donderdag 24 april 2008

Het



Eén kans op drie
dat je op dit ogenblik
volmaakt gelukkig bent,
dus eigenlijk kunnen we stellen
dat het al bij al
best meevalt.

Het hangt er gewoon vanaf
waar je je bevindt,
maar dat moet je niet al
te letterlijk nemen.

Het dient zich aan als voordorst;
als een razend,
niets ontziend verlangen,
strijden voor gerechtigheid,
geniet ervan!,

het liefst met mate.

Want nadien stuurt het z'n kat.

dinsdag 15 april 2008

zaterdag 12 april 2008

dinsdag 1 april 2008

God In België

Ze kwamen allebei uit Utrecht, Jan en Annelies. Zij was student, hij veearts, pas afgestudeerd. Ze waren meegekomen met vrienden.
“Weet u soms of dit hier gewisseld kan worden?”, vroeg hij met een duidelijk Hollandse tongval en liet me toen twee briefjes van vijftig gulden zien. Ik wist het niet.
Maar het bleek te kunnen en toen hij terug kwam met enkele biertjes kreeg ik er eentje aangeboden. Ik was verrast; voor Nederlanders leken ze bijzonder gul.
Ze waren hier op vrijdag aangekomen en vertrokken maandag pas, en toen bleek dat dit reeds morgen was. “Gek hoor, hoe fast dat gaat, zo’n festivalgedoe. Voor je het weet ben je weer thuis”, mijmerde Jan. Hij leek heimwee te hebben naar iets dat nog niet eens afgelopen was.
Het waren stuk voor stuk drukkend warme, windstille zomerdagen; toen men op een zeker ogenblik de temperatuur mat op de festivalweide bedroeg die 37 graden.
Er waren drie podiums, en als je iets wilde zien, want daar was je hier tenslotte voor, moest je af en toe opstaan en de moorddadige hitte trotseren. Het kwam erop neer dat je met een bezweet bovenlijf (de loden festivalvoeten achter je aanslepend) langs plakkerige, bruine en roséverbrande lijven moest zien te komen, uitkijkend om niet over een halve braadworst uit te glijden. Of met je sandalen in een halfvol bakje friet met “lots of mayonaise” terecht te komen, zoals Jan dat zo subtiel kon uitdrukken.
De zon draaide om ons heen en verdween. Slechts heel langzaam nam de hitte af. Jan bleef moedig met zijn vrienden tussen de drie podiums circuleren, terwijl Annelies er de voorkeur aan gaf om voor podium 1 in het gras te blijven zitten. Ik had er ook genoeg van gekregen, en we hielden elkaar gezelschap.
Het had wel iets, zo’n spontaan Neerlands meisje dat overal onomwonden haar mening over verkondigde. Over school: ze studeerde farmacologie. (Ik zag het al voor me; hoe ze oud zou worden in zo’n glimmende, witbeige apotheek, en vloekte binnensmonds terwijl ik haar nauwlettend gadesloeg; ze was bijzonder prettig om naar te kijken.)
Ze had het over Jan, met wie ze reeds twee jaar verkeerde, en dat hij nog steeds stapel was op haar. Dat ik zwijgzaam werd bleek haar niet te storen; ze ratelde maar door, over thuis, over het Jeugdhuis, en dat ze volgende maand twee weken met Jan naar de Provence trok.
Annelies vond de Belgen best een aardig volkje, maar wat stroef in omgang. Zo wist ze met zekerheid te melden dat ze hier nooit zou kunnen aarden.
“Te ingewikkeld”, zei ze hoofdschuddend, “de één spreekt Frans, de ander Nederlands, en ze begrijpen elkaar niet. Of ze doen alsof.”
Ik haalde m’n schouders op.
“Belgen zijn racistisch, hebben corrupte politici en vervuilde stranden. Ze vermoorden ook veeartsen.” Ze lachte een beetje giftig.
Ik voelde me plots zo verdomd alleen (Danny De Munk).
“Maar ze doen toch ook iets goeds?”, verweerde ik me aarzelend – de ironische ondertoon ontging haar echter.
“Wat dan wel?”, vroeg ze spottend.
“Neem nu dit festival”, probeerde ik voorzichtig.
Annelies was meedogenloos.
“Ben je hier al eens naar de plee gegaan? Nee, want jongens plassen gewoon tegen de afsluiting.” Dat was waar, maar ook gemakkelijk, want jongen plassen altijd en overal tegen afsluitingen, zo zijn jongens nu eenmaal.
Maar ze had ook ergens gelijk: door het geringe aantal wc’s duurde het aanschuiven vreselijk lang, en als je hard moet – en dat is algemeen geweten – dan is dat wachten erg slecht voor je nieren en daarnaast bestaat het risico... (nou ja, je begrijpt me vast wel).
De meisjes trokken het struikgewas in waar ze hun jurkjes optilden en het parelende goud dat aan hun bronnetje ontsprong met een krachtige straal op de droge ondergrond mikten die het allemaal gretig opzoog.
Je keek beter uit voor je ergens in de schaduw ging zitten.
Maar Annelies ging verder: “De frisdranken zijn lauw.”
Daar had ik geen idee van.
“En zo’n gigantische berg afval, plastic bekers en papier, moet je es zien... En je kunt niet anders dan het op de grond gooien, er staan niet eens vuilnisemmers.”
Weer had ze gelijk, maar toch begon het gezeur onderhand m’n keel uit te hangen.
“En de camping: twee douches voor duizenden mensen, ik heb gisteren twee uur moeten aanschuiven...” Ze zweeg.
Het was donker geworden. Ze leunde zacht tegen me aan.
Op het grote podium werd alles klaargezet voor het komende optreden. De menigte groeide opnieuw aan, honderden mensen stroomden toe, het concert op het tweede podium was afgelopen. “Ze vinden ons vast niet terug”, zei Annelies, doelend op Jan en zijn vrienden. Ik vond het niet erg. De groep verscheen op het podium, het optreden begon. Ik leunde achterover in het gras, Annelies schoof tegen me aan. Zachtjes streelde ik haar hand, haar vingers krulden zich om de mijne. Ze schoof nog iets dichterbij, mijn hand zocht naar haar rug, ze ademde in m’n nek. En toen kwamen, vraag me niet hoe, onze monden op elkaar en – raar eigenlijk – het was een klein tongetje dat in haar mond stak.
Mijn hand gleed onder haar jurk.
Het was een schitterend concert, soms liepen de rillingen over m’n rug.
“Heb je het koud?”, vroeg Annelies een keertje en wreef me toen warm – ik genoot van die plotse bezorgdheid en nu ik erop terugkijk was het allesbehalve een normale situatie, en toch, toch vond ik het toen niet raar of abnormaal, en de wereld leek me eventjes ‘best een aardige fellow’ (vrij naar Jan).
We zaten in het gras, haar hoofd tegen mijn schouder.
“Hou je van die muziek?”
Ze knikte.
Ze tuurde een poosje in de verte. Ik vroeg me af wat ze zag, wat ze dacht.
“Ik vind het heel mooi”, zei ze plots. “Wie is dat?”
“dEUS”, zei ik, en leunde opnieuw achterover.
“Belgisch”.

Dour '95 - Klabkrant - jaargang 2 - nummer 4 - augustus 1995