woensdag 30 mei 2007

Dead End Street

Ik had een afslag te vroeg genomen.
Het overkomt me wel vaker. Ik ben niet zo vlot in het verkeer, en wat doe je daaraan?
Ze zat in gedachten verzonken naast me, en had het niet gemerkt. Plots veerde ze op en staarde ontdaan naar de rijbaan voor ons.
Een vogel bevond zich midden op de weg. Angstig trippelde hij onregelmatige achten op het asfalt, grote lussen die hij gehaast maakte, alsof hij spoed had. Alleen kon hij niet goed beslissen waarheen.
Ik kon dat begrijpen.
Door een wrede speling van het lot zag hij alles ondersteboven, én achterstevoren, alsof hij achtervolgd werd door het verleden.
Z'n kopje bungelde naast z'n rechtop lopende lijfje.
Een niet meer te achterhalen klap had z'n nekje gebroken. Vreemd genoeg leefde de vogel nog.
Ik stapte uit, niet goed wetend wat te doen.
Het diertje leed zichtbaar, en toen ik naderbij kwam, leek z'n ellende nog toe te nemen.
Hulpeloos nam ik hem op, het bleek een jonge lijster te zijn. Ik wedde dat z'n plaats in het nest nog warm was.
Eerst protesteerde de vogel, maar besloot toen stil te gaan liggen. De oogjes knipperden, alsof het licht te fel was, en vielen toen dicht.
De vogel ging uit in m'n hand.
Hij voelde zacht en warm aan, maar alleen de wind zorgde nog voor wat beweging in de veren.
Ik liep een openstaande weide in en stopte hem diep in het lange, wuivende gras.
Toen ik verder reed, bleek ik weer op de vorige weg uit te komen.
Ginds zag ik de afslag die ik nemen moest.

dinsdag 29 mei 2007

Ode Aan De Aspirine



Als je het koud krijgt en het zweet langs alle kanten uitbreekt, zodat je overmeesterd wordt door een snel oprukkende vlaag van misselijkheid, weest gerust: het ligt beslist niet aan die aspirine.
Je kunt daar wel ziek van worden, maar alleen als je er kilo's van slikt en zo erg is het nog niet met mij.
Het vliegt eruit en die warme, zurige stank slaat in m'n neusgaten, kotsgolven waar geen eind aan komt en tranen wellen in mijn ogen van de stress, het snot en kwijl loopt uit m'n neus tot ze verstopt raakt van de spuugbrokken, en die wc pot zwelgt dat allemaal in.
Nog een aspirientje want dat is al sedert de jaren negentienhonderd een katerjager over gans de planeet, een paardenmiddel dat miljoenen grieperige mensen er dagelijks bovenop helpt, wat zeg ik, van de gewisse dood redt.
Maar het duurt geen vijf minuten of ik lig weer over de pot gekromd, m'n maag krimpt ineen en een ferme straal klettert tegen het wit porselein dat gelukkig niet zindelijk is, en alles bijeen toch tegen een serieus stootje kan, zeg nu zelf. Maar 't is hier geen ode aan de wc pot, eerder aan dat klein wit tabletje dat door zijn bloedverdunnende eigenschappen al vele dikzakken van een infarct gered en 'en passant' met een pracht van een maagzweer opgezadeld heeft.
Het is niet allemaal goud wat blinkt.
Als je het er telkens à la minute weer uitspuwt, zal het niet veel avance zijn, dus neem ik er nog eentje, met een half glas water welteverstaan.
Want pas op, 't is straffe stofacie: in de maag wordt zo'n onschuldig ogend aspirientje al snel een sudderend kwakje salicylzuur en daarmee maakt men overal ter wereld zwaar vervuilde gevels van appartementsgebouwen tot in de nok schoon.
Dus is het beter dat je het een beetje verdunt.
"Vent, gij zijt wit!", zegt de facteur terwijl dat hij mij lotjes van een tombola voor de post verkoopt.
Altijd prijs.
Als ik voor de derde keer op mijn knieën zit, vliegt de kots er nog steeds uit alsof hij ergens op tijd moet zijn, en het licht op groen gesprongen is.
Het valt te verstaan dat het zeer in mijne kop blijft duren, want die aspirine geraakt nooit tot daar.
Dus poets ik m'n tanden en neem er nog eentje, zo'n sneeuwwit wonderpilletje waar een laborant in de jaren zeventig de Nobelprijs voor kreeg, omdat hij had ontdekt dat het nog subliem is tegen kanker ook.
En te bedenken dat de Egyptenaren drieduizendvijfhonderd jaar geleden al een recept hadden om aspirine te maken.
Je moet er vertrouwen in hebben, en ik hou mezelf voor dat het goed spul is, want je zou beginnen twijfelen als je voor de zoveelste keer naar de hel afzakt en ik mezelf boven die pot binnenste buiten wring, op zoek naar dat restje waar ik zo verdomd ziek van word.
En je moet er bij mee niet mee aankomen dat het allemaal kwakzalverij is, want ik weet niet of dat je het weet, maar er is geen één astronaut die de lucht invliegt zonder z'n tubeke op zak.
En gij nu.

zondag 27 mei 2007

woensdag 23 mei 2007

Verslag Literaire Living

Ik was natuurlijk niet verplicht, maar wou ik er niet even over nadenken vooraleer te weigeren? Enkele dagen later besloot ik in te gaan op de invitatie van De Schaduw en op de eerste aflevering van Literaire Living enkele gedichten voor te dragen. Een verslagje van Joost Vanbrussel betreffende het gebeuren kun je lezen op de blog van Parlandoooooh.

Drie Gedichten

Louter Toeval

Toen onze levens elkander kruisten
hing er geen vuurwerk in de lucht,
en er werden geen potten gebroken.

Onze harten gingen niet sneller slaan,
geen smachtende blikken,
armen vol verlangen
die omhelzen
of een bos bloemen wilden.

Dus geen natte zoenen,
of tranen van geluk.

Toen onze levens elkander kruisten
hing er geen vuurwerk in de lucht,
maar een bui waaruit plots hagelstenen vielen.

Op een verlaten perron van dat stationnetje,
ergens in de middle of nowhere tussen Brugge en Gent,
stapte jij af
en ik
stapte op.

Met een zucht schoven de deuren dicht en
toen kon je beginnen.

De zitplaats was nog warm.









Enkel Een Silhouet

Ik moet het stellen zonder vingerafdrukken
en zonder de kleur van je ogen

Geen oren, geen armen, geen benen, geen naam of gezicht,
en niets dat beweegt

Geen woord, geen gefluister:
alleen een eentonige stilte die je omgeeft

Dus ik dicht je een leven toe,
verzin dat je glimlacht,
af en toe drinkt, of iets eet

Warm bloed in de aderen hebt,
misschien zelfs een geboortevlek op je schouder, bovenarm, been

Dat je slaapt,
alleen,
in een veel te groot bed
met een hand onder het kussen
en, terwijl je onbegrijpelijke zinnen zegt,
droomt

dat je leeft








Residu

Je zat voor me op de trein
van Brussel-Noord naar Brussel-Zuid,
je ogen brandden door m'n boek heen op m'n huid.

En plots was het alsof de rust
me had verlaten...
Hoe durfde jij naar mij te staren,
met zo'n lef,
zo vastberaden

Het kost me moeite te vertellen
hoe ik als om te blozen plots bevreesd
toch een blos op voelde wellen.

En dan nadien bekroop me spijt
omdat ik niet was voorbereid,

waar woonde je?
Hoe was je naam?

Met niets was ik vertrokken

maar met nog minder
kwam ik aan.

Literaire Living



Hoewel we pas om 18u30 afgesproken hadden, was ik drie kwartier daarvoor al ter plaatse. Thuis kwamen de muren op me af.
Omdat ik één van de dichters was die tien minuten mocht invullen met al dan niet op rijm gezette raadsels, wou ik ter plaatse een kijkje nemen in de hoop dat ik er een beetje rustiger door zou worden. Het was mijn eerste keer.
Dankzij Johan Vandenbroucke die ik twintig jaar ken en tot m'n vrienden reken, was ik uitgenodigd. Natuurlijk dat het te maken had met het schrijven van gedichten, en de daaruit voortvloeiende publicaties in DWB en De Brakke Hond .
Vzw Cultuurkapel De Schaduw, een Ardoois cultuurhuis waar regelmatig concertjes, toneel en voordrachtjes plaatsvinden, presenteerde met De Kleine Stooringhe een eerste weekend op verplaatsing in de voormalige kapel van Onze Kinderen in Rumbeke. Op vrijdag was er jazz met de To Be Or Not To Be (Bop) Band, en zaterdag de kleinkunst van Yevgueni. En op zondag was er dus de Literaire Living waarvan Johan Vandenbroucke en Ann Meskens de presentatie op zich namen.
Ik verkeerde in uitzonderlijk goed gezelschap: Ruth Lasters, Bernard Dewulf, Paul Rigolle, Peter-Holvoet Hanssen, Reinold Verbeke en Mira deelden het podium met mij.
Ik bleek precies op tijd voor een soundcheck en mocht al een eerste keer in de schijnwerpers staan en las, geschrokken door het volume waarmee m'n stem het zaaltje opeiste, een paar gedichten voor. Straks zou ik hier weer staan, maar dan voor gevulde stoelen.
Eén voor één arriveerden de dichters. Ik dronk een pintje met Paul Rigolle, die me verzekerde dat een glas bier hielp om te kalmeren. Ruth Laster en Peter-Holvoet Hanssen maakten hun entree, iemand had ze aan het station opgehaald. Reinout Verbeke regelde samen met Liselotte Vercaigne en Jonah Muylle, het dynamische duo achter De Schaduw, de praktische kant van de avond. Hoofden draaiden spiedend richting deuropening, Bernard Dewulf kwam binnen.
Omdat de apparatuur in de keuken het liet afweten, werd ter elfder ure beslist om de dichtersmagen te soigneren met de gebruikelijke aanbiedingen uit een nabijgelegen frietshop.
'Een kleintje met een kaaskroketje en pepersaus apart'.
Normaal doe ik er nog een brochette bij, maar nu ik een echte dichter ben, vind ik het niet meer kunnen. Dichters moeten lijden, ook al is het enkel van de honger. Bovendien leek m'n maag van streek door de zenuwen.
Paul Rigolle repliceerde toen hij gevraagd werd wat hij wenste te eten, “Eten? Ik dacht dat je het over frieten had...”, en weigerde de maaltijd beleefd.
Het rookverbod dwong enkele dichters de deur uit.
We namen plaats aan een lange tafel met zicht op een uitgestrekte vijver waar waterlelies het water bedekten. Jonah stelde de frietjes aan ons voor.
Zes kleintjes. Twee frikadellen. Eén kaaskroket.
Eén keer ketchup. Eén keer pepersaus. Twee keer mayonaise.
Ik dronk nog een pilsje en at mijn bakje friet halfleeg. Voor de kaaskroket bedankte ik in stilte, wat in het voordeel bleek van Peter-Holvoet Hanssen.
Ondertussen raakte de rest van de ruimte volzet met mensen die samen straks het publiek zouden vormen.
“Je hebt geluk”, zei Ruth Lasters, “je speelt voor je podium debuut een thuismatch.”
Dat was waar, maar aan de andere kant kende ik bijna ieder gezicht dat nu binnenkwam, en ik wist niet goed of ik ze nu hartelijk moest begroeten, of me onder tafel zou verbergen. Ik vertelde aan Ruth dat ik ter voorbereiding mezelf had gefilmd met m'n webcam terwijl ik mijn gedichten voorlas, zodat ik kon nagaan wat ik verkeerd deed, en nam daar dan notities van. Zo oefende ik een week lang, aanpassingen aan mijn voordracht aanbrengend.
De voornaamste bleven boven aan m'n blad staan.

1. LAATSTE WOORDEN NIET LATEN VALLEN!
2. VLOT LEZEN MAAR TRAAG!
3. MET GEVOEL WEERGEVEN!

Ruth verzekerde me ervan dat het dan wel goe zou zijn.
Het viel me op dat ook haar frietjes niet echt minderden, hoewel ze verklaarde niet nerveus te zijn.
Ann Meskens vertelde me dat zijzelf bovenaan een voor te dragen stukje een citaat van Cocteau noteerde, haar aangereikt door Peter-Holvoet Hanssen:

