donderdag 31 januari 2008

Greetings From The Past (9)


Miles Davis - So What

Miles en Coltrane meesterlijk in duet op deze goed bewaarde opnamesessie van 'So What' uit 1958. Later zou het als openingsnummer fungeren op Kind Of Blue dat in 1959 werd uitgebracht. Het album werd een onbetwistbaar hoogtepunt in het oeuvre van Miles Davis en een ankerpunt in het verhaal van de moderne jazz. Er werden ondertussen meer dan drie miljoen exemplaren van verkocht. Kind Of Blue is nog steeds razend actueel, en essentieel voor elke jazzliefhebber. Geniale composities, vitaal en avontuurlijk, transparant en relaxerend. Subtiele schakelingen in een magisch samenspel, de schitterende verdienste van deze onwaarschijnlijke All Stars Band. Pianisten Bill Evans & Wynton Kelly, drummer Jimmy Cobb, bassist Paul Chambers, altsaxofonist Cannonball Adderley en tenorsaxofonist John Coltrane. Coltrane die halverwege de jaren vijftig Sonny Rollins opvolgde in het Miles Davis Quintet maar enkele jaren later de laan werd uitgestuurd vanwege z’n groeiende problemen met drugs. Ondanks vergeefse ontwenningspogingen, zou hij de groep echter nog een tijdlang versterken, zoals op deze wonderbaarlijke parel. Naar verluidt had Davis vooraf de krijtlijnen uitgezet, de rest werd opengelaten voor improvisatie.
Wat een sfeer... Uitermate geschikt om een regenachtige dag wat kleur te geven.

dinsdag 29 januari 2008

Lijnvast









Tielt - Kortrijk

donderdag 24 januari 2008

Loeki

In het versleten, hier en daar vervellende plastic tafelkleed zitten donkere, vuile krassen, achtergelaten door de verschillende leden in dit gezin, toen zij hun boterham in twee gelijke delen sneden zoals ik Mark nu zie doen. Van snijplankjes, zoals we die bij ons thuis gebruiken, hebben ze hier blijkbaar nog nooit gehoord.
Voor de boerderij staat een rij oude berken, maar de wind toont geen respect voor hun leeftijd; ongenadig zwiept hij met hun kruin heen en weer. Van op onze plek aan de keukentafel hebben we een goede kijk op dit schouwspel en het is ook de reden waarom we binnen moeten blijven: dit is geen weer om buiten te spelen.
De armoedige potloden in de verroeste conservenblikken getuigen van eerdere, stormachtige dagen die oudere broers en zussen aan deze tafel hebben doorgebracht, en nostalgie naar de afgelopen zomer slaat toe.
Mark’ s moeder, voor wie het buitenwerk voor een andere keer is, en die in afwachting van het melken van de koeien in de voorste kamer tv zit te kijken, heeft het opgemerkt en daarom mogen we bij wijze van troost een boterham met choco, al is het pas drie uur in de namiddag.
Voorheen ben ik hier nog nooit langer dan vijf minuten binnen geweest, en ik voel bij de ouders van Mark een vage onverschilligheid jegens mij, waarbij ik instinctief begrijp dat zij niet persoonlijk is, maar jegens allen die niets met de boerenstiel te maken hebben. Andere kinderen, bij wie thuis wel varkens of koeien worden gekweekt, en van wie vader en moeder krom lopen door gebogen op hun akkers te staan, worden met veel meer sympathie bejegend. Eerlijk gezegd ben ik een beetje afgunstig; ik wil ook op een boerderij wonen, m’n laarzen die aan de keukendeur staan aantrekken om vader op het land te melden dat het avondeten klaar is, waarbij ik dan terug mag rijden met de tractor, of in de stallingen gaan controleren of de weeën bij één of andere drachtige koe begonnen zijn.
Ik zit in de derde klas, bij Maeckelberg, een oude rot die erop staat dat je hem met meester aanspreekt, en Mark in de vierde, bij Vanhee, een jonge leraar die pas drie jaar les geeft en opteert voor mijnheer.
Mark heeft een pezig lijf en is een stuk groter dan ik. Ik heb Mark nog nooit zien verliezen in een gevecht. Bijna elke week ga ik er zaterdags spelen, van één tot vijf. Soms vraagt mijn moeder waarom Mark nooit eens bij ons thuis komt. Mark zegt dat het bij ons veel te saai is. Ik schrik van het antwoord, weet dat hij gelijk heeft, maar dat kan ik m’n moeder niet zeggen. Na verloop van tijd berust ze erin en heeft het er niet meer over.

Bij aankomst op de boerderij heb ik geen tijd om m’n fiets tegen de gevel te zetten, ik spring er rijdend af en zit al op de hooizolder voor de wielen tot stilstand zijn gekomen. Hoewel de vader van Mark dat verboden heeft, maken wij geheime gangen in het hooi, langswaar we naar boven sluipen, zodat de vijand ons niet opmerkt. Het is een succes, ik heb de vijand nog nooit gezien. Wie ons wel vindt, is Loeki, een Duitse herder die altijd in is voor een spelletje. Ongeduldig staat hij ons beneden op te wachten, maar pas als de hond wolfachtig begint te huilen, komen we tevoorschijn, bang dat de vader geallarmeerd zal worden. Dan spant Mark de hond voor een karretje dat hij zelf gemaakt heeft met enkele houten planken en de resten van een oude kinderwagen en trekt Loekie ons met het schuim op de lippen het hele erf rond, tot het dier uitgeput neervalt en blijft liggen. Dat is Loeki’s voornaamste truc: blijven liggen. Mark haalt z’n schouders op, en wij beginnen aan ons volgende spel waar Loeki zich na een tijdje bijvoegt.
Eén van Mark’s geliefkoosde spelletjes: via een lang touw dat in de nok van de schuur is vastgemaakt, Tarzan-gewijs van de ene hooizolder naar de andere slingeren. Onder ons staan ploegen en zaaimachines. Mark lacht als hij ziet dat ik aarzel, en zegt dat er niets kan gebeuren zolang je het touw maar goed vasthoudt.
Soms brengen we een bezoek aan Bella, een argeloze koe die van de mens geen kwaad verwacht. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat graast ze met haar zusters in één van de talrijke weides die de boerderij rijk is. Mark heeft ontdekt dat je mits enige behendigheid op haar rug kan klimmen, weinig koeien laten dat toe. Mark gaat nog verder; hij klimt achterstevoren op de koe, en probeert dan een boomtak in haar achterste te steken, waarbij Bella iedere keer hevig geschrokken wegrent. De kunst is om er ongedeerd weer af te geraken.
Op een dag midden in de grote vakantie, als onze inspiratie voor het bedenken van spelletjes uitgeput is, komt Mark met stukken plastic zeil aandraven die dienen om bieten af te dekken tegen de winterkou. De stukken zijn afgezet met metalen ringen, en met spanbandjes naaien we ze aaneen waardoor een groot vierkant zeil wordt bekomen. Aan iedere hoek bevestigen we een touw waarvan het andere uiteinde verbonden wordt aan een gordel. Het geheel oogt als een soort parachute en we trekken het een weide in. Die dag is het echter zo goed als windstil en ons werk blijft zielloos op de grond liggen.

Maar nu zitten we dus binnen te tekenen met versleten, in een ver verleden plat gesabbelde potloden en mijmeren over de voorbije zomer. Mark bekijkt m’n tekening. Hij glimlacht als hij de parachute herkent. We hoeven er niet over na te denken, nemen onze jassen en sluipen de deur uit. De wind striemt onze gezichten en we vechten ons een weg naar de schuur waar het zeil opgeborgen ligt. Mark stelt voor om de gordel, die met de vier touwen aan de parachute is bevestigd, aan mij vast te knopen. Dat vind ik geen goed idee, het zou beter zijn die riem aan hem vast te maken. Maar Mark - die op kamp eens vijf jongens die samen op hem waren gesprongen, van zich af kon schudden - zelfs Mark laat zich niet aan het zeil binden.
Dan krijgt hij een ingeving.
“Loeki!”
De hond komt kwispelend naderbij. Zorgvuldig bevestigen we de gordel rond z’n middel, net onder z’n voorpoten. Dan maakt Mark nog twee extra stukken touw aan de parachute vast, waarmee wij het geheel in toom kunnen houden. Zo lopen we met z’n drieën de voor ons liggende weide in; wij opgewonden tegen de wind in, Loeki wat onzeker, onbehaaglijk in z’n harnas. Als we ver genoeg menen te zijn, lichten we het bovenste gedeelte van de reusachtige parachute op waar de wind meteen in slaat, en nog eens, en nog eens. Het zeil bolt op, maakt zich van het aardoppervlak los, en zweeft naar boven tot het touw strak zit. Bij iedere windstoot krijgen wij een ruk, en een vaag idee van waar we ons mee ingelaten hebben. Onze parachute hangt nu schuin boven ons, en terwijl we gedwongen worden traag mee te lopen in de richting die de stormwind onze parachute instuurt, hangt Loeki rechtop met de doodsangst in de ogen, terwijl zijn achterpoten over de grond slepen.
Na nog enkele windstoten ben ik de eerste die los laat, ik kan het touw niet langer houden, en meteen daarna moet ook Mark prijsgeven. Met verstomming geslagen zien we hoe onze parachute de lucht in klimt. Mark rukt aan m’n jas terwijl hij een sprint naar het erf inzet; daar nemen we onze fietsen om de achtervolging aan te vatten. Zigzaggend gaan we Loeki achterna, die in vogelvlucht veel sneller gaat, en na een tijdje uit het zicht verdwenen is.
We twijfelen bij splitsingen waar je links of rechts kunt, terwijl de hond voor ons verdwenen is en de gierende wind ons met zo’n kracht in het gezicht slaat dat het haast onmogelijk is adem te halen. Hier en daar liggen in het weiland ontwortelde bomen, en gebroken dakpannen op straat. Broekspijpen flapperen furieus rond de benen. Alles lijkt te pleiten om beschutting te zoeken in de warme, veilige keuken. Soms staan we recht op onze pedalen, en komen geen centimeter vooruit. Maar als ik Mark’s blik vang weet ik: we keren niet terug zonder Loeki.
We zijn de wanhoop nabij wanneer we de hond terugzien. Hij hangt bovenaan in één van de hoge populieren waarmee het domein van een oude appelboer is afgezet. Snel rijden we het erf op en bellen aan. De bejaarde man doet open. Het lijkt erop dat Mark gaat hyperventileren; voorovergebogen, met een hand op z’n knie en met de ander de deurpost vasthoudend, staat hij daar, alsof hij moet overgeven. Na een tijdje lukt het om iets te zeggen.
“Onze hond hangt in uw boom”.
De ogen van de oude man worden groter, hij zet een stap achteruit en tuurt z’n erf af, alsof hij bang is dat hij wordt beetgenomen. Tenslotte neemt hij z’n pet en z’n jas en wandelt met ons mee, naar de plaats waar we Loeki hebben zien hangen. Daar aangekomen vloekt de fruitboer en holt naar het erf, op de hielen gevolgd door Mark en ik, om terug te keren met een ladder. Via een vernuftig touwsysteem wordt het geheel uit elkaar geschoven. Mark klimt naar boven, legt de voorpoten over z’n schouder, maakt de riem los, en daalt, met een hand rond het middel van het dier, langzaam af. Hij zet de hond op de grond die onmiddelijk door z’n poten zakt. Zo blijft de Duitse herder liggen zodat Mark verplicht is om hem terug op te tillen en naar huis te dragen. Ik neem de twee fietsen en kijk naar de stomverbaasde appelboer die niet eens om uitleg vraagt.
Uiteindelijk bereiken we het erf waar we Loeki naast z’n hok deponeren. Even later zitten we weer aan tafel, en enkel het opgewonden, rood aangelopen gezicht van Mark kan me ervan overtuigen dat het allemaal echt gebeurd is.

“Is dat Loeki?”, vraagt z’n moeder als ze onze tekeningen ziet: een zwevende parachute met een rechtop hangende Duitse herder die als spion afdrijft in vijandelijk gebied.
“Waar halen ze het vandaan?” zucht ze hoofdschuddend terwijl ze naar de voorkamer sloft.



(Gepubliceerd in De Brakke Hond nr 99, zomer 2008)

dinsdag 22 januari 2008

Dr. Dark

Ik dacht dat ik me zo ellendig voelde door het venijnige griepje dat ik onder de leden heb, maar Cliff Arnall is tot de vaststelling gekomen dat het gisteren gewoon de meest deprimerende dag van het jaar was. Dat meldde de Britse psycholoog op de website van The Daily Telegraph. Sinds een jaar of vier gaat Arnall, specialist ter zake, na op welke dag de donkerste gedachten in een mens naar boven wellen. Hij basseerde zijn bevindingen op de resultaten van de interviews die hij van meer dan tweeduizend mensen afnam. Doorslaggevende feiten om 21 januari tot dag der duisternis te benoemen waren het miezerige weer, het prijskaartje van de afgelopen feestdagen, en het failliet van de goede voornemens.
En alsof dat alles samen nog niet genoeg was: het was maandag!

Betaalt dat goed, zo'n job?

dinsdag 15 januari 2008

Greetings From The Past (8)


Talk Talk - I Believe In You

Mark Hollis, drijvende kracht achter Talk Talk, het Britse synthesizergroepje dat door EMI in een commercieel keurslijf gedwongen werd, besloot zich na de komst van zielsverwant Tim Friese Greene en het daaropvolgende, eigenzinnige maar toch succesvolle derde album The Colour Of Spring voorgoed van al het overbodige te bevrijden.
Hij sloot zich op in een kerkje in Wessex, nodigde bevriende muzikanten uit en schreef geschiedenis met Spirit Of Eden, een album dat de muzieklijstjes twintig jaar geleden domineerde, terwijl fans massaal afhaakten.
De plaat bevat vier nummers, waarvan een drieluik die een volledige plaatkant beslaat.
Later zou bij Polydor een logisch vervolg verschijnen, Laughing Stock, dat al evenmin een succes werd, en daarna was het afgelopen.
In 1997 bracht Mark Hollis een zich op hetzelfde spoor bevindend soloalbum uit, maar de wereld was hem al vergeten en sindsdien werd bitter weinig van de man vernomen. Hij woont met zijn gezin in Wimbledon, en wil niets meer met de muziekindustrie te maken hebben.
Wanneer je Spirit Of Eden vandaag beluistert, sprankelt het kleinood nog steeds van de ideeën waar later groepen zoals Radiohead en Sigur Rós hun voordeel mee zouden doen.
Het groots opgezette album verwerkt freejazz, avant-garde en experimentele muziek in dromerige, klassiek aandoende composities die baden in een sfeertje dat weifelt tussen hoop en tristesse. Een gepassioneerd werkstuk dat uitersten binnen het muzieklandschap verkent, en nog niets aan kracht heeft ingeboet.
Chris Schraepen, de toenmalige muziekrecensent van Het Volk, wees mij en vele anderen destijds op dit juweeltje. Ik werkte als spinner in vaste nachtploeg bij Louis Depoortere, en een tijdlang beluisterde ik de cd 's morgens na het werk met de hoofdtelefoon, in het donker zittend, in een slapend huis. Telkens weer een pakkende ervaring die overigens niet bevorderlijk was voor een goede nachtrust.
De bijdragen van Schraepen verzamelde ik in behangersmappen.
Spirit Of Eden werd samen met David Sylvian's Secrets Of The Beehive een van de hoogtepunten in zijn eindejaarslijstje van 1988.

maandag 14 januari 2008

De Pipa van Liu Fang



Uit de gratie gevallen porselein uit de Kringloop,
waaiers en lampions uit de Stock Americain,
een opgelapte vaas als paraplubak,
en gouden, in het kaarsvet
badende boeddha’s uit het Kruidvat.

Klanten bespreken de kwaliteiten van de bami pangang
en de gelakte eend van het Peking Wok Palace
terwijl op de aanbieding wordt gewacht:
één plus één is één en een half.
Van Einstein geleerd.

’s Middags komen ingewijden naar
dit afhaalrestaurant aan de rand van de snelweg,
in die eindloze lus rond de stad.
Niemand die me ooit al meenam.

Wat ons scheidt is onverschilligheid,
de erfenis van David Caradine
die een mythe werd omdat hij zijn tekst vergat,
en zo ondoorgrondelijk, wereldvreemd kon kijken,

maar nergens iemand die zich afvraagt
hoe het zit met die caravan in het verblindend licht
van dat tankstation annex Chop Choy Shop
langs de a zeventien;

drieëntwintig, tweeënvijftig
en voor dessert vijftien,
méér moet je niet verwachten;
een stukje voor mama, een stukje voor papa,
en een hele appel voor de mandarijn,

iedere stad zijn eigen Chinatown;
reanimatie van een op sterven liggende wijk,
waarin kelners van Hongkong Station
naar Sjanghai City hollen om een ei.

Maar hoe diep ik ook zit in dit beloofd, vervloekte land,
in mijn hoofd tikt er een mantra,
terwijl ik voor elk bord
uit wortelknollen
bloemen voor je snijdt.




(foto: Eric Colpaert)

vrijdag 11 januari 2008

woensdag 9 januari 2008

Kodak



Bij mijn eerste communie kreeg ik van een voorzienige tante een kleine, goedkope fotocamera, en één filmrolletje. In die eerste jaren als fotograaf was het me geraden zuinig met film om te springen. Het aanleggen van een voorraad werd van huis uit geboycot, en je kon er zeker van zijn dat wanneer je roekeloos te werk ging en foto’s verspilde aan banale onderwerpen, je later gegarandeerd enkele uitgelezen momenten aan je neus voorbij zag gaan.
De liefde voor de fotografie heb ik van mijn moeder. Foto’s die ons leven weergeven als een verstilde film, van onze geboorte tot we het huis uitgaan; tientallen fotoalbums vol heeft ze, waarin de jeugd van mijn broer, zussen en ik werd vastgelegd. Dat alles, zonder uitzondering, gefotografeerd met een kodak; waarmee anders?
Het gelijknamige apparaat was toen zo populair bij huis, tuin en keukenfotografen dat de merknaam synoniem werd voor een fotocamera. Nonkels die pronkten met hun Canon op communiefeestjes, hippieneven die gewichtig deden met hun Practica + toebehoren op een popconcert van een lokaal groepje, of de beroepsfotograaf die voor de krant een foto van mijn vader nam ter ere van zijn zoveelste overwinning met de vinken; ze waren zonder uitzondering op stap met een kodak.
Vandaag heb ik mijn Sony Cyber-Shot 10.1 megapixels - een stukje hoogtechnologisch vernuft ter grootte van een sigarettenpakje - altijd bij + een extra batterij en een geheugenkaartje van 1 gigabyte. Daardoor heb ik ruimte voor zo’n vierhonderd foto’s in grootste kwaliteit.
Hoewel wij ondertussen geëvolueerd zijn, is mijn moeder blijven hangen. Als ik langsga, en de kinderen van mijn zus zijn op bezoek, vraagt ze nog steeds of ik mijn kodak mee heb. Over haar eigen digitale toestel is ze niet te spreken. Ze beweert dat haar kodak van een “slecht merk” is.

Tegenwoordig heb ik mijn camera bijna continu in aanslag; een ziekelijke, uiterst besmettelijke aandoening waar ik kort na aanschaf door getroffen werd, en waar mijn huisgenoten niet over te spreken zijn. Naar het schijnt draagt zo’n digitaal toestel het virus in zich, maar dat vertellen ze er niet bij, die verkopers.
Toch heb ik het gevoel dat ik de beste foto’s nog steeds misloop. Zoals onlangs, toen het voor het eerst sinds tijden weer eens had gevroren. Terwijl ik naar de bakker liep, passeerde me een bestelwagen, en pas nadat hij voorbijgereden was, realiseerde ik me wat ik had gezien. Het voertuig had de nacht duidelijk in open lucht doorgebracht, want hij was volledig met ijs overdekt. Aan de kant van de chauffeur was in de voorruit een minuscuul kijkgaatje gekrast, maar voor de rest zat alles dicht. Op de zijkant stond een ouderwetse, vertrouwen inboezemende familienaam en daaronder: ‘Uw specialist in diepvriesinstallaties’.
En de reiger, die verkleumd, met één poot ingetrokken op de pergola stond, en terwijl ik naar mijn fotoapparaat greep, sierlijk voorover dook toen er werd aangebeld.
Of zoals vandaag; het vriest nog steeds en stadswerkers strooien zout opdat het verkeer vlot zou verlopen. Maar in het natuurgebied waar ik de hond uitlaat is daar niets van te merken. Samen lopen we over het weerbarstige gras, en af en toe houden we even stil. Nu eens omdat zij zich in eendenuitwerpselen moet wentelen, dan weer omdat ik een foto van een bevroren spinnenweb wil nemen. Het LCD schermpje geeft aan dat ik ruim honderd foto’s heb genomen, en de batterij is nog niet eens halfleeg. Bomen in de sneeuw, grillig krullende ijsplanten, meeuwen die over water lopen, of borden die het vissen verbieden in de uitgestrekte ijsvlakte. Plots vliegt iets over me heen; diep en intens blauw zoals de ogen van Henry Fonda in ‘Once Upon A Time In The West’, maar dan alsof er een lampje in brandt, draadloos. Hier kan Bernadetje van 't Gazetje met haar kerstversiering niet tegenop. Even sta ik perplex; het fladderen van de vleugels gaat gepaard met een licht trillend gezoem, maar door de snelheid kun je daar niets van zien; gewoon een kleine, oplichtende blauwe vogel die vastgeklonken lijkt in een luchtbel. Tegen de tijd dat ik mijn kodak heb afgesteld, is hij verdwenen.

