zaterdag 10 oktober 2015

OAVELGEM, DEDJUDEDJU

Het begon met een stukje mortel dat naast een cementplaat in de dakconstructie losgekomen was en naar beneden viel. Richard had het zien vallen (beweerde hij) en dat het eerst een metalen ligger had geraakt en toen pas Melissa. Melissa zat op een oude barstoel aan haar werktafel textiel klaar te maken voor de winkel, greep naar haar hoofd en werd onwel. Vermoedelijk meer van de gedachte dat er iets op haar hoofd gevallen was dan van het steentje zelf dat amper de top van een pink mat.

Koude en warme luchtlagen waren in de week ervoor geregeld met elkaar in botsing gekomen en hadden voor enkele hevige onweders gezorgd die gepaard gingen met felle rukwinden. Het was niet uitzonderlijk dat er daarna meer steengruis dan gebruikelijk naar beneden dwarrelde in de oude, charmante opslagplaats dat nu als Kringloopwinkel dienst deed. Maar de vallende stukjes voegsel waren de laatste tijd groter geworden wat erop wees dat de staat van het dak merkbaar achteruit ging.
Ik bracht voor alle zekerheid onze veiligheidscoördinator op de hoogte. Die vroeg me zakjes met stof en steengruis door te sturen. Na een tijdje kwam hij van dichtbij kijken wat er aan de hand was. Nam nog meer stalen en verzamelde steentjes. Stalen die hij ook naar een labo stuurde, hoewel ze jaren geleden al eens onderzoek hadden gedaan uit vrees dat de cementplaten asbest bevatten. Toen bleek alles oké en daarom maakten we ons ook nu geen zorgen.
Enkele weken later kreeg ik telefoon dat ze nu toch iets gevonden hadden. Niet dat het dramatisch was, maar er bleek toch wel iets aan de hand. Er kwam een onderzoeker van de firma die de stalen onderzocht had. Opnieuw nam hij stalen, deze keer met doorzichtige pleisters. Ook hij nam brokjes kalk en cement mee.
En plots was het definitief. De winkel ging dicht.

De cementplaten bleken onschuldig. Helaas had men daar een laag kalk op gesmeerd die bruine asbest bevatte. Een laag verf sloot alles af. Verf die nu begon af te bladeren, waardoor de kalk opnieuw bloot kwam te liggen. En waarvan er af en toe iets naar beneden viel. Het was minimaal, maar er moest wel tegen opgetreden worden. De maandag bereikten de nieuwe resultaten de directie die meteen in actie kwam. De klusjesploeg werd ter plekke gestuurd om de zones waar men asbest aangetroffen had, af te sluiten. De stockruimte boven de keuken was er het ergst aan toe, en die werd meteen dichtgetimmerd. Ook van enkele andere ruimtes werd de toegang met houten platen verzegeld. Alles wat zich daarachter bevond zou vernietigd worden. In de rest van het gebouw had men verder niets gevonden.
In deze kleine vestiging begonnen wij pas op dinsdag te werken zodat het leek alsof sommige ruimtes nooit bestaan hadden toen we ‘s morgens in de winkel arriveerden. We liepen onwennig door nieuwe gangen waarmee bepaalde ruimtes nu verbonden waren.

Even later begonnen we te werken. Alle rekken die zich in de veilige ruimtes bevonden mochten we leegmaken. Kledij, boeken en muziek, speelgoed, huisraad en curioza; alles werd in bakken of dozen gestopt, gelabeld en klaargemaakt voor andere vestigingen. We spraken af dat we geen mensen zouden binnenlaten. Anders konden we de hele dag uitleggen wat er aan de hand was. In plaats daarvan hing ik een briefje vooraan aan de straat en aan de poort waarin kort werd uitgelegd wat er aan de hand was. Ook mocht er geen materiaal meer afgegeven worden; wat voor zin had het dat mensen spullen kwamen brengen terwijl het de bedoeling was om alles leeg te maken?