SOYONS COURAGEUX, SOYONS FOUS

Ik schreef het prompt boven het gedicht waarmee ik begon.
De zaallichten gingen uit en op het podium werden twee fauteuils belicht waarin Johan en Ann bleken te zitten. Tussen hen in stond een klein salontafeltje waarop een fles witte en een fles rode wijn. Daarnaast een stokoud bureautje dat om decoratieve redenen overhoeks was neergezet. Aan de andere kant een platenspeler waar enkele langspeelplaten achteloos tegenaan leunden en een lichtje dat moest helpen het nummer op het zwarte vinyl terug te vinden, maar eigenlijk enkel voor wat extra sfeerverlichting zorgde. Achteraan in het midden werd het motief van ouderwets meubelpapier geprojecteerd en zo de aanwezigheid van een gezellige, lang vergeten living gesuggereerd.
Het publiek werd welkom geheten, het programma voorgesteld. Mira zat inmiddels achter de piano waarvandaan ze met haar liederen, op cabareteske wijze de zaal innam. De nummertjes die ze bracht, waren afkomstig uit haar programma 'Uitgekleed', levensliedjes over thema's die al eens aan Guido Belcanto deden denken. Mira was uitermate geschikt om de zwaarmoedige sfeer die de dichters creëerden telkens weer te doorbreken met haar tragikomische en gedurfde miniatuurtjes op muziek gezet.
De eerste dichter die het podium beklom was de veelvuldig bekroonde en gepubliceerde Paul Rigolle. Vandenbroucke prees de man tevens voor z'n websites en poëzieblogs, verwees naar z'n wielerpoëzie waarna Paul z'n gedichten bedaard inleidde en grondig ten gehore bracht.
Daarna werd de jonge dichteres Ruth Lasters aangekondigd, waarbij Ann Meskens een stukje van Ruth over de onvoorspelbare veelzijdigheid van die zessentwintig letters van het alfabet voorlas.
Ruth studeerde Romaanse en publiceerde in Deus Ex Machina, De Brakke Hond, Het Liegend Konijn, Lava, en in de bloemlezing 21 dichters voor de 21ste eeuw. Eind 2006 verscheen 'Poolijs', haar veelgeprezen en bekroonde prozadebuut. Hier presenteerde ze acht gedichten. Je hoeft geen Nostradamus te zijn om te zien dat Ruth Lasters alles in huis heeft om een groot schrijfster te worden.
Van de poëzie van Peter-Holvoet Hanssen heb ik nooit veel begrepen, maar z'n dansende woorden betoveren me bij het lezen. Je zou kunnen stellen dat ik verslaafd ben aan HH's mysteries. Het werd een revelatie. Op het podium gebruikt de dichter graag attributen die hij speels integreert in de voorstelling. Peter-Holvoet Hanssen is zo'n dichter waar ik gerust een uur naar zou kunnen luisteren.
Het eerste gedeelte van Literaire Living werd afgesloten, en het publiek verdween richting bar. Sommigen puffend en blazend van de mentale inspanning. Ruth en Peter vertrokken want moesten de laatste trein zien te halen. Ik bleef afwachtend zitten, de hartkloppingen proberend te bedaren door aan het nestkastje van het broedende mezenpaar in onze tuin te denken, en aan ons dak dat deze week gerestaureerd zou worden. Niets hielp. Het werd zelfs nog iets erger toen m'n moeder, die samen met een handvol aanwezigen was gebleven, me fluisterend vroeg of ik daar ook zo moest staan straks, waarna ze zachtjes tussen de tanden floot, iets waarvan ik niet eens wist dat ze het kon.
De zaal begon weer vol te lopen. Mira bracht enkele liedjes. Ik hoorde er niet veel van. Johan Vandenbroucke bracht twee gedichten van de onvolprezen Jean Pierre Rawie die ik hem al vaker in gezelschap uit het hoofd heb horen voordragen. Op het podium struikelde hij over z'n woorden.
Dat gaf moed.
Toen was het mijn beurt. Vanuit m'n donkere theaterstoel, die opklapte alsof hij me het terugkeren wou verhinderen, klom ik de trapjes naar het podium op. Ik hield me stevig vast aan het voorleestafeltje en las:

Cocteau: Soyons courageux, soyons fous!

En toen las ik acht gedichten voor, rustig en met vaste stem, op tijd en stond een pauze inlassend, innerlijk dankbaar voor de voorbereiding die ik had gedaan.



En verdween weer, onder een heerlijk daverend applaus, met knikkende knieën, mijn voeten in de donkere leegte mikkend naar waar de trapjes zich vermoedelijk bevonden. Ik had geluk.
Reinold Verbeke gaf me een bemoedigende tik tegen mijn knie, waarna hij - plotseling weer ernstig - z'n bundel inspecteerde. Hij werd aan het publiek voorgesteld als eindredacteur voor het populair-wetenschappelijk tijdschrift EOS, en hoe hij eerder publiceerde bij DWB en De Brakke Hond.
De jonge dichter stuwde een geïnspireerde set tot een sterke finale met 'De Val Van Ikaros', een gedicht dat op de elektropop van z'n groepje Sidemove was gezet, een samengaan van poëzie en muziek waarin de echo van de new wave weerklonk.
En toen was het tijd voor Bernard Dewulf, over wie Johan Vandenbroucke eerst een paar anekdotes te melden had. Over hoe hun vriendschap was ontstaan, over gezamenlijke, nachtelijke braspartijen en over hoe je de ballon kunt doorprikken die poëzie heet. Bernard Dewulf begaf zich in de spots en vergastte de aanwezigen met eerst twee van z'n columns die hij schreef voor De Morgen, waaronder 'Banaan', waarmee hij onlangs de Goede Seksprijs van Behoud De Begeerte won. Daarna las hij enkele gedichten voor uit Waar De Egel Gaat, zijn ondertussen klassiek geworden debuut, en een paar uit de vorig jaar verschenen tweede bundel Blauwziek.
Het leverde één van de beklemmendste momenten van de avond op.
Er werd afgesloten met een magische video opname van God Himself; Hugo Claus en de eerste Literaire Living was een feit.
Er lag nog een lange nacht in het verschiet.