zaterdag 10 oktober 2015

AFGANG

We zaten met z’n vijven aan de ronde witte keukentafel. We dronken koffie, namen om beurten een Madeleintje en overliepen wat er nog moest gebeuren voor ‘De dag van de Kringloopwinkel’. De vergadering ging door in het kleine kantoor van de teamleidster, boven de infostand, het hart van deze vestiging. De ramen stonden open en het lawaai golfde binnen. Hoewel we ons nog in de voormiddag bevonden, was het rumoerig en druk.
Omdat steeds meer bezoekers de weg naar de winkel vonden, had men enige tijd geleden besloten de inrichting te herzien. Het resulteerde in een volledige opfrissing van het pand. Kassa’s werden uitgebreid of volledig hernieuwd. Productgroepen wisselden van plaats. Muren werden overschilderd. Er kwamen nieuwe binnenwanden en opbergsystemen. Hogere rekken. Gangpaden werden verlegd. Halverwege augustus waren de werken van start gegaan en het zag ernaar uit dat ze over anderhalve week afgerond zouden worden. Ondertussen was de winkel gewoon opengebleven. Het bleek een beproeving voor het personeel, maar we hielden met z'n allen stand en het einde kwam in zicht.
Ook de klanten lieten de chaos niet aan hun hart komen. Slijpmachines, boormachines, wrijfmachines, en de kilo’s stof die dit met zich meebracht... Niets kon hen verjagen. Ze wrongen zich enthousiast tussen kasten, klommen over afgebroken rekken, scharrelden tussen het gerief dat op z’n bestemming wachtte in de bakken. Ze zochten hun weg in deze doolhof en genoten tot onze verbazing zichtbaar van de anarchie en ordeloosheid.

Er klonk een gil.
De teamleidster had het eerdere lawaai genegeerd en was gewoon doorgegaan, maar nu sprong ze overeind en liep naar een van de openstaande ramen om te zien wat er aan de hand was.
‘Stront!’ klonk het van beneden.
‘In het toilet van de klanten?’ Het was niet echt een vraag. Het was ook niet zo vreemd dat het daar weer een boeltje was. Soms leek het wel alsof iemand zich hier kwam wreken voor alle ellende in zijn of haar leven. Het was weliswaar beter geworden sinds je er enkel nog binnen raakte met een stuk van vijftig cent.
Toch kwam er een antwoord: ‘Nee... Hier... In de winkel...’
De teamleidster keek nog eens naar beneden, en sloeg toen een hand voor haar mond. Collectief kwamen we overeind en liepen naar het raam. Vandaar keken we recht de korte gang naar het toilet in. Er liep een spoor van onregelmatige bruine kwakken en klodders de winkel in. Het was duidelijk dat iemand het niet had gehaald. Iemand die heel dringend gemoeten had. Iemand die te laat gemerkt had dat hij/zij zonder muntjes zat.

‘Het moet opgeruimd worden’ zuchtte de teamleidster, hiermee wat we allen vreesden onder woorden brengend. Iedereen zuchtte en we keken bezorgd naast elkaar. Sommigen trokken zich een beetje achteruit, alsof ze verwachtten dat ze daardoor minder opvielen, minder aanwezig waren wanneer de ongelukkige werd aangeduid. Niet dat het veel uitmaakte in deze met tl buizen verlichtte ruimte. Het was ook gewoon een reflex, want dergelijke bevelen werden hier niet gegeven. Het was wachten op een nobel hart. De collega textiel nam de handschoen op.
‘Ik ga’ zei ze, lucht happend alsof ze probeerde om genoeg op te slaan zodat ze daar straks niet hoefde te ademen. Ik nam een stapeltje papieren handdoekjes en liep naar beneden. De grootste schade beperkte zich gelukkig tot het gangetje. Melkchocolade bruine, glanzende kwakken kak - de indrukwekkendste ter grootte van een forse mannenhand - lagen verdeeld over de ruimte. Vormeloze hopen, liefdeloos achtergelaten. Ik had mijn reukzin op weg hier naartoe reeds uitgeschakeld en ademde enkel nog langs de mond. Ondertussen bedekte ik de bruine brij met de handdoekjes, ik stapelde ze op elkaar tot de bovenste niet langer lichtbruin doordrongen kleurden en er daar dan nog enkele bovenop. De collega textiel had zich van handschoenen voorzien, en greep de stapel handdoekjes zo goed mogelijk bij elkaar zodat er niet teveel derrie uit liep terwijl ze ze met een stalen gezicht in een zak propte. ‘Gaat het?’ vroeg ik, maar ze klemde de kaken stevig op elkaar. Nadat ik alle hoopjes drek - niet te geloven dat één mens zoveel stront kon bevatten - had afgedekt, merkte ik dat er nog een spoor van kleine hoopjes verder liep, ter grootte van een oor, een duim, een forse neuskeutel. Droppen drek die een spoor trokken alsof Hans een oplossing had gevonden nu zijn broodkruimels uitgeput waren. Het spoor liep tot de uitgang. Met een handvol papieren handdoekjes viel ik aan, de uiteen gevallen hoop weer samenbrengend als een puzzel maar dan eentje die zich schikte naar de puzzelstukken.

Daarna ging de dag gewoon verder, de collega textiel had ’s middags geen honger maar verder was er maar weinig dat nog wees op datgene waarmee we te maken hadden gehad: het onderste uit de mensenkan. In de namiddag maakten we er weeral grappen over, en ik begon te geloven dat ik het voorval bij kon zetten in mijn shitmomenten galerij – tot een van de medewerkers me bleek weggetrokken zei dat er op de parking nog een en ander te vinden was. Het voelde als een straf voor mijn roekeloze optimisme. Ik besloot er zo snel mogelijk komaf mee te maken. Gewapend met nog meer papieren handdoekjes, een grote zak en een paar stevige latexhandschoenen begaf ik me zo onopvallend mogelijk naar buiten. Het laatste wat je wil zijn pottenkijkers bij een dergelijke actie. Ik speurde de parking af, en vond uiteindelijk wat ik zocht. Daar lag het laatste hoopje, naast een paar platgetrapte schoenen en een kledingstuk, alsof de inzittende uit schaamte ineens tot stof en as was vergaan. Of over spectaculaire verplaatsingsmogelijkheden beschikte wanneer de grond hem of haar te bruin onder de voeten werd. Ik bedekte de excrementen met een stapel handdoekjes en greep in het ijle. De weerstand, die geen weerstand was, en de duistere pudding die uit de handdoekjes droop maar allesbehalve pudding was, zorgden ervoor dat ik moest wegkijken om niet te kokhalzen. Ik stopte ook de schoenen en het kledingstuk in de zak. Een lichtbruine plek op de tarmac was alles wat overbleef van wat zich hier had afgespeeld.

Ik weet dat de kans uiterst klein is dat de ongelukkige die zich zo bloot uit de voeten moest maken, dit te lezen krijgt. Maar mocht hij of zij (schoenen: maat 38) deze woorden toch onder ogen krijgen, weet dan dat geen enkele medewerker van de Kringloopwinkel hier, iets heeft gezien. Verder wil ik beklemtonen, hand op het hart, dat we de camerabeelden niet hebben geraadpleegd. Want hoe erg het ook was om na u te moeten komen, ik had niet graag in uw schoenen gestaan en ik hoop dat uw ervaring me gespaard mag blijven. En tot slot wil ik nog even vermelden dat u nog steeds van harte welkom bent in de Kringloopwinkel. Er alleen rekening mee houden dat u de poort naar de grot van Ali Baba enkel open krijgt met een stuk van vijftig cent. Omwisselen kan aan de Infobalie.

Geen opmerkingen: