donderdag 24 januari 2008

Loeki

In het versleten, hier en daar vervellende plastic tafelkleed zitten donkere, vuile krassen, achtergelaten door de verschillende leden in dit gezin, toen zij hun boterham in twee gelijke delen sneden zoals ik Mark nu zie doen. Van snijplankjes, zoals we die bij ons thuis gebruiken, hebben ze hier blijkbaar nog nooit gehoord.
Voor de boerderij staat een rij oude berken, maar de wind toont geen respect voor hun leeftijd; ongenadig zwiept hij met hun kruin heen en weer. Van op onze plek aan de keukentafel hebben we een goede kijk op dit schouwspel en het is ook de reden waarom we binnen moeten blijven: dit is geen weer om buiten te spelen.
De armoedige potloden in de verroeste conservenblikken getuigen van eerdere, stormachtige dagen die oudere broers en zussen aan deze tafel hebben doorgebracht, en nostalgie naar de afgelopen zomer slaat toe.
Mark’ s moeder, voor wie het buitenwerk voor een andere keer is, en die in afwachting van het melken van de koeien in de voorste kamer tv zit te kijken, heeft het opgemerkt en daarom mogen we bij wijze van troost een boterham met choco, al is het pas drie uur in de namiddag.
Voorheen ben ik hier nog nooit langer dan vijf minuten binnen geweest, en ik voel bij de ouders van Mark een vage onverschilligheid jegens mij, waarbij ik instinctief begrijp dat zij niet persoonlijk is, maar jegens allen die niets met de boerenstiel te maken hebben. Andere kinderen, bij wie thuis wel varkens of koeien worden gekweekt, en van wie vader en moeder krom lopen door gebogen op hun akkers te staan, worden met veel meer sympathie bejegend. Eerlijk gezegd ben ik een beetje afgunstig; ik wil ook op een boerderij wonen, m’n laarzen die aan de keukendeur staan aantrekken om vader op het land te melden dat het avondeten klaar is, waarbij ik dan terug mag rijden met de tractor, of in de stallingen gaan controleren of de weeën bij één of andere drachtige koe begonnen zijn.
Ik zit in de derde klas, bij Maeckelberg, een oude rot die erop staat dat je hem met meester aanspreekt, en Mark in de vierde, bij Vanhee, een jonge leraar die pas drie jaar les geeft en opteert voor mijnheer.
Mark heeft een pezig lijf en is een stuk groter dan ik. Ik heb Mark nog nooit zien verliezen in een gevecht. Bijna elke week ga ik er zaterdags spelen, van één tot vijf. Soms vraagt mijn moeder waarom Mark nooit eens bij ons thuis komt. Mark zegt dat het bij ons veel te saai is. Ik schrik van het antwoord, weet dat hij gelijk heeft, maar dat kan ik m’n moeder niet zeggen. Na verloop van tijd berust ze erin en heeft het er niet meer over.

Bij aankomst op de boerderij heb ik geen tijd om m’n fiets tegen de gevel te zetten, ik spring er rijdend af en zit al op de hooizolder voor de wielen tot stilstand zijn gekomen. Hoewel de vader van Mark dat verboden heeft, maken wij geheime gangen in het hooi, langswaar we naar boven sluipen, zodat de vijand ons niet opmerkt. Het is een succes, ik heb de vijand nog nooit gezien. Wie ons wel vindt, is Loeki, een Duitse herder die altijd in is voor een spelletje. Ongeduldig staat hij ons beneden op te wachten, maar pas als de hond wolfachtig begint te huilen, komen we tevoorschijn, bang dat de vader geallarmeerd zal worden. Dan spant Mark de hond voor een karretje dat hij zelf gemaakt heeft met enkele houten planken en de resten van een oude kinderwagen en trekt Loekie ons met het schuim op de lippen het hele erf rond, tot het dier uitgeput neervalt en blijft liggen. Dat is Loeki’s voornaamste truc: blijven liggen. Mark haalt z’n schouders op, en wij beginnen aan ons volgende spel waar Loeki zich na een tijdje bijvoegt.
Eén van Mark’s geliefkoosde spelletjes: via een lang touw dat in de nok van de schuur is vastgemaakt, Tarzan-gewijs van de ene hooizolder naar de andere slingeren. Onder ons staan ploegen en zaaimachines. Mark lacht als hij ziet dat ik aarzel, en zegt dat er niets kan gebeuren zolang je het touw maar goed vasthoudt.
Soms brengen we een bezoek aan Bella, een argeloze koe die van de mens geen kwaad verwacht. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat graast ze met haar zusters in één van de talrijke weides die de boerderij rijk is. Mark heeft ontdekt dat je mits enige behendigheid op haar rug kan klimmen, weinig koeien laten dat toe. Mark gaat nog verder; hij klimt achterstevoren op de koe, en probeert dan een boomtak in haar achterste te steken, waarbij Bella iedere keer hevig geschrokken wegrent. De kunst is om er ongedeerd weer af te geraken.
Op een dag midden in de grote vakantie, als onze inspiratie voor het bedenken van spelletjes uitgeput is, komt Mark met stukken plastic zeil aandraven die dienen om bieten af te dekken tegen de winterkou. De stukken zijn afgezet met metalen ringen, en met spanbandjes naaien we ze aaneen waardoor een groot vierkant zeil wordt bekomen. Aan iedere hoek bevestigen we een touw waarvan het andere uiteinde verbonden wordt aan een gordel. Het geheel oogt als een soort parachute en we trekken het een weide in. Die dag is het echter zo goed als windstil en ons werk blijft zielloos op de grond liggen.

