woensdag 23 februari 2011

VOORUITZICHT

Ondanks de voorspelde opklaringen, bleef het een donkere, sombere dag. En alsof dat nog niet volstond, begon het te regenen. De man en de vrouw, die hand in hand binnenkwamen, glinsterden van het vocht. Het was niet de man die de vrouw aan zijn hand meevoerde, maar omgekeerd. Met romantiek had het overigens niets te maken; onzeker sjokte de man achter haar aan. Ze schuifelden naar het draairek met audioboeken, dat vlakbij de etalage stond. Terwijl de man ietwat voorovergebogen stond, fluisterde de vrouw de inhoudsopgave van elk luisterboek in zijn oor.
Na een tijdje kwamen ze op me af.
'Vraag het maar', moedigde de vrouw hem aan, 'hij staat voor je'.
'Heb je behalve romans ook nog andere luisterboeken?', vroeg de man verlegen, terwijl hij naast me keek. Terwijl ik antwoordde, stelde hij de richting bij.
'Dit hier zijn hoorcolleges', zei ik en wees vergeefs naar een gevulde display op de toonbank. Ik somde de beschikbare titels op, en legde telkens kort uit hoe het concept was opgevat.
Terwijl ik praatte, stootte de vrouw hem af en toe aan, en zei dan overdreven enthousiast 'Ja! Dat is echt iets voor jou, daar zul je graag naar luisteren!', maar wild werd hij er niet van.
'Hij leest niet graag romans', zei de vrouw tenslotte, toen het ook bij haar begon te dagen dat het niets met die hoorcolleges werd.
'Ook niet toen hij nog zag.'
'Bent u al lang slechtziend?', vroeg ik.
'Sedert een jaar of tien', zei de man.
'En sinds de laatste operatie ziet hij helemaal niets meer', vervolgde de vrouw. Ze draaide zich om en keek moedeloos in de richting van de luisterboeken.
Ik staarde recht in de ogen van de man. Hij knipperde niet. Voorzichtig zette ik een stap opzij. Hij bleef onbeweeglijk voor zich kijken, de ogen onveranderd op het punt gericht waar ik zonet nog had gestaan.
'Het is heel erg voor mensen die hun hele leven blind zijn', zei hij.
'Maar ik denk dat het nog erger is voor mensen die pas later blind worden.'

Hij stond in een afwachtende houding, een beetje onzeker maar tegelijk op zijn hoede. Voorbereid op iets dat ieder ogenblik op hem af kon komen, zomaar, van overal vandaan, en misschien wel van overal tegelijk.
Ik vroeg me af hoe ik klonk. Of ik een geruststellende stem had. Stelde me de duisternis voor waarin hij leefde. Dat de grond onder zijn voeten zijn enige houvast was, naast de occasionele hand van zijn vrouw. Geen boeken meer lezen. Nooit meer naar de bioscoop. Je beeltenis niet kunnen zien in de spiegel. Zou je je eigen gezicht kunnen vergeten?
'Maar het zijn niet enkel romans in dat rek', zei ik, terwijl ik naar de molen met audioboeken liep.
De vrouw nam z'n hand, en ze hobbelden me achterna.
'Dit bijvoorbeeld, gaat over de noodlottige veldtocht van Napoleon die in 1812 met vijfhonderdduizend soldaten naar Moskou trok.' Ik gaf het luisterboek aan de vrouw.
'En dat hier is De Heimweefabriek van Douwe Draaisma, een vier uur durend verslag waarin hij uitlegt wat er met het geheugen gebeurt tijdens het ouder worden.'
'Oh', zei de vrouw. 'Dat lijkt interessant! Echt is iets voor jou.'
'Ja?', antwoordde de man haar met een dosis achterdocht op zijn gezicht, terwijl ze het dichtgesealde luisterboek in zijn handen stak. Hij betastte het ding, maar bleef sceptisch in het niets kijken. Ik merkte dat blinde mensen moeilijk kunnen verbergen wat ze denken.
'Dit is een hoorcollege over Darwin en de gevolgen van zijn evolutietheorie, door Johan Braeckman.'
Toen aarzelde ik even. Soms ben ik bevooroordeeld.
'En dit gaat over de eerste grote liefde van de avonturier en verleider Giacomo Casanova. Hij was zeventien toen Lucia, nadat ze elkaar eeuwige trouw hadden beloofd, plots spoorloos verdween. Later loopt hij haar, zonder het te weten, opnieuw tegen het lijf.'
Toen moest ik terug achter de toonbank want iemand stond te wachten om af te rekenen.

De regen was in hevigheid toegenomen, en roffelde brutaal tegen het raam. Toevallige passanten kwamen onopvallend schuilen.
De vrouw somde alle titels nog eens op, waarbij haar man sporadisch knikte. Tenslotte nam ze hem opnieuw bij de hand.
'Leg ze maar neer', zei ze, 'we staan aan de kassa'. Hij verraste met zijn keuze:
'Nacht' van Elie Wiesel, 'Onder de mensen' van Arnon Grunberg, en 'Een schitterend gebrek' van Arthur Japin.
'Als u dat wenst, kan ik anders wel eens nazien wat er te krijgen is over onderwerpen die u meer interesseren', zei ik.
Het gezicht van de man klaarde op.
'Zijn er bepaalde thema's waar uw voorkeur naar uitgaat?'
Hij aarzelde even, schraapte zijn keel en begon.
'Eerst en vooral', zei hij, 'ben ik op zoek naar luisterboeken over aardrijkskunde. Mensen die vertellen over landschappen in België, Nederland, Duitsland en Frankrijk. In het Nederlands, want andere talen spreek ik niet.
Ten tweede zoek ik verhalen van mensen die kunststeden bezoeken en vertellen wat er daar allemaal te zien is. Brugge, Parijs, Rome, Venetië...'
Ik schreef het op in het orderboek.
'En ten derde zoek ik naar voorgelezen boeken waarin mensen het hebben over fauna en flora, liefst in België, met uitgebreide beschrijvingen van de natuur.'
Ik noteerde zijn naam en telefoonnummer, zei dat ik eens na zou gaan wat er te beschikbaar was, en scande de uitgekozen audioboeken in.
'Betaal maar', zei de vrouw.
De man haalde zijn portefeuille tevoorschijn. De vrouw ging met haar hand in de opening en schoof een briefje van vijftig naar boven. Hij taste ernaar, haalde het eruit, wachtte op haar bevestiging, en stak het me dan toe. Ik moest iets meer dan twee euro teruggeven, en legde het kleingeld luidop tellend in zijn hand.
'Wacht', zei hij en legde het geld terug in mijn handpalm.
'Om een pintje te drinken', zei de man.
De vrouw maakte een verzoenend gebaar met haar hoofd, waaruit ik afleidde dat ik het geld moest aannemen.
'Dus u belt ons als u iets gevonden hebt', zei de man, terwijl zijn vrouw de aangekochte luisterboeken in haar tas stak.
Hij staarde naar iets boven me, en glimlachte bij het vooruitzicht.

donderdag 17 februari 2011

LEEK

Ze geeft zich over aan een bord soep
waarvan geen sterveling de samenstelling weet
de stroom die rond haar lepel circuleert
in vervoering observerend

Misschien werd ze ooit aangerand
op het intergalactisch moederschip
voorgoed besmet met een verlangen
naar het diepst van het heelal

Het is duidelijk dat ik alert moet zijn
me niet laten afleiden door wat ze zegt
maar als een kenner van de gezichtszenuw
de spanning op die neusvleugels taxeren

Als een expert in oogschaduw
haar mysterieuze oogopslag ontwarren
als een doortrapte gemoedsdetective
de trilling van de mondhoeken censeren

Het is duidelijk dat ik beducht moet zijn
voor die opvallend veelbelovende lippen
die als getrainde hordelopers huppelen
over de hindernissen van het alledaagse

O halfopen mond waarin april een ijsvogel
kanonkogels wat sneeuw een glasscherf
een belofte aan de zon de maan en alles
rechtvaardigende flits van glinsterende tong

Vergeefs dat ik haar omvang schat
hoe dichter ik kom hoe groter

zaterdag 12 februari 2011

OLIFANT

We moeten lachen als Sef de kiekenboer - met z'n uitgemergeld lijf, die uitpuilende ogen en altijd door een penetrante rioollucht omgeven - ermee voor de dag komt. Kun je het ons kwalijk nemen?
Want Sef maakt van een muis een olifant.