Een van de medewerkers kwam me waarschuwen dat er toch iemand binnen was geraakt. Ze had iets bij zich om te ruilen. Het was een van onze hardcore klanten. Iedere week kwam ze minimum een keertje langs. Jacquelientje. Een benig vrouwtje dat krom voorovergebogen liep. Het was moeilijk om haar leeftijd te schatten, maar het stond vast dat ze de kaap van tachtig allang achter zich had gelaten. Nu zag ik haar verbijsterd om zich heen staren terwijl ze naderbij kwam.
‘Ah meneer, wat een verschrikkelijk nieuws dat ik hier te horen krijg! Ik ga u niet lang storen, u hebt het waarschijnlijk al druk genoeg nu!’ En ze haalde een kleedje uit een zak en stak het me toe.
‘Ik dacht dat het me paste, maar thuis bleek het toch een beetje aan de kleine kant.’ Ze toonde me haar kasticket. Er stond op dat ze het kledingstuk mocht ruilen, en datum viel binnen de termijn. Omdat ik de computer met het kassa programma niet meer kon gebruiken, schreef ik een tegoed bonnetje met stempel, datum en handtekening.
‘Normaal kun je dit bedrag enkel hier gebruiken’ zei ik, ‘maar door de omstandigheden kun je het nu ook in Kortrijk of Zwevegem spenderen.’ Ze legde haar knokige hand op mijn arm.
‘Maar meneer’, zei ze, ‘ik kom alleen maar naar hier, hoe zou ik in een andere winkel moeten raken?’ Dat wist ik natuurlijk ook niet, en als het op eigen houtje moest gebeuren, zat ze inderdaad met een probleem.
‘Vijf minuutjes’, zei ze, ‘meer heb ik niet nodig. En daarbij, ik heb al iets gezien, daar (ze wees in de richting van de potten en de pannen)’.
‘Oké’, zei ik, voelend dat er niet veel anders op zat. Ze gaf me enkele waarderende klapjes met haar hand op mijn arm en sjokte de winkel in.

Een kwartier later zag ik haar in de verte tussen de kledijrekken scharrelen. Nog een kwartier later verdween ze in een pashokje. Daarna stond ze bij het rek met de handtassen. Ik liep naar haar toe.
‘Jacqueline, ik moet nu echt afsluiten’. Ze stak haar hand op, ‘nog vijf minuutjes’ zei ze, ‘geen minuut langer!’, en liep snel van me vandaan, nog dieper de winkel in. Ik ging verder met mijn werk en plots stond ze voor me, niet veel meer dan een kwartier later. Ze had een t shirt in haar hand dat een euro vijftig kostte. Ik veranderde haar kasticket van vijf naar drie en een half.
‘Ik ga u buiten laten’, zei ik, ‘dan kan ik meteen afsluiten. We liep samen naar de uitgang, zij iets sneller dan normaal, ik iets trager dan gewoonlijk. We kwamen aan de poort die ik wilde openen toen ik voelde dat ze aan mijn mouw trok. Ik draaide me om en staarde in haar diep gegroefde, bedroefde gezicht.
‘Is’t echt meneer? Gaan jullie hier sluiten?’ Ze hief haar armen in de lucht en zei, iets luider dan ik van haar gewoon was: ‘Mijne schoonste sortie van de weke!...’ Ze pakte me opnieuw vast alsof ze nog iets wou zeggen, maar liet toen weer los, haalde een klein, dun zakdoekje uit haar mouw, en depte haar ogen.
Ik opende de poort en ze liep hoofdschuddend, in zichzelf pratend de parking op. Daarna sloot ik snel weer af, geschrokken door de horde mensen die met vragende gezichten kwamen aangeslenterd, en iets leken te versnellen toen ze me zagen.

AFGANG

We zaten met z’n vijven aan de ronde witte keukentafel. We dronken koffie, namen om beurten een Madeleintje en overliepen wat er nog moest gebeuren voor ‘De dag van de Kringloopwinkel’. De vergadering ging door in het kleine kantoor van de teamleidster, boven de infostand, het hart van deze vestiging. De ramen stonden open en het lawaai golfde binnen. Hoewel we ons nog in de voormiddag bevonden, was het rumoerig en druk.
Omdat steeds meer bezoekers de weg naar de winkel vonden, had men enige tijd geleden besloten de inrichting te herzien. Het resulteerde in een volledige opfrissing van het pand. Kassa’s werden uitgebreid of volledig hernieuwd. Productgroepen wisselden van plaats. Muren werden overschilderd. Er kwamen nieuwe binnenwanden en opbergsystemen. Hogere rekken. Gangpaden werden verlegd. Halverwege augustus waren de werken van start gegaan en het zag ernaar uit dat ze over anderhalve week afgerond zouden worden. Ondertussen was de winkel gewoon opengebleven. Het bleek een beproeving voor het personeel, maar we hielden met z'n allen stand en het einde kwam in zicht.
Ook de klanten lieten de chaos niet aan hun hart komen. Slijpmachines, boormachines, wrijfmachines, en de kilo’s stof die dit met zich meebracht... Niets kon hen verjagen. Ze wrongen zich enthousiast tussen kasten, klommen over afgebroken rekken, scharrelden tussen het gerief dat op z’n bestemming wachtte in de bakken. Ze zochten hun weg in deze doolhof en genoten tot onze verbazing zichtbaar van de anarchie en ordeloosheid.

Er klonk een gil.
De teamleidster had het eerdere lawaai genegeerd en was gewoon doorgegaan, maar nu sprong ze overeind en liep naar een van de openstaande ramen om te zien wat er aan de hand was.
‘Stront!’ klonk het van beneden.
‘In het toilet van de klanten?’ Het was niet echt een vraag. Het was ook niet zo vreemd dat het daar weer een boeltje was. Soms leek het wel alsof iemand zich hier kwam wreken voor alle ellende in zijn of haar leven. Het was weliswaar beter geworden sinds je er enkel nog binnen raakte met een stuk van vijftig cent.
Toch kwam er een antwoord: ‘Nee... Hier... In de winkel...’
De teamleidster keek nog eens naar beneden, en sloeg toen een hand voor haar mond. Collectief kwamen we overeind en liepen naar het raam. Vandaar keken we recht de korte gang naar het toilet in. Er liep een spoor van onregelmatige bruine kwakken en klodders de winkel in. Het was duidelijk dat iemand het niet had gehaald. Iemand die heel dringend gemoeten had. Iemand die te laat gemerkt had dat hij/zij zonder muntjes zat.

‘Het moet opgeruimd worden’ zuchtte de teamleidster, hiermee wat we allen vreesden onder woorden brengend. Iedereen zuchtte en we keken bezorgd naast elkaar. Sommigen trokken zich een beetje achteruit, alsof ze verwachtten dat ze daardoor minder opvielen, minder aanwezig waren wanneer de ongelukkige werd aangeduid. Niet dat het veel uitmaakte in deze met tl buizen verlichtte ruimte. Het was ook gewoon een reflex, want dergelijke bevelen werden hier niet gegeven. Het was wachten op een nobel hart. De collega textiel nam de handschoen op.
‘Ik ga’ zei ze, lucht happend alsof ze probeerde om genoeg op te slaan zodat ze daar straks niet hoefde te ademen. Ik nam een stapeltje papieren handdoekjes en liep naar beneden. De grootste schade beperkte zich gelukkig tot het gangetje. Melkchocolade bruine, glanzende kwakken kak - de indrukwekkendste ter grootte van een forse mannenhand - lagen verdeeld over de ruimte. Vormeloze hopen, liefdeloos achtergelaten. Ik had mijn reukzin op weg hier naartoe reeds uitgeschakeld en ademde enkel nog langs de mond. Ondertussen bedekte ik de bruine brij met de handdoekjes, ik stapelde ze op elkaar tot de bovenste niet langer lichtbruin doordrongen kleurden en er daar dan nog enkele bovenop. De collega textiel had zich van handschoenen voorzien, en greep de stapel handdoekjes zo goed mogelijk bij elkaar zodat er niet teveel derrie uit liep terwijl ze ze met een stalen gezicht in een zak propte. ‘Gaat het?’ vroeg ik, maar ze klemde de kaken stevig op elkaar. Nadat ik alle hoopjes drek - niet te geloven dat één mens zoveel stront kon bevatten - had afgedekt, merkte ik dat er nog een spoor van kleine hoopjes verder liep, ter grootte van een oor, een duim, een forse neuskeutel. Droppen drek die een spoor trokken alsof Hans een oplossing had gevonden nu zijn broodkruimels uitgeput waren. Het spoor liep tot de uitgang. Met een handvol papieren handdoekjes viel ik aan, de uiteen gevallen hoop weer samenbrengend als een puzzel maar dan eentje die zich schikte naar de puzzelstukken.

Daarna ging de dag gewoon verder, de collega textiel had ’s middags geen honger maar verder was er maar weinig dat nog wees op datgene waarmee we te maken hadden gehad: het onderste uit de mensenkan. In de namiddag maakten we er weeral grappen over, en ik begon te geloven dat ik het voorval bij kon zetten in mijn shitmomenten galerij – tot een van de medewerkers me bleek weggetrokken zei dat er op de parking nog een en ander te vinden was. Het voelde als een straf voor mijn roekeloze optimisme. Ik besloot er zo snel mogelijk komaf mee te maken. Gewapend met nog meer papieren handdoekjes, een grote zak en een paar stevige latexhandschoenen begaf ik me zo onopvallend mogelijk naar buiten. Het laatste wat je wil zijn pottenkijkers bij een dergelijke actie. Ik speurde de parking af, en vond uiteindelijk wat ik zocht. Daar lag het laatste hoopje, naast een paar platgetrapte schoenen en een kledingstuk, alsof de inzittende uit schaamte ineens tot stof en as was vergaan. Of over spectaculaire verplaatsingsmogelijkheden beschikte wanneer de grond hem of haar te bruin onder de voeten werd. Ik bedekte de excrementen met een stapel handdoekjes en greep in het ijle. De weerstand, die geen weerstand was, en de duistere pudding die uit de handdoekjes droop maar allesbehalve pudding was, zorgden ervoor dat ik moest wegkijken om niet te kokhalzen. Ik stopte ook de schoenen en het kledingstuk in de zak. Een lichtbruine plek op de tarmac was alles wat overbleef van wat zich hier had afgespeeld.

Ik weet dat de kans uiterst klein is dat de ongelukkige die zich zo bloot uit de voeten moest maken, dit te lezen krijgt. Maar mocht hij of zij (schoenen: maat 38) deze woorden toch onder ogen krijgen, weet dan dat geen enkele medewerker van de Kringloopwinkel hier, iets heeft gezien. Verder wil ik beklemtonen, hand op het hart, dat we de camerabeelden niet hebben geraadpleegd. Want hoe erg het ook was om na u te moeten komen, ik had niet graag in uw schoenen gestaan en ik hoop dat uw ervaring me gespaard mag blijven. En tot slot wil ik nog even vermelden dat u nog steeds van harte welkom bent in de Kringloopwinkel. Er alleen rekening mee houden dat u de poort naar de grot van Ali Baba enkel open krijgt met een stuk van vijftig cent. Omwisselen kan aan de Infobalie.

MOA JULIE OALYK!

‘Moi, m appelle Julie’ zei ze
t wos in n cafeetje
woa da t r uptreedns giengn zyn
Ze wos mé de groep mee
van wie da ze n hitje up de radio speeldn
moa z oarde die muziek ny géern
en ze zat eur te verveeln


Zeevntien joar, snell, mé lange béenn
groate groene n oogn, bloend oar
en oales wos goe verdéeld in eur vel
Z oenk an me lippen
en ze zwéeg géen secoende
en ik spreke moa n bitje Frans
en zy koste mé moeite Vlams

En ommédekée kwam ze dichte
en eurne moend viel oopn;
een kléen, fyn toengske
kwam binn en zette ne slown in
De wéreld zakte weg
en k begoste te zweevn

En t deurde n poar secoenn
voa da k were koste peizn
en k sproenge van myn krukke
binst da k riepe: ‘Moa... Julie... oalyk!...’
En mé die bléeke groene oogn
kéek ze noa my, diepe gekwetst
en bedroogn...

Moa Julie oalyk!...

‘Orte kée Julie,
k viene joe n vrée skoan meiske
en k zyn zeker da j t verre goa bringn
want kée nog noais zoa goe mé n twien
kunn klappn wok oal ku j gy géen Vlams
en spreke k ik mé moeite Frans’ -
‘Mais mois aussi’ zei ze, ‘mois aussi!’ -

‘Moa t kan ny zyn’, zeie k, ‘k éen n lief,
je suis avec quelqu'un!’
Ge zoe peizn da da d indruk makt,
moa ze kéek roend en ze vroeg:
‘Ou? Ou est ta copine?’

En ze lei ne oarme roend myn nekke,
kéek g obcedeerd noa myne moend
en doa wos da toengske were
da van oales dei voe binn te groakn
en k moeste k ik toch oasme pakkn?

T moe t r oalsan omme doen,
en t koste echt ny slichter passn
Oal is t da k éegluk ny mochte kloagn:
ka n twien da k géern zoage
en die my géern zag,
en zukke diengn doe j ton olyk ny?
(En doaby: t liep ier vul mé moatn
van eur en my!)

Moa Julie olyk!...

Achter t uptreedn zoage k
Julie noa my wyzn
en oe da ze n twuk
in dien bassist z n oare zei,
en je wos an t zoekn 
moa j a my nog ny gevoenn

En kée my ton,
toe da ze weg woarn,
weggestookn
tussn oal da volk
en in n oekske
stille g oenn...

Nu, t is roar uk nog an Julie peize -
buutn de kéern da k my verveeln
en da ze da hitje nog ne kée
up de radio speeln
 

SLYK

In t stad is oales plat
T is beetre da j te lande weunt,
en nu en ton moe spriengn
over nen dyk

Tis goed voe j ne fysiek
En ge verskiet wok ny zoa rap
uj ton ne kée toet an joen ienkels
zakt in t slyk

MET BUSMINS IN DE TUIN DER LUSTEN

Ik werd wakker en zag de blauwe lucht die door het raampje viel van het vakantiehuis in Wijtschate. We ontbeten samen met onze ‘Vrienden van het Heuvelland’ en keerden terug naar huis. Het was windstil en in de blauwe lucht zag je fijne witte strepen en plekken, kleine, subtiele toetsen, poëtisch en abstract. Thuis gekomen maakte ik me klaar en vertrok opnieuw, nu naar ‘de tuin der lusten’ waar we in de late namiddag twee maal mochten aantreden met Busmins. Frank had een rustige grijze dag voorspeld, maar het was blauw, het bleef blauw en bleek bij aankomst vol ambiance!
Het werd geen onverdeeld succes. Iemand zei me: ‘jullie spelen een huismatch’, maar we hadden onze tegenstanders nog niet gezien. Die bleken te bestaan uit een onhandige ligging van ons carravanneke net naast een verbindingsweg waar doorlopend een grote stroom passanten langs moest, en een onaangepaste muzikale ondersteuning: We stonden niet tussen de speakers, die stonden rond de dj set, en er waren geen monitors waardoor we onszelf niet konden horen. Verder waren er geen voorzieningen om piano en accordeon te versterken. Dit lag allemaal vooral aan een wat gebrekkige communicatie waar wij ook deel van uit maakten. Dankzij dit alles sloten we, na enkele keren volledig de mist te zijn ingegaan, de eerste set vervroegd af, met een gevoel van onbehagen, machteloos en onvoldaan. Een beetje ongelukkig, zeg maar.

Foto: Peter Carly
We beseften: de tweede set zou erop of erover zijn. Maar de stroom passanten viel langzaam stil, het terras zat vol met van de mooie vooravond genietende mensen, al dan niet met een La Trappe voor hun neus, en Bram en Wim van de Spil haalden alles uit de kast om het maximale uit de beperkte middelen te halen waarmee we het moesten doen. En we gingen ervoor. De ontvangst van piano en accordeon bleven nog steeds beperkt tot de voorste rijen maar met de rest bereikten we het hele plein, we hoorden onszelf en hadden vanaf het eerste nummer het publiek mee, met als hoogtepunt de politie die ongewild mee figureerde tijdens ‘Parkeerwachtre’... Je kunt gerust stellen dat we in het tweede deel van deze wedstrijd voortdurend in balbezit waren! Iedereen bedankt voor t enthousiasme, de fijne reacties achteraf en MERCI!

T IS NY

T is ny omdat t bewolkt is
dat de zunne ny skynt