Maar nu zitten we dus binnen te tekenen met versleten, in een ver verleden plat gesabbelde potloden en mijmeren over de voorbije zomer. Mark bekijkt m’n tekening. Hij glimlacht als hij de parachute herkent. We hoeven er niet over na te denken, nemen onze jassen en sluipen de deur uit. De wind striemt onze gezichten en we vechten ons een weg naar de schuur waar het zeil opgeborgen ligt. Mark stelt voor om de gordel, die met de vier touwen aan de parachute is bevestigd, aan mij vast te knopen. Dat vind ik geen goed idee, het zou beter zijn die riem aan hem vast te maken. Maar Mark - die op kamp eens vijf jongens die samen op hem waren gesprongen, van zich af kon schudden - zelfs Mark laat zich niet aan het zeil binden.
Dan krijgt hij een ingeving.
“Loeki!”
De hond komt kwispelend naderbij. Zorgvuldig bevestigen we de gordel rond z’n middel, net onder z’n voorpoten. Dan maakt Mark nog twee extra stukken touw aan de parachute vast, waarmee wij het geheel in toom kunnen houden. Zo lopen we met z’n drieën de voor ons liggende weide in; wij opgewonden tegen de wind in, Loeki wat onzeker, onbehaaglijk in z’n harnas. Als we ver genoeg menen te zijn, lichten we het bovenste gedeelte van de reusachtige parachute op waar de wind meteen in slaat, en nog eens, en nog eens. Het zeil bolt op, maakt zich van het aardoppervlak los, en zweeft naar boven tot het touw strak zit. Bij iedere windstoot krijgen wij een ruk, en een vaag idee van waar we ons mee ingelaten hebben. Onze parachute hangt nu schuin boven ons, en terwijl we gedwongen worden traag mee te lopen in de richting die de stormwind onze parachute instuurt, hangt Loeki rechtop met de doodsangst in de ogen, terwijl zijn achterpoten over de grond slepen.
Na nog enkele windstoten ben ik de eerste die los laat, ik kan het touw niet langer houden, en meteen daarna moet ook Mark prijsgeven. Met verstomming geslagen zien we hoe onze parachute de lucht in klimt. Mark rukt aan m’n jas terwijl hij een sprint naar het erf inzet; daar nemen we onze fietsen om de achtervolging aan te vatten. Zigzaggend gaan we Loeki achterna, die in vogelvlucht veel sneller gaat, en na een tijdje uit het zicht verdwenen is.
We twijfelen bij splitsingen waar je links of rechts kunt, terwijl de hond voor ons verdwenen is en de gierende wind ons met zo’n kracht in het gezicht slaat dat het haast onmogelijk is adem te halen. Hier en daar liggen in het weiland ontwortelde bomen, en gebroken dakpannen op straat. Broekspijpen flapperen furieus rond de benen. Alles lijkt te pleiten om beschutting te zoeken in de warme, veilige keuken. Soms staan we recht op onze pedalen, en komen geen centimeter vooruit. Maar als ik Mark’s blik vang weet ik: we keren niet terug zonder Loeki.
We zijn de wanhoop nabij wanneer we de hond terugzien. Hij hangt bovenaan in één van de hoge populieren waarmee het domein van een oude appelboer is afgezet. Snel rijden we het erf op en bellen aan. De bejaarde man doet open. Het lijkt erop dat Mark gaat hyperventileren; voorovergebogen, met een hand op z’n knie en met de ander de deurpost vasthoudend, staat hij daar, alsof hij moet overgeven. Na een tijdje lukt het om iets te zeggen.
“Onze hond hangt in uw boom”.
De ogen van de oude man worden groter, hij zet een stap achteruit en tuurt z’n erf af, alsof hij bang is dat hij wordt beetgenomen. Tenslotte neemt hij z’n pet en z’n jas en wandelt met ons mee, naar de plaats waar we Loeki hebben zien hangen. Daar aangekomen vloekt de fruitboer en holt naar het erf, op de hielen gevolgd door Mark en ik, om terug te keren met een ladder. Via een vernuftig touwsysteem wordt het geheel uit elkaar geschoven. Mark klimt naar boven, legt de voorpoten over z’n schouder, maakt de riem los, en daalt, met een hand rond het middel van het dier, langzaam af. Hij zet de hond op de grond die onmiddelijk door z’n poten zakt. Zo blijft de Duitse herder liggen zodat Mark verplicht is om hem terug op te tillen en naar huis te dragen. Ik neem de twee fietsen en kijk naar de stomverbaasde appelboer die niet eens om uitleg vraagt.
Uiteindelijk bereiken we het erf waar we Loeki naast z’n hok deponeren. Even later zitten we weer aan tafel, en enkel het opgewonden, rood aangelopen gezicht van Mark kan me ervan overtuigen dat het allemaal echt gebeurd is.

“Is dat Loeki?”, vraagt z’n moeder als ze onze tekeningen ziet: een zwevende parachute met een rechtop hangende Duitse herder die als spion afdrijft in vijandelijk gebied.
“Waar halen ze het vandaan?” zucht ze hoofdschuddend terwijl ze naar de voorkamer sloft.



(Gepubliceerd in De Brakke Hond nr 99, zomer 2008)

Geen opmerkingen: