... Kyk, k goa der nog ne kée up peizn!'
'Vrée wel.'
'Mersie chefke... Euh chef!'
'Jow...'

DANK U MENIER

Ondanks alle goeie voornemens, afspraken of beloftes, komen medewerkers die hun traject hebben afgerond zelden nog eens langs, ook al is het maar om gedag te zeggen. Zo vreemd is dat natuurlijk niet; ze hebben een jaar bij ons doorgebracht en nu liggen er nieuwe uitdagingen te wachten. Het leven lonkt en ze willen vooruit. En als onze inlanders toch even binnenwippen, voel je bijna meteen na de enthousiaste begroeting al ontgoocheling omdat er inmiddels ook nog anderen vertrokken zijn, want de tijd staat niet stil. Dat je met de nieuwelingen vertrouwd bent en op krek dezelfde manier met ze omgaat, steekt ook een beetje. Ze staren naar hun rekken, en die zien er nu een ietsje anders uit. Niet perse slechter of beter, maar anders.
'Het voelt raar terug te zijn', zeggen ze. Of: 'Het is niet meer hetzelfde'. Je voelt ze vervreemden met de minuut.
Van de nieuwkomers hoor je achteraf vaak dat ze naar de stad vertrokken zijn, omdat ze denken dat het hun kansen op werk zal vergroten. Ze hebben dan al een reeks sollicitaties achter de rug in de omtrek en gaan ervan uit dat het hier toch niets zal worden.

Maar er zijn ook enkele trouwe aanhangers die nadien wel blijven langskomen. Sommigen zelfs elke week, zoals Wahid.
Samen met zijn vrouw en kind slentert hij de winkel binnen, plagerig de rekken inspecterend en commentaar gevend vanachter die nep Ray Ban met spiegelglazen. Het voelt familiaal aan als ik hem zie.
Ze hebben drie zonen: de oudste is achttien, de middelste zestien, en de jongste tien maanden. Ik herinner me de ochtend nog dat hij opgewonden binnenkwam en ons het goede nieuws bracht. Later bleek dat hij zich ondertussen ook zorgen maakte.
'Ik ben blij Rino, maar is niete goede tijd. Is moeilijk nu voor ons.'
Hij schudde zijn hoofd en keek naar me, met die droevige, melancholische maar tegelijk ondeugende blik die me meer dan eens deed denken aan de jonge Al Pacino.

We maakten deel uit van wel meer ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven. Zo werd zijn tweede oudste zoon op een morgen op weg naar school aangereden. Gelukkig kwam hij ervan af met enkele schaafwonden en mocht hij na een controle het ziekenhuis verlaten. En er was die morgen dat Wahid binnenstormde - zijn vrouw was in het midden van de nacht overgebracht naar het UZ in Gent - er waren complicaties met de zwangerschap. De kans bestond dat ze het ongeboren kind zouden verliezen.
'Zij hele tijd huilen Rino, wat ik ook zeg! Zij stopt niet!' Zijn gsm ging af op dat moment, hij nam op, zei enkele woorden in het Arabisch en stak me toen het toestel toe. Ik had een vrouw aan de lijn die hartverscheurend huilde terwijl ze iets probeerde duidelijk te maken, maar ik begreep er niets van. Ik wist niet wat te doen of te zeggen en zei toen maar - terwijl ze ononderbroken verder huilde - dat ze moed moest houden, dat we allemaal aan haar en het kindje dachten, en gaf het mobieltje terug aan Wahid.
'Ze gaan spoedbevalling uitvoeren Rino, en misschien kindje dood. Ik ga nu met schoonbroer naar Gent, naar ziekenhuis.'
We wensten hem veel sterkte en spraken onze hoop uit dat het allemaal goed zou komen.

Iedereen was daarna ernstiger tijdens het werk, en we aten in stilte - tot we kort na de middag hoorden dat het prematuurtje geboren was en in goede gezondheid verkeerde. Inlanders en nieuwkomers vielen elkaar in de armen.
Een week later bereikte ons het bericht dat het wezentje snel aansterkte, en Wahid kwam terug naar huis. Zijn vrouw moest nog eventjes in het ziekenhuis blijven.
Hij toonde ons een foto van de boreling die in de palm zijn hand lag.
Nog enkele weken later reden ze de parking op met de nieuwste telg binnen het gezin. Met zijn allen lieten we de winkel in de steek om te gaan kijken naar het wonder. Het kind woog ondertussen bijna twee keer zoveel.

Op een vreemde manier klikt het tussen Wahid en mij. Ook al houden we van andere muziek, andere films, wil hij mijn haar knippen en mijn baard stileren, wijst hij me op vreselijke hemden die ik volgens hem moet dragen, en houden we er allerlei andere gewoontes op na. Maar ik waardeer die combinatie van melancholie en optimisme in hem, die ik ergens ook bij mezelf herken. Ondanks alle verschrikkingen die hij heeft meegemaakt, zingt en lacht hij, en maakt er altijd het beste van.

'Hoe gaat het Wahid?', vraag ik, nadat we elkaar begroet hebben.
'Zozo, beetje beetje.'
'Hoe verlopen de sollicitaties?' Hij haalt de schouders op.
Zijn beperkte kennis van het Nederlands vormt een groot obstakel bij het vinden van een job. Ik heb hem al meerdere keren op het hart gedrukt dat hij daar echt werk van moet maken, dat het zijn kansen aanzienlijk zal vergroten. Maar ik zie dat hij momenteel andere dingen aan het hoofd heeft en doe er het zwijgen toe.
'Niet goed in Irak Rino', zucht hij plots. 'Vandaag weer veel mensen dood in Bagdad!'
'Ook mensen die je hebt gekend Wahid?'
'Ja, elke dag Rino, it's serious! Family and friends... Overal protesteren mensen against corruption by the government. The army is shooting at civilians! Is heel moeilijk nu! Honderden mensen zijn dood...'
We lopen door de winkel.

Wanneer we bij zijn vrouw komen tilt hij voorzichtig het dekentje in de kinderwagen op. Een grote gezonde baby slaapt de diepe slaap der onschuldigen.
'Gelukkig lijkt hij op zijn mama', zeg ik. Zijn vrouw proest het uit.
'Dank u menier', zegt Wahid en forceert een glimlach.
Maar in zijn ogen valt geen vrolijkheid te bespeuren.

LOATRE

Zy j gy dul up my voe n twuk?
Je kéek verwoenderd en curieus tegelyk
Ba nink zeie k, en k peisde,
allez, woa oalt n da nu were!
Pas loatre besefte k dat t miskien
kwam deur die gedichtn
Of omda k zoa lettr gienge
En noais n kée belde

KUIF

Soms komt een tragedie zomaar binnengevlogen op een stralende zaterdagnamiddag, in de vorm van een vogel. Je vraagt je af wat zo'n meesje bezielt om op klaarlichte dag via de achterdeur dat donkere gat dat naar de kringloopwinkel leidt, binnen te fladderen. Om dan via de sorteerruimte, de boekenopslagplaats en het magazijn recht omhoog op onze zolder de glazen kant van het stokoude zaagtanddak aan te vallen in een poging terug weg te komen.
Een Afghaanse medewerker wees me op de vogel die zat uit te blazen op een metalen dakprofiel alvorens ons met opgestoken kuif luidop te verketteren om daarna opnieuw op zoek te gaan naar de uitgang. Jamal floot bewonderend tussen zijn tanden om zoveel strijdlust.
Nadat alle klanten en medewerkers verdwenen waren, sloot ik de poort, deed met één enkele druk op een knop de muziek uit in het hele gebouw en liep terug naar de sortering. Op zaterdag sluit de winkel een half uurtje vroeger, om 17 uur, en in deze tijd van het jaar is het dan nog net niet donker. Ik liet het licht aan in de sorteerplaats maar deed ze in alle aanpalende ruimtes uit en liep de trap op naar boven. Ik was vastbesloten om de vogel naar het licht te jagen, en als dat lukte, de deur achter ons te sluiten, de achterdeur te openen en hem zo de vrijheid terug te schenken.
Op zolder trof ik hem aan op een omgekeerde plastiek tuintafel. Het had de afgelopen dagen geregeld hevig geregend en er was wat water binnengekomen dat in de uitsparingen in de onderkant van het tafelblad was blijven staan. Toen hij mij in het vizier kreeg dronk de vogel snel nog een slokje, de vloeistof klokte zichtbaar deugddoend in zijn keeltje, en toen pas vloog hij op. Ook nu stond zijn kuif rechtop.
Ja, dapper was hij wel.
Onze zolder staat overvol met stock. Veel kledij maar ook een groot aanbod aan nog te verwerken kerstgerief voor onze jaarlijks terugkerende kerstmarkt, de derde zaterdag van november. En ondertussen komt ook al het tuingerief er weer terecht, in afwachting van een nieuwe lente.
Ik wurmde me tussen de dozen door en slaagde erin de vogel, die net eventjes op enkele ski's pauzeerde, in de goede richting te laten wegvliegen. Hij scheerde langs de openstaande deur van de sortering maar aarzelde om af te slaan, hoewel het heldere licht lonkte. Vertrouwde hij het zaakje niet? Was het te mooi om waar te zijn?
Hij steeg weer op, om opnieuw op een ijzeren staaf te gaan zitten en keek naar me.
'Kuif,' zei ik met mijn meest rustige stem, en keek snel nog eens rond of er echt niemand meer was; 'je hoeft niet bang voor me te zijn. Je maakte een grote vergissing toen je hier binnenvloog, maar ik wil je helpen om weer weg te komen. Ik heb alleen maar het beste met je voor. Nu moet je naar die ruimte daar beneden. Vandaar kun je via de deur waarlangs je binnenkwam weer weg, en ben je vrij.'
Misschien hield hij niet van mannen met baarden of begreep hij geen letter Nederlands maar hij kwetterde iets terug, het klonk ronduit venijnig, en zette toen opnieuw een aanval op de dakvensters in. Ik hoopte dat er nergens één gebroken was, want het glas was in twee lagen aangebracht met een spouw ertussenin, en als hij door de eerste laag wist te komen, zat hij pas echt in de problemen.
De duisternis won veld, er was geen tijd te verliezen en ik jaagde hem opnieuw op, weliswaar bezorgd om zijn kleine vogelhartje maar als hij nu niet weg kon komen, was zijn lot hoe dan ook bezegeld. Het duurde tot dinsdag voor hier opnieuw iemand kwam.
Hij vloog in paniek van de ene hoek naar de andere en ik zag hoe hij dwars door enkele, voor onze borstel onbereikbare, stofnetten vloog. Ze kleefden als sinistere banners aan zijn lijf en hij nam ze mee het luchtruim in. Ze wapperden achter hem aan toen hij opnieuw naar beneden dook en langs de helverlichte sortering zweefde, maar wederom sloeg hij niet af. Ik had de deuren naar de winkel vergrendeld dus hoefde ik niet te vrezen dat hij in de verkoopruimte terecht kwam, want ook dat betekende een zekere dood.
Hij maakte een sierlijke duikvlucht, klom razendsnel en verdween tussen de dozen met kerstgerief. Nu was het zo goed als donker op de zolder en de moed begon in mijn schoenen te zinken. Daar was er geen verlichting en ik maakte nog wat stennis op de tast, maar hoorde niets meer. Misschien had zijn kleine vogelhartje het begeven. Misschien hield hij zich gewoon stil. Ofwel was hij toch naar de sorteerruimte teruggevlogen.
Ik liep naar beneden, sloot de deur achter me en controleerde het lokaal. Kon hij hier maar zitten! Dan hoefde ik enkel maar de buitendeur te openen… Maar nergens hoorde ik enig geritsel of zag ik een teken van leven. Mijn reddingspoging was mislukt.
Ik keek op de klok. Ondertussen was ik al een uur bezig. Ik had nog wat werk en besloot de achterdeur open te laten staan tot ik vertrok. Misschien maakte hij op die manier toch nog een kans.
Toen ik de kassa geteld en de boekhouding ingevuld had, maakte ik me klaar om naar huis te gaan. Ik liep terug naar de sortering en dacht koortsachtig na of er misschien toch nog een mogelijkheid was, maar helaas; ik kon de deur niet openlaten, en ook het raam moest worden afgesloten. Het was zinloos - als hij zich nu nog binnen bevond, maakte hij geen schijn van kans.
Tijdens het weekend dacht ik enkele keren aan de vogel. Ik zag hem zitten op onze kringloopzolder, uitgehongerd, aan het einde van zijn krachten, radeloos kijkend naar die ramen waarachter de zon scheen.
Op dinsdagmorgen kwam ik binnen, liep meteen door naar achter en zocht in de boekenruimte, de sorteerplaats, het magazijn en beklom tenslotte de trap naar de zolder. Ieder moment verwachtte ik hem aan te treffen, ontzield. Maar hij was nergens te vinden. Misschien lag hij ergens tussen en zouden we hem pas vinden bij één of andere opruimactie. Ofwel was hij te elfder ure toch nog weggeraakt. Maar diep vanbinnen wist ik beter.
Het duurde tot in de namiddag. Een vijftiger, met wilde haardos en gestileerde baard, gehuld in een hippe, wijde trui en jeans, kwam naar me toe.
'Luister, ik weet dat jullie alles verkopen, maar zoiets heb ik in nog geen enkele andere kringloopwinkel tussen het aanbod gezien!', zei hij en grinnikte. We liepen samen naar de huisraadafdeling.
Het meesje lag zijdelings tussen de glazen. Het was me een raadsel hoe de vogel in de winkelruimte was gekomen.
Toen de man weg was, nam ik het vederlichte diertje op en zag dat zijn pootjes helemaal verstrikt zaten in een stofnet.
Hij had zijn pootjes niet meer kunnen neerzetten en hier doelloos rondgefladderd, in de duisternis, zonder dat hij kon neerstrijken, de uitputting nabij, zijn arme vogelhart bonzend van angst.
'Kuif,' fluisterde ik, 'ik weet dat je hier niets aan hebt, en dat het je nu wel worst zal wezen, maar het spijt me heel erg dat dit je overkomen is. Ik weet dat er geen hemel is, niet voor de mensen en ook niet voor de vogels, maar ik heb geleerd dat we allemaal uit miljarden moleculen bestaan die hoe dan ook weer ergens anders terecht zullen komen, en dat het niet anders kan dan dat er ooit moleculen van jou en mij samen zullen komen in iets nieuws. Er is leven na de dood, Kuif!'
Ik keek naar dat kleine vogeltje, zijn oogjes gesloten, zijn snaveltje dicht.
Toen ik 's avond vertrok luisterde ik op een heel andere manier naar het gekwetter buiten, en vroeg me af of de vogel gemist werd, en of er al een speuractie op getouw was gezet.
En zo ja; hoe kon ik duidelijk maken dat ze niet langer moesten zoeken?


DUIVEN

Jalal belegt zijn boterhammen met dikke sneden boter. Ik heb eerder al eens uitgelegd dat boter om te smeren is. Hoesein vertaalde. Jalal lachte smakelijk en sneed een nieuwe plak af. En dat doet hij nu nog steeds. Hij heeft wel meer vreemde eetgewoonten.
En eten dat die man kan! Toen ik vroeg waar hij het allemaal stopte, zei hij dat hij teveel honger had geleden, vroeger, maar ook op zijn reis hiernaartoe. Dat hij geleerd heeft dat je ervan moet profiteren terwijl er eten is. Vooral als je moet werken. Hij blijkt vroeger in de bouw te hebben gewerkt, als metser.
Het resultaat is er in elk geval naar; hoewel je moeilijk kunt beweren dat hij nu dik is, is er toch heel wat bijgekomen sinds hij hier zeven maanden geleden begon.
Hij sprak toen nog geen woord Nederlands. Ondertussen weet hij wat termen als ‘pauze’, ’vrachtwagen’, ‘huisraad’, ’veiligheidsschoenen’ en ‘afwas’ betekenen, maar behalve uitdrukkingen die rechtstreeks met het werk te maken hebben, is er weinig verbetering merkbaar in zijn taalgebruik. Gelukkig hebben we onze eigen tolken - de Afghaanse jongens die hier werken.
Door het geweld waarmee hij in zijn thuisland geconfronteerd werd, heeft Jalal een probleem met zijn hoofd. Een zwaar trauma zegt de dokter. Hij is ervoor in behandeling. Het probleem is dat hij zich moeilijk kan concentreren. Zolang dat niet verbetert kan hij niet naar school en is er van taalaangroei geen sprake. Het is zoeken naar de juiste behandeling en medicatie. Maar eigenlijk kun je daar bij Jalal niet zoveel van merken. Hij is goedlachs en voert alles uit wat je vraagt, soms al terwijl je het nog aan het vragen bent. Hij neemt zijn job heel ernstig. Ondertussen wacht hij op zijn vrouw en kinderen.
Hij brengt zijn ongeopende post mee zodat we hem kunnen wijzen op belangrijke documenten. Papieren die hij niet mag laten liggen. De eerste keer, het was best wel een indrukwekkend pak papier, zaten er tal van herinneringen en aanmaningen tussen. Telkens kwam er een bedrag bij. Zuur geld voor iemand die het eten - nou ja - uit zijn mond spaart om iets naar huis te kunnen sturen. Nu legt hij wekelijks de opbrengst van zijn brievenbus voor mijn neus. Er steekt verrassend veel post tussen die niet voor hem bedoeld is. Het is ook wennen voor de postbode met al die nieuwe namen.
Maar de merkwaardigste brief kreeg hij van de gemeente. Dat de bewoners in zijn en enkele andere straten niet moeten schrikken als ze op bepaalde dagen en afgesproken tijdstippen geweerschoten horen: het zijn de jagers maar, die vanwege de duivenplaag wilde duiven mogen afschieten in Avelgem. Blijkbaar een traditie in de streek.
Daar moest ik even van bekomen.
Want ook al heb je een tolk; leg dat maar eens uit aan een getraumatiseerd man die uit oorlogsgebied komt.

SINUSIET

Marjan klaagt over pijn rond haar neus en haar voorhoofd. Zegt dat haar vader daar ook vaak last van had. Ingrid kan ervan meespreken.
’'t Sinusiet’, mompelt ze, strak voor zich starend.
Johan knikt.
‘En je mag dan niet vooroverbuigen want dat zorgt voor een onverdraaglijke pijnscheut. Je zou er gek van worden!’
Het is ochtend. We zitten met z'n allen rond de tafel in de keuken van onze kringloopwinkel. Sommigen met een kop thee, de rest drinkt koffie. Mustafa's concentratie gaat volledig naar een wafeltje dat hij spaarzaam en liefdevol verorbert.
Straks gaan we aan de slag, maar eerst, over enkele minuten, volgt de werkverdeling.
''t Sinusiet,' zegt Yonus, alsof hij plots wakker schrikt uit een droom, kijkt naar mij, ziet de verrassing op mijn gezicht en zegt gewichtig ‘Jaja! 't Sinusiet messieur!', en hij wijst in volle ernst naar zijn neus en zijn voorhoofd.
We lijken allemaal eventjes van het Lam Gods geslagen; Yonus - die weinig of geen Nederlands spreekt, en met wie we alleen maar kunnen communiceren via één van zijn Afghaanse collega's hier - neemt vandaag gewoon deel aan het gesprek!
Of is ''t sinusiet' een universele uitdrukking misschien? Zou de term ook gebruikt worden in Afghanistan? Ik kan het me moeilijk voorstellen omdat het me altijd als West-Vlaams dialect in de oren klonk; zelfs in mijn grootmoeders klaagzangen kwam het woord geregeld voor en zij sprak amper een woord Nederlands.
En dan begint Yonus uitbundig te lachen, het is een besmettelijke lach. De situatie escaleert, het komt me steeds gekker voor en de tranen rollen bij sommigen over de wangen terwijl anderen schokkend, met een verkrampt gezicht stilvallen en dan ineens, luid gierend naar adem happend, weer tot leven komen.
Ik werk hier ondertussen meer dan zes jaar maar het is voor het eerst dat ik het meemaak: het Avelgemse team heeft de slappe lach!
Eigenlijk best een beroerde uitdrukking, 'de slappe lach', voor zoiets intens en diepgaands, woest en uitgelaten - haast pijnlijk om te zien. Het heeft iets angstaanjagends; alsof de groep, hysterisch geworden, een rondje in een gigantische betonmolen meedraait.
Terwijl je zelf probeert te bedaren kun je, als je naar sommige collega's kijkt, alleen maar hopen dat het weer goed zal komen. De keukenrol gaat van hand tot hand, vellen worden kwistig afgescheurd. Maar langzaam krijgen de nahikkende gezichten hun normale vorm terug.
De gebeurtenis blijft nog geruime tijd nazinderen, een bevrijdend moment dat gepaard gaat met een positief gevoel van verbondenheid. Ik krijg de indruk dat sommigen zelfs de hele dag nagenieten, en bedenk dat we elke ochtend op die manier zouden moeten beginnen. Want ook al hapert het soms in de taal, de lach maakt het nog maar eens duidelijk.
Eigenlijk zijn we allemaal gelijk.

MAYDAY MAYDAY MAYDAY

GRIJZE SCHAAMHAREN
NEMEN HET GEBIED IN
IK WEET NIET HOELANG IK
HIER NOG STAND KAN HOUDEN
JE JONGEHEER
OVER

HALLOWIEN

T wos vandjoare myne toer
voe r eur noa t kerkof t escorteern
We woarn ne n dag te tieluk
en t rook r noa zéepe en blikwoatre
Ze woarn bezig mé de groate kuus
‘Tis woaterkoed’ zei ze
en k krége rilliengn us ze de boovnkant
van eur and teegn myn koake stak
Ier en doa stoenn der plakoatn
mét n uutleg da ze plekke moestn moakn
woadeure da eur voadre en eur moedre
achter ool die joarn oliek nog
uut mekoar giengn goan
Wok n broere en n zustre
moestn were noa boovn
K keke noa ovoalne, gëemaileerde fotoos
van joenge minsn da k juste moa kende
van in ne n album
en van up ne koadre in de gank
T kwam doenker
moa twoa nog moa achternoene
en t begoste te woain
‘T goa mollejoengn rinn’ zei ze
binst da ze de kol van eur veste
teegn eur kele trok
We makten toern roend zworte plassn
en liepn gejoagd tussn skéefgezakte groavn
zoender noamn
Ne noedn treurwilg ield zyn wortels
boovn de groend
Toen da k eur wére noar uus rée
liet ze me stoppn bie ne bakkr
Dikke druppels klabbéderden up de kappe
‘Stik mie moa r in brande’ zei ze
en ze pakte n ferme beete uut ne éclair

LEUGEN

‘Het zal niet lang duren’, zeiden we. Ik besefte later pas dat dit een leugen was, want het was voor altijd.
Ze was wakker, haar ogen stonden helder. Ze keek naar ons, vertrouwde ons. Je kon zien dat ze het wist, dat ze ons dierbaarste bezit was.
De dokter gaf haar het eerste spuitje, een slaapmiddel. Dat ging moeiteloos. Dat was het dan.
Het werd geen sprong in onze armen zoals vroeger, daarvoor had ze teveel pijn. Maar toch zag je dat het haar opluchtte dat ze van die verdomde tafel mocht.
We liepen niet naar de deur, haar riem vastmakend en de dokter bedankend, maar gingen in de stoelen zitten. Dat vond ze wel een beetje vreemd. Ze keek van de een naar de ander. Je zag haar denken. Maar alles was beter dan die tafel.

De tranen liepen over onze wangen.
‘Ze is zo moe, hé?’
Ogenblikkelijk geeuwde ze, dodelijk vermoeid. Ze vleide zich. Haar ogen werden rustiger. Ze keek naar ons, zonder enige argwaan. Ze wou nu alleen nog maar slapen. Ze viel steeds dieper weg. Ze zakte een beetje in elkaar. We bleven nog even zitten. Haar tong hing uit. We legden haar opnieuw op de metalen tafel. Ze rilde niet meer, ze was niet meer bang.
(23/07/19)


zaterdag 26 oktober 2019

DAG BART,

Het is ondertussen alweer een jaar of vier geleden dat je hier als leerwerknemer (art. 60) aan de slag ging. Omdat je foto in ons welkomstmapje staat, leg ik aan al onze nieuwelingen uit wie die glimlachende man met die pet en grote stapel borden is. Het is altijd met plezier dat ik je vernoem, en uitleg wat je hier toen deed.
Je werkte al eventjes bij ons, toen die foto genomen werd. Je was wat bijgekomen, en het is duidelijk dat je je amuseert. Werken deed je goed, zei je, want het verzette je gedachten. Ik herinner me de eerste dagen nog, niemand leek te geloven dat je het vol zou houden. Want je had een probleem met alcohol en stond niet echt bekend om je doorzettingsvermogen.
Na als dakloze op straat te hebben geleefd, was je recentelijk in een mannenhuis terecht gekomen. Maar ook al bleek het slechts een kamertje, je had tenminste een dak boven het hoofd. En een adres; heel belangrijk als je aan werk wilt raken. Je was van Indische afkomst, en toen je hier solliciteerde haalde ik mijn beste Nederlands boven, maar je zei: ‘Klap moa geweune wi!’ Je was als kind geadopteerd en hier grootgebracht.
Je was een heel jaar lang de ontvangstreceptionist hier. In een kringloopwinkel brengen de mensen werkelijk alles binnen. Daar stond jij geregeld van te kijken. Maar als er een oude, afgebladderde tuinkabouter tussen stak, wisten we hoe laat het was. Die zette je aan de kant, en op een stil moment haalde je een ooit binnengekomen verfdoos boven. Je gaf de kabouter een wreef met een vel schuurpapier en schilderde hem dan opnieuw, in felle onbewerkte kleuren.
Je vertelde me eens dat je nog als schilder had gewerkt, maar meer wilde je daarover niet kwijt.
In onze ontvangstreceptie werken verschillende soorten mensen. Jij behoorde tot de soort die de boel decoreerde. Wat jij er allemaal aan de muur hing! Het mocht niet maar ik zag het door de vingers omdat ik besefte dat er niet veel huiselijkheid was in je leven.
Hoewel je nooit veel zei, heb je hier op jouw manier menig hart veroverd. Je was vriendelijk en behulpzaam, en toen je traject ten einde was, vroegen sommige klanten zelfs waarom je niet kon blijven. Maar het is nu eenmaal de bedoeling dat je van hieruit doorstroomt, naar ander werk. Dat verloopt helaas niet altijd van een leien dakje en ik weet nog dat diegenen die je van vroeger kenden, hun hoofd schudden toen je hier klaar was, en zeiden dat ze hun hart vasthielden uit vrees dat je in je oude gewoontes zou vervallen.
Een week geleden hebben ze je begraven Bart. Nog eens een week daarvoor hadden ze je gevonden, op de markt in Kortrijk. Je was waggelend op een bankje gaan zitten, bent daar in elkaar gezakt en niemand die naar je omkeek. Zo vreselijk dat je donkere huidskleur misschien voor een stuk mee je lot heeft bepaald, want sommige voorbijgangers beweerden nadien dat ze bang van je waren. Jij, die er nochtans alles behalve gevaarlijk uitzag en die, toen je hier werkte, nooit boos werd of je stem verhief.
Ik las je naam plots in de krant. Zo kreeg die man die men midden in de nacht op de markt in Kortrijk liet liggen en ondertussen enkele dagen lang voor heel wat verontwaardiging en commotie zorgde, hier plots een gezicht. En we zijn er kapot van, Bart.
Jij die in schaduw leefde, bevond zich, nu je er niet meer was, in het middelpunt van de belangstelling. Je was absoluut geen tafelspringer, eerder de bescheidenheid zelve. Toch stond je eventjes in alle kranten, en dook geregeld op in één of ander nieuwsbericht. Maar overal leek je één of andere anonieme dronkenlap. Maar ook die storm is ondertussen alweer gaan liggen.
Bart, wij hebben je op een andere manier gekend en voor wat het waard is, bedankt voor de mooie tijd dat we samen werkten van al je collega’s hier. En het spijt me dat we niet meer voor je hebben kunnen doen.


SLUUTN

'Rino, k zyn nie content wi!'
'Oe ge zy nie content?'
'Godver nink! Zéen myne velo wel geskoept zeekre!'
'Is joene velo weg? Diene skoane velo da j ier gekocht ee?'
'Bajoaj! Ka èm vannuchend teegn doage gezet! En k zyn verdomme vies wi moat! Moa vies da k zyn! Zeg! Up wuk trekt dadde!'
'Jamoa, en wos joene velo geslootn?'
'Geslootn? Banei, wan kee géen slot! Moa wil da zeggn da z èm moetn pakkn? Tis myne velo en ze moetn doar of bluuvn! K een ne gekocht met t éeste geld dak ier verdiend ee! En kee moa dadde! Tis t éenigste da van my is en ze pakkn da wok nog! Ka n nog moa sjuuste héel up punt gezet! En nu dat n héel in orde stoat pakkn z èm! K goa ton sebiet ne kée noa de flikkn belln sih!'
'Ja, en witje wuk da ze goan vroagn?'
'Woa dat n stoend?'
'Ja, en ut n geslootn wos. Ge moe nie verskietn uj oender je voetn krygt...'
'Moar alliz vint! Kunn ze nie van de minsn under gerief bluuvn?'
'Wien is da, ze?'
'Ewel, dedee dien ne gepakt een née!'
'Dat is moa éene mins wi. N twien die an de kringloopwinkle ne velo zag stoan die nie geslootn wos.'
'Ort, k goa vanoavnd myn roende doen, en uk éen zie mè myne velo goat zyne beste kée nie zyn!'
'Wien zeg der da t ne vint is?'
'Of t goat eurne beste kée nie zyn!'
'Ge zyt byna dertig joar oed en géet ool zoaveel woaterkes deurzwoemn moa k verstoa nie da j doa nu zoa van verskiet, uj zukne skoane velo buutn lat stoan zoender èm te sluutn, ut n ton weg is.'
'Ze moetn moa van myne velo bluuvn! Wacht toet dat t pauze is, k goat ton ne kée belln sih!'
'Zeg, kee gebeld noa de flikkn moa ze goan nie komm wi!'
'Aj gepeisd da ze giengn komm?'
'Tis moa van under skoenste zeekre? Moa ze zeggn da ze géen volk over een voe under bezig t oenn mè ne gepakte velo. En oolesies nie ut n nie geslootn wos!'
'En kuj nie goan voe ne diefstal te meldn?'
'Ier in Oavelgem is ter nu géen bezettinge! En de réeste lig te verre uut de smeete voe te voete te doen!'
'Ween ier ne reservevelo stoan voe eign gebruuk. Ge kunt n deen gebruukn toet da je zelve were éen eet.'
'Ge zy zot zeekre! Ik rynn moa mè éene velo en tis met de mynn! Ke kruupe up géne n andere velo! Voe myne kop nie! K zyn k ik nog ne roarn wi! Kyk ee, k zoe der zot van komm! Oe kan ne mins zyn werk doen ut n up zukke dingn moe peizn?! Echt, k zoenn kunn doad doen ee, n deen die èm gepakt ee! En kweete dak ton myn werk kunne kwyt zyn moa t kan my nie skéeln!'
'Luustert, diene reservevelo stoat in t kot, en wil j èm nie, toe doa, en anders pakt èm mee, en briengt ne morrn were, ge moe ton nie tevoete noar uus goan!'
'En hort gy nie zeekre! K rynn mè géne n andre velo zegge k! K moete de myn were een!'
'Doe wuk da j wilt. Moa goa nu éest éen goan smoarn en kalmeert n bitje.'
'Kalmeern, kalmeern… Ke kunne nie kalmeern! Kun ze ne mins zyn gerief nie mè rust loatn! Echt, ge zoe moetn voeln oe da myn erte bokt! Alliz… K goa éen goan smoarn...'
'Zeg Rino?'
'Ja?'
'Euh… K goa diene reservevelo mee pakkn ee?'
'Ja, doe gy moa. Moa goe voarn zorgn ee.'
'Joak wi! Lik of da de myn is!'
‘Miskien beetre lik of dat n djoen nie is! En sluut èm moa, t ang n slot an.'
‘K zy k ik da nie gewend wi, ne velo sluutn!’
‘Eila!’
’T is moa voe te lachn wi!’
‘Ton is t goed.’
‘Alliz, toet morrn é!’
‘Jow.’

KRUIMEL IN KRINGMAGAZINE

Altijd blij als een kruimel goed terecht komt. Over de pijn van het gezond zijn... Een nog niet eerder op papier verschenen stukje in het nieuwe kringmagazine:
https://issuu.com/herwin-sco/docs/kringmagazine_2019_def


GELD LENEN

'Rino, geld lenen, is dat goed?'
'Wat bedoel je Nawid? Heb je geld nodig?'
'Nee nee, vriend wil geld van mij. Ik weet niet wat ik moet doen.'
'Kun jij het geld lenen aan je vriend?'
'Ja, ik heb geld. Maar als ik geld geef aan de vriend, heb ik geen geld.'
'Heb jij het geld nodig?'
'Nee, ik heb geld niet nodig.'
'Is het een echte vriend?’
Het is een vraag die ik mezelf vroeger ook nog heb gesteld. Er is een moment geweest dat ik geld nodig had en vroeg aan een vriend. Niet zomaar een vriend maar een echte vriend. Ik heb lang nagedacht voor ik het vroeg maar ik kwam erop uit dat, als hij een echte vriend is, en hij weigert, dat dat oké is, anders is hij geen echte vriend.
Maar er zijn ook vrienden geweest die geld vroegen aan mij. Het was niet gemakkelijk, maar zo ontdekte ik voor mezelf wie mijn echte vrienden waren.
'Is het een echte vriend?'
'Ja, ik heb hem leren kennen hier in Avelgem. Wij eten vaak samen.'
'Als jij het geld geeft aan je vriend, en je krijgt het niet terug, zul je dan boos zijn?'
'Ja, natuurlijk, want het is mijn geld!'
'Misschien kun je helpen nadenken met je vriend hoe hij zijn problemen op kan lossen. Maar je moet geen geld geven.'
'Waarom? Hij is mijn vriend.'
‘Niet echt. Als hij een echte vriend is, en je geeft hem geld dat je niet terugkrijgt, dan vind je dat niet zo erg. Je bent blij dat je hem hebt kunnen helpen. Moest je kunnen, je zou nog meer geld willen geven.
Maar als hij maar een beetje je vriend is, en hij geeft je geld niet terug, dan ben je niet alleen je geld kwijt, maar ook je vriend.'

HERBEGINNEN

De collega's vallen één voor één binnen, kleden zich om, nemen een koffie of roken nog snel een sigaret. Ondertussen vul ik de dagplanning aan.
'Wil je eens kijken Rino? Ik heb brief gekregen.'
Nawid haalt een blad papier uit een envelop, dat hij openvouwt en me toesteekt. Bovenaan staat het logo van Fluvius.
'Wat is dit Rino?'
'Dit komt van de elektriciteitsmaatschappij. Het is een verzoek om de meterstanden in te vullen. Jij woont toch in een appartement hé?'
Hij knikt.
'Dan moet er ergens een plaats zijn waar de meterkast hangt waarop je je elektriciteitsverbruik kunt aflezen.'
'Dat heb ik nog nooit gedaan Rino.'
'Weet je de elektriciteitskast hangen?'
'Ja, in kelder.'
'Wel, zoek de kast met deze cijfers,' ik toon hem het getal op het formulier dat overeen moet komen met het nummer op de kast, 'daar kun je op een klein schermpje je verbruik aflezen, en neem daar een foto van. Morgen gaan we het papier dan samen invullen.'
De volgende dag toont Nawid meteen zijn telefoon als hij binnenkomt. Ik neem het invulformulier van Fluvius dat nog op tafel ligt, en controleer het nummer op de foto. Het is de juiste meter.
'Vul maar in', zeg ik.
'Maar jij moet invullen, ik kan niet', zegt hij.
'Jij kunt het wel,' zeg ik, 'en hierna zul je het altijd zelf moeten doen. Vandaag is de eerste keer. Het is niet moeilijk. Kijk, in deze vakjes moeten de cijfers komen. Gewoon overschrijven van de foto.'
Nawid haalt zijn schouders op, zucht en gaat zitten, en vult de meterstand dan correct in.
Twee dagen later, het is vijf voor negen, iedereen is aanwezig en ik ben klaar om met de werkverdeling te beginnen.
'Rino, kun je eens kijken?'
Mustafa geeft me een papier met bovenaan het logo van Fluvius.
'Ik weet niet waarom, Rino.'
'Dat is dezelfde brief die Nawid enkele dagen geleden kreeg. Het is een verzoek om je meterstanden door te sturen zodat ze je elektriciteitsverbruik kunnen berekenen. Je moet de cijfers die je op je elektriciteitsmeter terug kunt vinden, op dit formulier invullen.'
'Ik weet het, maar Rino, kijk hier, ik moet twee keer schrijven! Waarom?'
Hij heeft gelijk, er moeten op zijn formulier twee getallen ingevuld worden. Veel informatie is er daarover verder niet terug te vinden.
'Heb jij twee huizen Mustafa?'
Hij lacht verlegen.
'We gaan straks, in de pauze, eens bellen naar Fluvius, en uitleg vragen.'
Ondertussen is het negen uur geworden, ik verdeel het werk en we gaan aan de slag.
In de pauze geeft Mustafa me zijn telefoon. Na het overlopen van het keuzemenu krijg ik een operator aan de telefoon. Ze legt uit dat het eerste getal het verbruik aan dagtarief is, en het tweede aan nachttarief. Dat er wellicht iemand heeft gewoond die dat laatste om één of andere reden heeft laten installeren. Ik dank haar voor de info, sluit af en leg aan Mustafa uit dat hij dus naast dagtarief ook nachttarief heeft.
'Dus ik moet tweemaal betalen', zegt hij bedremmeld.
'Nee, ze maken er één rekening van. En dat is goed voor jou want wat jij 's nachts verbruikt, kost minder.'
'Maar waarom heb ik dan geen nachttarief?' vraagt Nawid verongelukt.
'Omdat niemand dat heeft laten plaatsen bij jou. De installatie kost geld, een investering die pas opbrengt als je er lang genoeg woont.'
Dit antwoord lijkt bevredigend, ze knikken allebei.
De volgende dag toont Mustafa me de foto's van de verschillende meterstanden. Ik vergelijk het nummer op de kast met dat op het formulier.
'Vul maar in', zeg ik.
'Maar ik wil dat jij invult', zegt hij.
'De volgende keer zul jij het ook alleen moeten invullen, Mustafa. Maar het is niet moeilijk. Kijk, dit zijn de vorige meterstanden. Ze zijn heel verschillend. Op de foto's die je van je elektriciteitskast nam, heb je ook twee getallen. Je neemt het getal dat het minst verschilt, en wat je invult kan niet anders dan iets hoger zijn dan het getal dat ervoor afgedrukt staat.’
Mustafa kreunt bijna onhoorbaar, maar neemt het formulier weer van me over, kijkt naar de foto's op zijn telefoon en vult de cijfers op de juiste plaats in.
Een week later, het is ochtend. Het reclameblokje op de radio begint, we hebben nog een minuut of drie voor het negen uur is en ik aan de werkverdeling begin. Yonus komt overeind en brengt me een brief waarbij hij een kleine buiging maakt.
’S'il vous plaît, monsieur', zegt hij.
'Merci Yonus', zeg ik, bekijk de brief; het is niet mogelijk, het is er opnieuw eentje van Fluvius. En dan val ik bijna van mijn stoel: hier moeten er drie getallen ingevuld worden! Ik kijk even om me heen of het misschien een grap is, maar Yonus, Mustafa en Nawid kijken in opperste ernst naar me en de rest zit nog net zoals voorheen op zijn gsm te staren. Opnieuw is het moeilijk om iets wijzer te worden uit de informatie op de brief.
Ondertussen is Yonus tegen Mustafa aan het praten in één van de twee officiële Afghaanse talen, het Dari - Yonus spreekt een beetje Frans maar zo goed als geen Nederlands; zijn taaltraject verloopt heel moeilijk.
Het is een heel verhaal, en als het ten einde is, begint Mustafa met de vertaling.
'Hij wil weten waarom drie getallen.'
'Is dat alles wat hij zonet gezegd heeft?'
Mustafa knikt.
'Ik weet het ook niet,' zeg ik, terwijl ik me naar Yonus wend, 'maar tijdens de pauze zal ik naar Fluvius telefoneren.’
Mustafa vertaalt het antwoord.
Als het pauze is komt Yonus met zijn telefoon aanzetten. Ik tik het nummer in, doorloop het keuzemenu en krijg een operator aan de lijn. Na het doorgeven van het klantnummer heeft deze toegang tot de situatie van Yonus.
'Meneer heeft dagtarief, nachttarief, en nog eens nachttarief. Dat laatste is een speciale voorziening. Heeft meneer vloerverwarming misschien?'
'Heb jij vloerverwarming?' vraag ik aan Yonus. Hij knikt heftig. Mustafa en Nawid schieten in de lach. Ik bedank de operator en sluit af. Ik leg uit wat er aan de hand is, dat er drie verschillende tarieven zijn, Mustafa vertaalt.
Yonus kan er niet mee lachen. Hij protesteert, geduldig luistert Mustafa naar de verhitte woordenstroom. Als die ten einde komt, wendt Mustafa zich tot mij.
'Hij wil weten waarom drie rekeningen.'
Ik leg uit dat hij maar één rekening zal krijgen, en dat die drie meters dienen om die rekening zo goedkoop mogelijk te houden. Mustafa vertaalt, het lijkt een hele klus, tot Yonus knikt.
'Waarom heb ik dan geen drie meters?' vraagt Mustafa.
'Waarschijnlijk heb jij ook geen vloerverwarming, of wel?' Mustafa schudt het hoofd.
Yonus zal 's avonds foto's nemen van de tellers.
De volgende dag, als het pauze is, komt hij met zijn telefoon naast me staan. Ik kijk naar zijn elektriciteitskast, controleer het nummer dat op het formulier staat en vergelijk dat met de foto, de cijfers kloppen. Hij toont me drie verschillende cijfercombinaties.
'Vul maar in', zeg ik.
Yonus schudt heftig met zijn hoofd.
'Non monsieur.'
'Toch wel Yonus. Want na je traject hier in de kringloopwinkel zul je ook zelf je papieren moeten invullen.' Nawid vertaalt, Yonus zucht en gaat zitten. Ik leg het document voor zijn neus en wijs hem de goeie cijfers aan die hij daarna in de juiste vakjes invult.
‘Alles is anders hier, alles’, zucht Nawid hoofdschuddend terwijl hij overeind komt, de pauze is voorbij.
Ja, het is wat, geboren worden in een ontwrichte maatschappij waar een mensenleven niets voorstelt. Je ouders die alles in het werk stellen opdat je zou kunnen vertrekken naar de andere kant van de wereld.
Mijn bewondering voor deze jongens wordt steeds groter. Je mag er niet aan denken dat je je geliefden en je vertrouwde habitat moet verlaten om ergens anders te herbeginnen, en aansluiting te vinden.
Want integreren betekent alles, maar dan ook alles opnieuw leren.

HOUT VASTHOUDEN

Het was vrijdagnamiddag, zwaarbewolkt en druk op onze oprit. Wagens voerden een trage, kiezelknarsende dans uit terwijl ze probeerden te draaien, en soms leek het alsof ze elkaar besnuffelden, zo dicht als de neuzen bij elkaar kwamen. Een keer moest ik achter het stuur kruipen om een oude, wat verwaarloosde man die zich helemaal vast gemanoeuvreerd had, te bevrijden. Na een tiental keren kort vooruit en achteruit rijden, het stuur telkens tot het uiterste roterend terwijl de lege bierblikjes tot tegen mijn voeten rolden, slaagde ik erin om de doorrookte wagen opnieuw vrij te krijgen.
Daartussen loodste een mercedes achteruit rijdend een aanhangwagen vlotjes in één keer tot op de loszone. Er stond een donkergroene lederen, redelijk moderne zithoek op het ding. De inzittenden stapten uit, het leek wel een familie uitstap; vader, moeder en twee flinke zonen. De jongens leken op hun moeder met die woest krullende lokken en blos op de vlezige wangen. De vrouw kwam op me af.
‘Ik heb u begin deze week gebeld met de vraag of u in deze zetels geïnteresseerd was.’
Ik herinnerde me het telefoontje nog want het komt niet zo vaak voor dat iemand opbelt om te vragen of we interesse hebben in één of ander meubel; meestal komt men er gewoon mee aanzetten.
‘Ze zijn in een zeer goeie staat, en we hadden ze eerst op tweedehands gezet maar hebben er geen enkele reactie op gekregen. Ondertussen is onze nieuwe salon gearriveerd en nu moeten ze echt weg. Maar we vonden het zonde om ze naar het containerpark te brengen.’
We liepen om de aanhangwagen heen en behalve een losgekomen naad die een opening van enkele centimeters vormde, en hier en daar een lichte verkleuring op de zitting - geen slijtage maar een mooie, natuurlijke patina - zagen alle onderdelen er, zo op het eerste zicht, meer dan behoorlijk uit.
‘We nemen ze met veel plezier in ontvangst’, zei ik.
Ondertussen hadden Nawid en Christophe enkele verhuiskarretjes naderbij gehaald. Het betrof een éénzit, een tweezit en een driezit.
Merkwaardig genoeg bestonden de tweezit en de driezit uit aparte elementen die je onderaan in elkaar moest haken waardoor er een geheel ontstond. Toen we de uiterste stukken optilden werd duidelijk waarom: ze hadden een kleine zwarte hendel op de zijkant waardoor het voeteinde werd uitgeklapt terwijl de rugleuning achteruit schoof. Een onzichtbaar metalen mechanisme met robuuste springveren was hier verantwoordelijk voor, wat zorgde voor een gevoelige toename van het plaatselijk gewicht zodat ik de producent hierbij graag nog even kort wil danken voor het sparen van onze ruggen.
We laadden de aanhangwagen uit, tot alle componenten in de juiste volgorde stonden. De zonen haakten de onderdelen moeiteloos aan elkaar en plots werden het comfortabel uitziende zetels. We klapten de ligstoelen open en weer dicht, ze werkten nog perfect.
Ik hoorde hoe de vrouw met voorbijgangers in gesprek was.
‘Dat gaan jullie aan die man moeten vragen. We hebben ze net uitgeladen. Het maakt me niet uit waar ze heen gaan, als ze maar gebruikt worden dus van mij mogen jullie ze hebben, maar dat ga je met hem moeten bespreken.
Ik keek op, recht in de smekende ogen van een vrouw, en van haar naar haar man.
Het was weer eens zover.
‘Wij mogen deze zetels hebben van die mensen’, zei de man. Hij klonk vastbesloten, alsof het al een uitgemaakte zaak was, en besteedde geen aandacht meer aan ons. Er sloop iets onbehaaglijks in de houding van de familie die zitmeubels binnenbracht, en machteloos haalde de moeder haar schouders op. Christophe en Nawid keken naar me, een beetje bezorgd maar duidelijk ook nieuwsgierig naar hoe ik me hieruit zou redden.
Ik geloof niet dat er zo’n lijst bestaat, maar ik denk dat dit soort voorvallen in de top tien zou zitten van de meest vervloekte situaties onder de kringloopwinkeliers.
Deze mensen kennen elkaar niet, net zomin als ze ons kennen. Voor de brengers maakt het niet echt uit waar de salon heen gaat, het is hun goede daad voor vandaag. Maar voor de klant ben je nu al de boeman. De overbodige, zeg maar hinderlijke factor. Je kunt nooit goed doen in zo’n geval. Ik haalde diep adem en maakte van mijn hart de noodzakelijke steen.
‘Die zetels zijn nu eigendom van de kringloopwinkel,’ zei ik, ‘deze mensen zijn naar hier gekomen om ze aan ons te schenken.’
‘Ja’, zei de vrouw, ‘daar zeg je het. Ze zijn gratis. En van die mensen mogen wij ze hebben.’
De vader, moeder en de zonen stonden er nu zichtbaar ongelukkig bij. Ik stuurde Nawid om de prijsmap van de meubelen.
De kunst is om zo’n gesprek kort te houden, enkel logische, steekhoudende argumenten. Zodat de brengers met een gerust gemoed kunnen vertrekken, wetende dat het niet anders kon.
Maar ook zo, dat zij die in de meubelen geïnteresseerd zijn, zich niet schuimbekkend van woede, luide bedreigingen uitend verwijderen maar integendeel beseffen dat je gelijk hebt en aldus in de toestand kunnen berusten.
En wat er ook gezegd wordt, als verkoper moet je jezelf voorhouden dat het niet persoonlijk is.
Ik had kunnen vermelden dat de kringloopwinkel een vzw is, die spullen recycleert en afval sorteert, die mensen die maar moeilijk nog aan werk kunnen komen toch aan een job probeert te helpen, die goederen aan goedkope prijzen aanbiedt, en dat de opbrengst van wat binnenkomt - zoals deze salon hier - dit alles mogelijk maakt.
Maar dat waren teveel woorden, het leek op een verantwoording, en niemand hier had daar een boodschap aan. In plaats daarvan zei ik dus iets anders.
‘Deze mensen hebben eerder deze week een afspraak met ons gemaakt om deze zithoek langs te brengen. Toevallig komen jullie net voorbij op het moment dat er uitgeladen wordt. Normaal zetten we wat binnenkomt opzij tot er ruimte is, maar omdat er nu net plaats is gaan we ze ze meteen in de winkel zetten.’
‘En hoeveel gaan ze dan kosten?’ hoonde de vrouw. Er was geen greintje vriendelijkheid te bespeuren in haar stem. Nawid was net terug met de prijsmap. Wie zoals ik al een tijdje in de kringloopwinkel werkt, kent de prijzen ondertussen glad van buiten maar je moet ten allen tijde vermijden dat iemand denkt dat je zomaar, pardoes, met de hamer slaat. Ik bladerde in de map. Bij het prijzen speelt het aantal zitplaatsen een rol, de kwaliteit waarin het meubel afgewerkt is, en de staat waarin het zich bevindt.
Betreft het stof, skai of leder, is het model ouderwets, klassiek of modern, en is het gewone, betere, of luxe kwaliteit?
‘Volgens onze prijsmap kost deze zithoek, goed voor zes plaatsen, 150 €.’
‘Wat?! Maar jullie hebben dit alles net gekregen!’ riep de vrouw terwijl de man ontgoocheld het hoofd schudde.
‘We gaan het geheel zo meteen naar de winkel brengen, maar we reserveren het daar dan nog eventjes, zodat jullie tijd hebben om te beslissen.’
‘Maar kijk hier,’ zei de man, ‘hier is de naad losgekomen. En er zijn ook wat slijtplekken, zoals hier’, hij wees naar de verkleuringen.
‘Ik heb het gezien, en er rekening mee gehouden tijdens het prijzen.’
Ik gaf de prijsmap terug aan Nawid, en zag dat de twee zonen ondertussen opnieuw aan het werk waren gegaan; ze plaatsten de zijkanten van de aanhangwagen terug, en vergrendelden de hoeken. De man en de vrouw plooiden de dekens, die net nog tussen de meubelen staken, op en legden ze in de koffer. De man liep naar het portier aan chauffeurszijde en stak nog eventjes zijn hand op waarna ze met z’n allen instapten.
Nawid en Christophe plaatsten elk een element op een karretje, en maakten aanstalten om ze naar de winkel te brengen. De man discussieerde nog eventjes met de vrouw en zei toen: ‘Oké!’
‘Wat bedoelt u met oké?’ vroeg ik.
‘Ik ga betalen, en kom alles dan morgen ophalen.’ Hij haalde drie briefjes van vijftig euro tevoorschijn. Ik verwees hem naar de kassa. De vrouw bekeek hun aankoop, niets in haar gezicht verraadde de discussie die we daarnet nog hadden.
We liepen naar de opslagplaats om er wat ruimte te maken, zodat we de goederen in afwachting van de ophaling, op konden slaan. Terwijl we naast elkaar liepen, knikte Nawid goedkeurend naar me, en ik hoorde hoe Christophe opgelucht zuchtte.
Het was deze keer inderdaad bijzonder goed verlopen. Maar plots greep ik naar de deurpost. Niets bijzonders.
Gewoon.
Hout vasthouden.

