woensdag 31 oktober 2007

Pompoen



Ik liep over het marktje toen een auto een bocht nam om te parkeren en me daarbij bijna aanreed. Met een mengeling van angst en verontwaardiging draaide ik me om, om de drieste joyrider in het vizier te krijgen. Het portier ging open en een oudere vrouw stapte uit. Haar gezicht verraadde dat ze een bewogen leven achter de rug had. Ze kwam op me af, ik bleef staan.
“Meneer”, ze opende haar koffer en ze wees naar de inhoud: “kunt u iets doen met een pompoen?”
In de koffer lagen twee grote pompoenen. Een beetje overrompeld wimpelde ik het aanbod af, maar ze drong aan, “Om een lekkere soep van te maken. Of te gebruiken voor halloween...”. Ze keek terug in haar koffer.
“Eén kan nog gaan, maar twee is echt te veel voor mij” zei ze hoofdschuddend.
Ik twijfelde even en dat was voor haar genoeg om één van de twee pompoenen op te nemen en in mijn armen te duwen. Ik bedankte, en liep naar huis.
Je kunt iemand niet op zijn rijstijl beoordelen.

vrijdag 26 oktober 2007

Ondergronds

Met zijn stokoude John Deere is Michel, onze buurman, het land hiernaast aan het omploegen. Met de nieuwe vierschellenploeg draait hij moeder aarde twee keer zo snel als voorheen ondersteboven, keert hij haar zonder pardon binnenstebuiten.
Michel rijdt langs onze oprit met de ploegmessen diep in de grond en de tractor trekt schuin naar boven, moet al zijn macht gebruiken om vooruit te komen. John Deere jankt en briest, brult oorverdovend uit protest en er komt zwarte rook uit zijn schoorsteen, maar hij geeft niet op.
“Jongens, dat noemen ze de vooruitgang!”, zegt meester Schoemaeker wanneer hij ons op een foto van de vierschaar wijst. Dan steekt hij zijn vinger in de lucht, een list om onze aandacht te vangen, de hele klas kijkt gebiologeerd naar zijn hand. “Maar het is daarom nog geen verbetering.”
Ik sta aan de rand van de afgrond; zo dicht dat ik de verse, donkerbruine aarde ruik. De ploeg laat diepe, gemene voren achter, en heuvelrijen gebouwd met woeste klompen aarde; het verschil tussen de hoogste en de laagste punten moet toch ruim een halve meter bedragen. Mijn oog valt op een kleine aardkluit die naar beneden rolt, en blijft tollen. Het blijkt een mol te zijn, die vergeefs de uitgang van de wereld zoekt.
De diepe ploegsneden vormen plots geen hindernis meer, met mijn versleten pantoffels spring ik naar beneden en grijp de mol die in de verse aarde wroet. Het is een wonder dat hij de aanvaring met de ploeg ongeschonden is doorgekomen. De mol is in het echt nog kleiner dan ik dacht, hij voelt verrassend zacht aan en heeft kleine handjes.
Meester Schoemaeker zegt dat de mol zijn leven onder de grond doorbrengt, en in afzondering leeft. Ik moet daar vaak aan denken: altijd alleen en in het donker, dat moet triestig zijn.
Ondertussen heeft de mol beslist om met volle overgave zijn tanden in mijn wijsvinger te zetten. Geschrokken trek ik hem los, en plots voelt hij helemaal niet zacht meer aan, of ziet hij er klein en aandoenlijk uit. Hij lijkt meer op een granaat waarvan de pin verwijderd werd, en ik katapulteer hem ogenblikkelijk in een grote boog zo ver mogelijk van mij vandaan. Terwijl hij neerkomt op een stuk veld dat reeds omgeploegd werd, klim ik vloekend uit de groef en bestudeer de kleine, maar diepe put in het topje van mijn wijsvinger. En dan loop ik naar het washok, om mijn pantoffels af te spoelen voordat moeder ze ziet, beseffend dat een eenzaam ondergronds leven voor de mol waarschijnlijk toch het beste is.

dinsdag 23 oktober 2007

woensdag 17 oktober 2007

Devendra Banhart en Het Museum Van De Intensiteit



Mijn kennismaking met de muziek van Devendra Banhart was een overrompeling. Ik ben nochtans een en ander gewend. Op het ogenblik van de feiten, baatte ik een praatcafé uit met op vrijdag en zaterdag jazzmuziek, op donderdagen blues en Americana, op zondag wereldmuziek en in de late uurtjes singer/songwriters. Daarvoor had ik jaren als muziekrecensent voor Markant, Teek!, Scoops en RifRaf geschreven. Interviews en cd recensies. Met het café was daar een eind aan gekomen.
Mijn broer, die een muziekwinkel uitbaat, had me gewezen op de zonderlinge New-Yorker. Hij had zijn eigen cd-exemplaar meegegeven, en de naam Devendra Banhart deed me eerst aan iets duisters, ontoegankelijks denken, Duitse noise, vergeef het me dude, of experimentele rock, in elk geval; het cd’tje met het intrigerende hoesje bleef nog een tijdje op de kast liggen.
Tot die dag.

Rejoicing In The Hands... Het is alsof Banhart de muziek uit het verleden anders heeft geïnterpreteerd: op ongebruikelijke wijze combineert hij oude folk met elementen uit ragtime, blues en country, een ietwat voorbijgestreefde hang naar mystiek en psychedelica verradend. Het spookachtige, surrealistische resultaat is verbluffend: luister naar het bezwerende It’s A Sight To Behold of het maniakale Poughkeepsie, meesterlijke proeven van een uniek songschrijverschap. Deze tinteling in mijn hoofd heb ik al niet meer gevoeld sinds de eerste platen van Prince. Ook Nino Rojo, de enkele maanden later verschijnende tweelingbroer met mijlpalen als het smachtende At The Hop, of het hypnotiserende Little Yellow Spider, kent diezelfde verslavende kracht.



Daarnaast blijkt hij een begenadigd tekenaar die ieder nieuw werkstuk als totaalconcept presenteert. De zelfontworpen hoesjes en tekstboekjes zijn dan ook een lust voor het oog, volgestouwd met kleine merkwaardige maar aandoenlijke tekeningetjes die niet zouden hebben misstaan bij de tentoonstelling Geheim Schrift in het museum Guislain, een paar jaar terug.

De zessentwintig jarige, door India geobsedeerde Venezuelaan die in Texas opgroeide, lange tijd in L.A. verbleef, en nu in New York woont, debuteerde anderhalf jaar eerder met Oh Me Oh My... The Way The Day Goes By The Sun Is Setting Dogs Are Dreaming Lovesongs Of The Chritsmas Spirit, een verzameling demo’s die op Young God, het label van Michael Gira (Swans, Angels Of Light) verscheen. Hier hoor je de aanzet van wat op de twee volgende albums z’n beslag krijgt: een krachtige bundeling van originaliteit, humor en virtuositeit van een op openbarsten staand natuurtalent. Banhart beschikt over een stel volstrekt unieke, atletische stembanden die hij combineert met een al even eigenzinnig gitaarspel en een groot songschrijvertalent.

Wat niet betekent dat zijn muziek voor elk stel oren geschikt is: het café wordt bij sluitingstijd het snelst ontruimd wanneer Devendra Banhart uit de speakers komt getuimeld...



Ik moet bekennen dat mijn eerste kennismaking met het vierde album, Cripple Crow, najaar ’05, teleurstellend was. Banhart klinkt relaxter, en er is meer aan de nummers gewerkt, waardoor het heerlijke low-fi sfeertje verdwenen is. Soms kan hij het bloemenkind in zich niet onderdrukken, wat dan weer ten koste van de algemene spanning gaat. Het album is ook toegankelijker, scherpe kantjes lijken afgevijld. Langzaam echter winnen de nummers aan kracht, en hoewel het album in zijn geheel het niveau van de twee voorgangers niet haalt, herbergt Cripple Crow een paar van zijn mooiste songs. Banhart, die zich steeds behaaglijker lijkt te voelen in het hem aangemeten acid-folkie/neo-hippie kostuum en als aanvoerder wordt beschouwd van een stoet licht gestoorde freakfolk-troubadours, wisselt luchtige, charmerende niemendalletjes af met een verbluffende muzikale maturiteit: verstilling bij de anti-oorlogsong Heard Somebody Say, het ontroerende Inaniel of het wonderlijk, beklemmende Koreandogwood. Tijdens de tournee die hierna volgt komt Banhart in de AB langs. Ik heb er geen idee van hoe hij eruitziet, hij is bijzonder spaarzaam met foto's op zijn hoesjes, en denk dan ook dat er sprake van een vergissing is wanneer een stel hippies het podium bezet. Samen met zijn vrienden/soulmates van Vetiver, bouwt hij spontaan een feestje en het is meteen duidelijk: deze jongens zijn het feestvieren gewoon. Rondhuppelend in ontbloot bovenlijf verdwijnt de, zelfs met forse baard en lange haar aantrekkelijke en charismatische jonge zonnekoning, af en toe in de chaotische menigte die het podium bevolkt. Nog meer dan op plaat blijkt hier het contrast tussen de lichtvoetige deuntjes en de ontroerende mokerslagen die hij, gelukkig, spaarzaam uitdeelt, en waartoe een plots ernstige Banhart het podium ontruimt en ons het verstommende moois toespeelt, helemaal alleen, zittend op een stoel.



Het zopas verschenen Smokey Rolls Down Thunder Canyon, dat onder meer aan de betreurde Elliott Smith werd opgedragen, is een logisch verderbewandelen van de ingeslagen weg. Met zijn goede vriend en producer Noah Georgeson verkende hij de heuvels van Hollywood en dat heeft zijn sporen nagelaten. De Banhartiaanse ingrediënten zijn opnieuw rijkelijk aanwezig, maar het geheel wordt hier en daar nog eens bijgekruid met een snuifje Samba, een vleugje reggae én een dosis seventies-rock/Westcoastpop. Banhart heeft ondertussen een hechte groep rond zich verzameld waarin naast Noah gitaristen Rodrigo Amarante en Andy Gabic resideren, bassist Luckey Remington, pianist Pete Newsom & drummer Greg Rogove. Hij kan daarnaast op veel sympathie rekenen bij zijn medemuzikanten, getuige de aanwezigheid van onder meer Joanna Newsom en Antony And The Johnsons op Cripple Crow, terwijl hij nu steun krijgt van Nick Valensi in het zwoele doo-woppige Shabop Shalom, en Chris Robinson die een soort mandoline speelt in Samba Vexillograpica. Of Cristobal, de heerlijke melancholische opener met de Mexicaanse acteur Gael Garcia Bernal als gastzanger. Het is al snel duidelijk dat zijn recente breuk met één van de CocoRosie zusjes, Bianca Casady, tot een minder vrolijk en uitbundige plaat heeft geleid, maar dan eentje die als geheel een samenhangender indruk dan zijn voorganger maakt. Aan het eind van het album wachten nog enkele parels op hun opname in Het Museum Van De Intensiteit, zoals zijn credo aan de vrijheid, Freely, en het in triestesse badende I Remember. Het album eindigt met My Dearest Friend waarin hij in duet treedt met zijn grote invloed & mentor, de tweeënzestig jarige Britse folkgoeroe Vashti Bunyan, die en passant mee profiteert van de hernieuwde belangstelling voor psychedelische folksongs. Samen sluiten ze af met een hoopvolle boodschap voor elkaars toekomst:

‘my dearest friend,
you’ll soon begin
to love again,

to love again...’
.



Tijdens de Smokey Rolls Thunder Canyon tour wordt (voorlopig) niet in Belgïe geconcerteerd. Dichtsbijzijnde concerten: 10/11 in de Tivoli in Utrecht, 12/11 in de Olympia in Parijs, en 14/11 in Theatre Splendid in Rijsel.

zondag 14 oktober 2007

Oktober



Alle eieren zijn gevonden. Nu staan we naar de lucht te kijken. Wij en Rikske van de buren. Eigenlijk heet hij Rik, maar wij noemen hem Rikske.
“Zie je ze niet vliegen?” vragen we hem.
Zijn ogen met zijn ene hand afschermend voor het sterke licht, tuurt hij het luchtruim af. Kijkt waar wij kijken, wij die in onzichtbare vuistjes lachen.
“Komen jullie nog?” roept moeder wanneer ze haar hoofd buiten de deur steekt.
“Dadelijk” zeggen we. We willen dit voor geen geld missen.
Nu!
We moeten oppassen; er klinkt iets kwaads in haar stem.
“Vooruit, Rikske, kijk eens goed. Je moet ze toch zien vliegen.”
Hij nijpt zijn ogen tot spleetjes en zoekt het luchtruim af. Plots lacht Rikske.
“Ja”, roept hij, “Ja, ik zie ze vliegen!”.
Nu proberen wij te zien waar hij enthousiast op wijst. Maar er is niets. Toch niets dat wij kunnen zien.
“Kom” zeg ik tegen mijn broer.
“Ik zie ze, ik zie ze...” zegt Rikske.
“Wat ziet hij?” vraagt mijn moeder.
“Niets” zeg ik.

Als ik even later weer naar buiten ga, staat hij daar nog steeds, hij lacht en reikt met z’n armen in de lucht, alsof hij iets wil vastpakken.
“Ik zie ze, ik zie ze...”

Het is mijn moeder aan de telefoon; ze zegt dat het te koud geworden is om nog buiten te zitten, en vraagt of ik haar tuinmeubelen naar zolder wil brengen. Als ik daar aankom, zie ik Rikske. Hij is groter en dikker geworden, maar voor de rest ziet hij er nog hetzelfde uit. Hij woont nog steeds bij zijn ouders. Hun grootste zorg is waar hij heen moet als ze er niet meer zijn.
“Heb je de klokken dit jaar gezien?” vraagt hij, zonder me aan te kijken.
“Er waren hele grote bij. Het is een wonder dat zoiets in de lucht blijft hangen.”
Vanonder zijn hand speurt Rikske de blauwe hemel af, maar ik weet zeker dat hij niets kan zien.
Nu toch niet.

In oktober.

donderdag 11 oktober 2007

The Asylum Street Spankers in De Fagot



Het is niet gemakkelijk wanneer je door een wrede speling van het lot machteloos moet toezien hoe een zoon die het repertoire van de vader in ere tracht te houden de hele zwik onbedoeld om zeep helpt. De jongen heeft helaas enkel de technische virtuositeit mogen erven en moet het verder zonder de geniale gekte stellen, de onontbeerlijke zuurstof in het oeuvre van Frank Zappa.
Nee, dan liever The Asylum Street Spankers, een knotsgek gezelschap uit Austin, Texas. Ze tappen weliswaar uit andere vaatjes dan de meest onwaarschijnlijke presidentskandidaat aller tijden, maar
1.) dat de hilarische humor de fantastische nummers nooit ondermijnt,
2.) de tintelingen verwekkende muzikale cross-over, en
3.) die af en toe snedige, maar fijntjes aangebrachte commentaar op de politieke beleidsmakers, hebben ze alvast gemeen. Sinds ze bij hun allereerste show - toen bleek dat een PA ontbrak - besloten toch op te treden, zweert de groep bij een akoestische set, without demon electricity. Tegenwoordig worden de stemmen uit noodzaak met kleine draadloze microotjes versterkt. De zalen worden groter.



