zaterdag 19 december 2020

FRANKY

Dat we momenteel met een tekort aan medewerkers te kampen hebben zorgt ervoor dat wie wel werkt overal moet bijspringen. Het is alle hens aan dek. Het gaat niet langer over wat je hier graag doet of goed kunt maar om brandjes blussen. We bidden tot verschillende goden opdat niemand ziek wordt.

Ook voor onze personeelscoach is het frustrerend, ze informeert bij alle omliggende OCMW’s of er nog steeds geen kandidaten zijn, vooralsnog zonder resultaat. Ze belt me op en probeert me moed in te spreken maar ze klinkt radelozer dan wij zijn. Bij het plaatselijke OCMW is het dan weer een verwarrende situatie. Zij hebben mensen beschikbaar, daar niet van, maar ze zijn nog niet klaar om aan de slag te gaan. Waarom? Tal van redenen. Een depressie na een vechtscheiding waardoor therapie noodzakelijk is. Een lichamelijke aandoening die eerst behandeld moet worden om terug naar behoren te kunnen functioneren. Een alcoholprobleem waarbij enkel een opname nog uitkomst biedt. En dan zijn er nog de nieuwkomers die nog geen woord Nederlands spreken, want door de coronacrisis maandenlang geen les konden volgen. Het zijn maar een paar voorbeelden.
Er zijn ook de oudwerknemers die nog altijd terug mogen keren, op voorwaarde dat ze het probleem waardoor hun traject werd stopgezet - zie de voorbeelden hierboven - aanpakken.
En tenslotte zijn er ook diegenen die hier al gewerkt hebben en die voorlopig niet terug mogen keren. Omdat ze te ver zijn gegaan, en daarbij enkele van onze zenuwbanen beschadigd hebben. Het kan jaren duren voor zoiets weer aangroeit en misschien komt het wel nooit meer goed.
Je moet al ver gaan voor we je opgeven, je hier niet langer gewenst wordt, laat staan dat je niet terug mag keren. Maar sommigen slagen daarin.
Het gaat meestal over het constant en moedwillig negeren van de afspraken, dronken op het werk verschijnen, verbale agressie, vechtpartijen of diefstal. Ze zijn gelukkig met niet veel, je kunt ze op je twee handen tellen, maar tenzij ze verhuizen blijven ze wel in het reservewerkbestand van het Sociaal Huis zitten, als een blok aan een been.
‘Ik heb goed nieuws’, zegt Amy van het OCMW. ‘Franky is langsgekomen, en heeft gezegd dat hij opnieuw in de kringloopwinkel wil werken.’
Onlangs parkeerde ik 's morgens mijn wagen en was naar de ingang van de winkel gelopen toen iemand achter me 'hey!' riep, en toen ik me omdraaide zag ik tot mijn verbazing dat het Franky was. Hij glimlachte breed. Toen al had het me een onbehaaglijk gevoel bezorgd.
Ik moest eventjes denken hoe het ons ook alweer met hem vergaan was.
Het is een jaar of drie geleden dat hij hier een maand of zes werkte. Hij deed zijn werk zeer goed. Een handige jongen, sportief, robuust gebouwd en ergens rond de vijftig. Een man die er ook nog eens goed uitzag. Hij knutselde kasten in elkaar, herstelde kleine storingen aan machines, was op het eerste zicht vlot, vriendelijk en attent. Je vroeg je af wat hij hier eigenlijk deed. Ik vond hem best sympathiek. Waar was het dan misgegaan?
Om te beginnen viel het na een tijdje op hoe uitzonderlijk vriendelijk en behulpzaam hij was tegenover vrouwelijke klanten die er goed uitzagen, en hoe hij met een aantal van hen op zeer vertrouwelijke voet begon om te gaan. Ook vrouwelijke collega's raakten in de ban van zijn charme, hij bespeelde ze, zette ze naar zijn hand. Een geboren verleider, altijd op jacht. Een wolf tussen de schapen.
Daarnaast was hij enkele keren dronken op het werk verschenen en werd verbaal agressief toen we hem naar huis stuurden. Het was moeilijk om ernstig te blijven toen hij ons lispelend begon uit te schelden. Hij bleef een dag weg zonder ons te berichten waarna bleek dat hij voor openbare dronkenschap een nachtje in het huis van bewaring had doorgebracht. Hij belde niet op als hij ziek was, en zijn doktersbriefjes kwamen niet binnen de 48 uur zoals het hoorde maar pas toen hij opnieuw begon te werken.
Een andere keer bleef hij een hele week weg zonder een teken van leven. Zijn ontslag stond in de steigers toen hij plots weer opdaagde. Iemand had hem gezegd dat hij ergens een kind had waar hij niets van af wist, en hij was meteen op zoek gegaan. Hij had het kind tenslotte gevonden maar betwijfelde of het wel het zijne was.
We begrepen het, gedeeltelijk toch, en besloten hem nog een kans te geven.
Toen kreeg hij een brief waarin stond dat hij een enkelband moest dragen, iets in verband met een vechtpartij van een jaar of twee geleden.
‘Waar ze nu nog mee afkomen’, zei hij, diep ontgoocheld in justitie en gerecht.
Hij nam verlof tijdens de zomeractie en kwam een kratje bier op ons terras leegdrinken. Hij was algauw dronken, en vertrok tenslotte, na lang aandringen, maar kwam na een tijdje terug met een nieuw kratje. Soms leek het een puber in het lijf van een vijftiger.
Op het laatst bleef hij opnieuw een hele week weg. Een klant die hem goed kende, wist ons te vertellen dat Franky aan het drinken was, en dat hij naar een delirium toe werkte, een doel dat hij zich in het verleden wel vaker had gesteld en dat soms tot een week en zelfs langer kon duren wat hem al menige relatie had gekost. De maat was vol, zijn ontslagbrief lag klaar.
Maar hij was ons voor en is niet teruggekomen. Naar verluidt had hij ander werk, als technieker in een fabriek ergens ver weg, want, inderdaad, hij was ondertussen ook verhuisd. Ik weet nog dat ik toen zijn kastje moest openbreken om het weer in gebruik te kunnen nemen. Er stonden nog werkschoenen in. Frustratie en ontgoocheling borrelden weer op bij de herinnering, en het voelde allemaal plots weer zo akelig vers.
Zo wanhopig zijn we nu ook weer niet. Ik denk dat ik Amy maar laat weten, dat we er nog niet klaar voor zijn, voor een nieuwe opstart van Franky.