Hij brengt een hand naar z'n mond opdat wij, kinderen, het niet zouden horen. Nijpt één oog dicht waarbij z'n bovenlip langs die kant omhoog wipt, alsof de twee aan elkaar verbonden zijn. Begint te roepen.
Dat hij er niet vreemd van opkijkt.
Dat ze er altijd al duistere praktijken op nagehouden hebben.
Het lijkt erop dat Sef doof begint te worden.
Mijn vader lacht. Een beetje lichtzinnig vinden we dat, want wij, kinderen, nemen zulke info ernstig.

Maar 's avonds komt de identieke tweeling op tv. Oude boerendochters van iets verder in de straat waar bij ons weten niemand komt, behalve Sef. Twee kromgebogen, oude vrijsters van wie je je onmogelijk voor kunt stellen dat ze ooit jong zijn geweest. Of mooi.
Ze wonen in een vervallen hofstee. Achter het eeuwig weggetrokken gordijn blijkt steevast één van de hen schuil te gaan.
'Gelukkig houden ze hun kleren aan', mompelt vader op een keer als we langsrijden.

Ik heb ze nog nooit van zo dichtbij gezien. Twee bleke verweerde gezichten. Het is een groot contrast met alles wat we ooit al op tv mochten aanschouwen. Allebei dragen ze een foulard die onder hun kin is dichtgeknoopt. De zorgelijke blik in hun ogen raakt me. Alsof hen nog ergens een oorlog wacht.
'Een nachtmerrie', zegt vader, kauwend op een tandenstoker.
'Moesten ze nu echt samen in beeld?'

De volgende dag koopt moeder de krant. We luisteren naar het geritsel van de bladzijden, terwijl ze naar de zussen zoekt. Het is de foto die we op tv hebben gezien. Een paar buren komen in het artikel aan het woord. Er wordt veel gesuggereerd. Er is niemand die iets weet.
Sef's aloude vermoeden dat hun huis behekst is, wint aan overtuigingskracht.
'Maar heb je dat nu nog geweten', zegt moeder als ze de krant weer dichtvouwt. Om de een of andere reden gooit iemand er de ruiten in. Het gazon kraakt als na een vriesnacht. Enkel wie verdwaald is, laat er zijn hond nog uit.

Dan horen we een hele tijd niets meer. Ze lijken van de aardbodem verdwenen. Opgelost. Het onkruid rukt op.
Na een hevig onweer is een gedeelte van de aangebouwde stallingen ingestort. Het huis lijkt steeds meer op een ruïne.
Sef, die nog het meest begaan lijkt met de situatie, heeft het huis leeggehaald om alles op een droge plaats te stockeren. Voor als ze toch weer op mochten duiken. Niet dat iemand er nog in gelooft.
Maanden verstrijken. In een schoorsteen gedijt een jonge berk.
's Avonds gluur ik in het voorbij lopen naar binnen. Naar die schaduwen die over de muren rollen telkens er een een auto langsrijdt. Naar die bleke aftekening naast de schouw van een kruis.

Najaars- en voorjaarsstormen zorgen ervoor dat het bouwwerk in een versnelt tempo aftakelt. Eens, na een hevige nachtelijke regenbui, blijkt het gebouw opnieuw een forse dreun te hebben gekregen. Toch vinden we het overdreven als vader beweert er niet vreemd van op te zullen kijken als blijkt dat iemand een handje toesteekt.
Tenslotte schreeuwt Sef ons van dichtbij toe dat men het huis gaat slopen. De speekselsalvo drijft ons zo snel achteruit, dat we struikelen over elkaars benen.

Het duurt nog een hele tijd voor de graafmachines arriveren. Maar van dan af gaat het snel. Eerst halen ze de ramen eruit. De deuren en binnenkasten worden verwijderd. Dan neemt men de pannen van het dak. En als ik de volgende dag van school thuis kom, zijn het huis en de aanpalende gebouwen verdwenen.
's Avonds, aan tafel, zegt moeder plots dat het toch raar doet.
Dat alles daar zomaar is weg is, alsof er nooit iets is geweest.
Niemand reageert.

Voor een appel en een ei koopt Sef de grond.