Een paar dagen eerder stonden ze nog in een stadion voor dertigduizend mensen, maandagavond mocht het zeskoppig, vuilgebekte gezelschap aantreden voor zo’n tachtig man tijdens één van de twee concertjes op Belgisch grondgebied, in het legendarische muziekcafé De Fagot in Ingelmunster. Grootvaders en kleindochters, neven en nichten: de muziek van ASS laat niemand onberoerd. Ondertussen wordt er op het podium flink doorgedronken, de vlot aangevoerde halve liters bier afgewisseld met een cognacske verdwijnen klokkend in de kelen.
Het zootje ongeregeld ontstond toen enkele topmuzikanten uit Austin besloten om er naast hun eigen band nog een nevenprojectje op na te houden. De formule was zo’n succes dat het een volwaardig leven ging leiden. Zessendertig muzikanten passeerden de voorbije tien jaar de revue; de meesten haakten af omwille van de sleur van het slopende toerleven. De twee resterende overlevenden uit die oorspronkelijke bezetting, de bevallige deerne Christina Marrs en de fors bebaarde macho Wammo, slagen er al sinds halverwege de jaren negentig in muzikale bollebozen aan te trekken die naast een maniakale perfectiedrang ook een gemeenschappelijke vijs los hebben zitten. Het resulteert in hevige vrijpartijen tussen washboard, banjo, ukelele, mandoline, dobro, slide en nog andere gitaren, percussie en contrabas. Christina beschikt daarnaast over een stevig uit de kluiten gewassen stel (slik) stembanden waarmee ze moeiteloos van Bettie Smith naar Betty Boop omschakelt, maar heeft ook nog andere verrassingen in petto...



Wammo croont en brult, streelt en geselt het washboard, zucht en giert in de harmonica.
In de pauze draaide de man die naast me zat zich verwonderd naar me toe: “Weet jij welk soort muziek dit is?”
Het is wellicht de moeilijkste vraag die je kunt krijgen in verband met de muziek van The Asylum Street Spankers. Het gezelschap brengt een variatie aan jazz & blues met wortels in de jaren twintig, swing, country en hillbilly, folk, americana, ragtime, bluegrass..., en weet daar een hartige stew mee te bereiden, hier en daar overgoten met een stevige jaren zeventig bluesrocksaus. De ironische teksten over onder andere seks, marihuana en alcohol kleden de nietsvermoedende songs aan.
In de Fagot deed Ass waar het goed in was; het hilarische ‘Winning The War On Drugs’, het volmondig meegebrulde ‘Beer’, het op kindermaat gemaakte ‘You Only Love Me For My Lunchbox’, de hiphop pastiche, country & western murder ballad ‘Hick Hop’; het zijn maar een paar uitschieters uit de ruim twee uur durende set. Strak, scherp, intens en soms waanzinnig snel, spektaculair, ondeugend, burlesk maar bovenal aangrijpend. Zelden zo voldaan én geïnspireerd na een optreden naar huis gegaan.