GRETA IS BOOS

Schiet niet op de pianist! Het lijkt grappig maar het is een macabere, niet na te vertellen grap gebleken voor veel pianisten. Op de één of andere manier zijn ze de voorlopers van de hedendaagse klokkenluiders. De jongste klokkenluider op dit ogenblik heet Greta Thunberg.
Sinds ze maandag in New York de VN toesprak is ze kop van jut. Ze was namelijk heel erg boos. Kwaad zeg maar. Omdat er niets verandert. Integendeel, het is allemaal alleen maar erger geworden sinds het begin van haar protestacties en de wereldwijde klimaatbetogingen.
De bossen branden feller dan ooit.
Misschien is het een beetje zoals hier met de betonstop: dreig dat er binnen een zekere termijn niet meer gebouwd mag worden, en plots is het moeilijk om nog een vakman te vinden die in het eerste jaar een ogenblik veil heeft om nog maar van gedachten te wisselen over één of ander bouwproject.
De bossen? Snel nog even afbranden voor er methodes komen waardoor het straks niet meer kan.
En de Europese vliegtuigbouwer Airbus voorspelde enkele dagen terug dan weer een verdubbeling van het wereldwijde aantal passagiers- en vrachtvliegtuigen tegen 2038.
Terwijl de alarmerende cijfers maar blijven komen. Elke dag krijgen we de klimaatverandering door één of ander onheil op ons bord gepresenteerd. Vanmorgen in het nieuws bleek een gletsjer in het Mont Blanc-Massief op instorten te staan, waardoor zo’n 250.000 kubieke meter ijs dreigt af te breken met mogelijke lawines tot gevolg, dichtbij de Mont Blanc-tunnel die Italië met Zwitserland en Frankrijk verbindt. Bewoners werden geëvacueerd en wegen afgesloten.
Ondertussen beginnen de VN klimaatrapporten steeds meer op slachthuizen te gelijken; ze zijn zo verschrikkelijk dat niemand ze nog wil zien.
We willen het niet weten. Alleen maar koppig verder doen.
Zo kun je in het recentste VN rapport lezen dat we nog voor het einde van deze eeuw, zelfs als we ogenblikkelijk alles in het werk stellen om de boel alsnog te redden, al tegen een wereldwijde catastrofe aankijken met onvoorstelbaar veel lijden en doden tot gevolg.
Terwijl we de zaken ondanks alle bewijzen momenteel nog steeds ontkennen, alleen maar erger laten worden. Met als gevolg dat alles nog veel sneller gaat, en we, aldus datzelfde VN rapport, the point of no return in zicht krijgen. Het punt waarop alles onomkeerbaar wordt en de klimaatopwarming in een zichzelf versterkende spiraal terecht komt.
In de media hoor en lees ik dat Greta heel erg boos was. Er worden specialisten bij gehaald die weten dat het niet helpt met boos te zijn. Zij weten dat je meer bereikt met een gematigde toon. Enkel met diplomatie behaal je resultaten. Sommigen lijken ook te twijfelen aan haar boosheid. Dat het niet echt is. Gespeelde boosheid. De tot nu toe zo authentieke Thunberg blijkt dus een actrice.
En Jantje Digitaal heeft lak aan haar boodschap, erger nog, het is een grote hit op sociale media om de zestienjarige op alle mogelijke manieren uit te lachen, ook wel cyberpesten of digipesten genoemd. In Carrie van Stephen King steekt de gepeste leerlinge de boel uiteindelijk in brand, iets waar de digidioten niet voor hoeven te vrezen met deze milieu-activiste.
De eerste sloepen die de Titanic achter zich lieten, waren maar halfvol omdat de meeste mensen niet geloofden dat zo’n gigantisch groot schip kon zinken.