Gepubliceerd in Verlaine

zondag 6 januari 2008

Greetings From The Past (7)



The Triffids - Wide Open Road

Ergens halverwege de jaren tachtig aan het eind van de vorige eeuw deelden The Triffids een knoert van een uppercut uit in het troosteloze, naar zuurstof snakkende toenmalige muzieklandschap. Na zeven wondermooie platen gaf het eigenzinnige gezelschap - dat grossierde in grootse folkrock, ontregelde country en bevreemdende blues - er de brui aan, waarna zanger/componist David McComb alleen verder ging. Hij slaagde er echter niet in om onder de schaduw van The Triffids uit te komen. Tenslotte gaf hij zijn solocarrière op. Later onderging hij een harttransplantatie. Afstotingsverschijnselen dwongen hem ertoe massa's medicijnen te slikken. In 1999 overleed McComb, twee dagen na een auto ongeval dat als sluimerende doodsoorzaak werd beschouwd. Later bleek een overdosis heroïne zijn dood te hebben veroorzaakt, waardoor zijn vertrek naar het hiernamaals op een vlucht uit dit tranendal ging lijken.
Wide Open Road uit het briljante Born Sandy Devotional blinkt - zoals trouwens alles wat de Australische band voortbracht - nog net als nieuw. Zoveel ontreddering, zoveel pijnlijk genot; wat een schit-te-rend oplichtende regenboog!
Happy Newyear, David

vrijdag 4 januari 2008

woensdag 2 januari 2008

Muziek

De vogel was donkerrood - er stak zelfs wat zwart in de veren - en zat in een klein kooitje dat hing in de roestige staander die mijn ouders hadden, toen ik een kind was.
Deze kanarie was mijn beste vriend. Werkelijk alles kon ik het vertellen. Ik kende verder ook niemand die zo goed kon luisteren.
Soms, als ik uitgesproken was, gaf het me raad. Stilletjes sprak het me toe; je moest echt heel geconcentreerd luisteren om het te horen. Ik herinner me niet meer precies wat het zei, maar de woorden dansten als kleine, verfijnde muziekjes mijn oren binnen. Het gaf me zo’n goed gevoel dat ik er helemaal warm van werd.
Het had iets goddelijks, iets religieus bijna, en lachend van geluk en ontroering vocht ik tegen de tranen.
Op een avond, nadat we een lang gesprek hadden, viel het plots van zijn stokje. Ogenblikkelijk door een immens verdriet overmand - nooit eerder had ik zo’n hartverscheurende pijn gevoeld - opende ik het kooitje en nam er het slappe lijfje uit. Het lag in mijn hand, roerloos, met de oogjes dicht. Niet goed wetend wat te doen, opende ik het bekje en blies er voorzichtig in. Waarom weet ik nog altijd niet; ik kan moeilijk geloven dat ik de vogel mond op mond ademhaling wou geven, en ik herinner me dat het bij mijzelf op dat ogenblik ook een beetje belachelijk voorkwam. Wonderlijk genoeg opende de vogel de oogjes en ging rechtop zitten. Een diep, intens gevoel van blijheid overspoelde me, zo massaal dat het me verbaasde dat zoveel genot in één lichaam kon. Ik zette het weer in het kooitje en besloot geen lange gesprekken meer te voeren.
Toen ik wakker werd, was mijn hoofdkussen nat van de tranen.

dinsdag 1 januari 2008

2008



We hadden het nu zover gebracht.