woensdag 10 oktober 2007

zaterdag 6 oktober 2007

Het Geluid Van Brekend Glas



In de tuin vond ik een muis in een fles. Toen ze me zag raakte ze in paniek en rende heen en weer in haar glazen stulp. De muis was veel te groot om uit de fles te kunnen en ik begreep dan ook niet hoe ze erin gekomen was. De muis leek, voor zover ik dit kon beoordelen, in goede gezondheid te verkeren. Een tijdlang geloofde ik dat de muis kort na de geboorte in de fles terecht gekomen was en in leven was gebleven met restjes die de fles bevatte. Deze theorie leek me heel aannemelijk omdat zo’n diertje zo klein is dat het sowieso al niet veel nodig heeft. Maar na verloop van tijd begon ik opnieuw te twijfelen. Je moet tenslotte toch elke dag eten. Pas later begreep ik dat zijn moeder hem wellicht was blijven voeden.
Elke dag ging ik mijn muis opzoeken. Ik had de melkboer in vertrouwen genomen omtrent mijn vondst. “Piep zei de muis...” zei hij, en keek met een mengeling van amusement en fascinatie naar de muis in de fles. Hij adviseerde me het diertje te voederen met wat beschuit, en af en toe wat water in de fles te brengen met een injectiespuit. Toen ik de apotheker vertelde waarom ik een spuit nodig had, grinnikte hij en kreeg ik er eentje gratis, zonder naald weliswaar. Na verloop van tijd kwam de muis naar de opening in de fles en nam het voorste gedeelte van de spuit in haar twee pootjes om de druppels water op te likken die ik heel voorzichtig naar buiten liet komen.
Ik begon gehecht te raken aan mijn muis die ik Piep genoemd had en verborgen wist te houden in mijn eigen twee vierkante meter grote moestuintje. Daar had ik in het voorjaar radijsjes gezaaid en er toen niet meer naar uitgekeken. Mijn moeder was tevreden met mijn hernieuwde belangstelling voor het stukje grond. Maar toen de vakantie aan haar laatste dagen was gekomen, begon ik me zorgen te maken hoe het nu verder moest met Piep. De muis was nog groter geworden, en de ruimte in de fles werd nu echt te klein. Tenslotte besloot ik om Piep te bevrijden en wikkelde de fles in een doek waar ik zo voorzichtig mogelijk met een hamer op sloeg. De fles brak. Piep leek van buitenaf ongedeerd maar was van binnen dood. Hierdoor is me toen duidelijk geworden dat het geluid van brekend glas dodelijk is voor muizen.

maandag 1 oktober 2007

Venetië (3)



Drie dagen om de Biënnale te bezoeken. Het is mijn eerste keer in Venetië en ik heb geen enkele gids ingekeken. Veel tijd om de rest van de stad te bezichtigen zal er immers niet zijn. Eerder dit jaar heb ik daarnaast het voorrecht gehad om een rondreis door Italië te maken en denk min of mee te weten waaraan ik me kan verwachten.
De schok is dan ook des te groter.
Voor het eerst in mijn leven sta ik op en ga ik slapen zonder dat een gemotoriseerde vierwieler mijn pad heeft gekruist. Alles, maar dan ook alles verloopt hier over water in bootjes doorheen de Canal Grande die zich als een omgekeerde S door de paalstad slingert, en z’n talloze zijstraatjes waarvan je de diepte alleen maar kunt raden.
Chique hotelboten, die door kenners vol ontzag de Rolls Royce’s onder de vaartuigen worden genoemd, altijd vertrekkens klaar liggend om gasten naar hun bestemmingen te brengen. Venetianen die rechtop staand (niet te verwarren met toeristen die hun evenwicht niet kunnen bewaren en moeten zitten) met een gondel naar de overkant worden gebracht. Marktkramers die de goederen traag glijdend over het rimpelende water ter plaatse brengen. Pas gehuwden, die de kerk in een uitbundige roes verlaten en in feestelijk versierde gondels op weg zijn naar gezelliger locaties. Politie en hulpdiensten, zelfs brandweerlieden die ons met een helm op het hoofd voor een noodsituatie voorbij vliegen in bootjes die aan adembenemende snelheden over het water lijken te stuiteren, compleet met zwaailichten en sirenes. Watertaxi’s met nonchalante cowboys aan het stuur. Brouwers die met vaten en hoog opeengestapelde bakken op weg zijn om de talloze cafés en restaurants te bevoorraden. Vuilnisboten waarop geharde schippers zich in ruime oliejassen schuilhouden voor de regen. Containerboten die gevuld worden met bouwafval. Rijkeluiskinderen die ons op hun luxueuze jachten roekeloos voorbij racen. Een lijkkist die in een gondel klaarligt voor de reis naar het hiernamaals, waar de pastoor in vol ornaat eerst nog even met het wierookvat overheen gaat. En daartussen de vele nieuwsgierige toeristen, die met de vaporetto, bussen te water, van de ene halte naar de andere worden gebracht, en alles minutieus gadeslaan, als zijn ze in een film gestapt en wanen ze zich onzichtbaar binnen het decor.