BUSMINS, 'OASMT IN EN OASMT UUT'


 

ZO'N DAG

In den beginne, toen ik nog maar pas een team mocht aansturen om samen een kringloopwinkel open te houden, maakte ik 's morgens onderweg met de wagen soms plannen over hoe we de dag in zouden vullen. Misschien was er wel ruimte om — naast de gebruikelijke en noodzakelijke taken — ook nog iets anders aan te pakken. Zoals: een afdeling helemaal opnieuw inrichten. Een actie met een bepaald artikel organiseren, een voorwerp of product waar we op korte tijd veel van binnengekregen hadden. Of gewoon, onze klapdeuren eens van een nieuwe laag verf te voorzien.

Maar net zoals je maar een gerecht kunt maken als je over alle ingrediënten beschikt, kun je pas met de werkplanning beginnen als je weet wie er allemaal aanwezig is. En het duurde een tijdje voor ik dat doorhad. Dat dit X was; de grote onbekende factor — vooral in een maatwerkbedrijf.
Want de werkploeg in een kringloopwinkel bestaat op zijn best uit een combinatie van sterke en minder sterke krachten. Zij die nooit afwezig zijn en zij die geregeld uitvallen. De twee compenseren elkaar voor een stuk; zo kun je door enkele verschuivingen de leemtes invullen.
‘We hebben een goeie ploeg,’ zeggen Nathalie en ik dan tegen elkaar, ‘we moeten ervan genieten.’
Want je team heeft ook maar een beperkte houdbaarheidsdatum aangezien de meeste medewerkers leerwerknemers zijn, oftewel ‘art. 60’. Dat betekent dat ze hier een jaar, maximum twee jaar kunnen werken, afhankelijk van hun leeftijd. En je hebt er het raden naar hoe het volgend jaar zal zijn. Volgende maand. Of morgen, als het kwalijk wil.
Maar in die beginperiode vulde ik bij aankomst dus nog vol enthousiasme die werkplanning in. En zag daarna de klok de tijd wegtikken. Hoe het langzaam negen uur werd, het tijdstip dat de werkdag voor iedereen hier een aanvang nam.
Jelle, gewoontegetrouw de eerste die binnenviel maar die plots, zomaar, verstek gaf, zonder van zich te laten horen. Ahmed, die met de bus meekwam, en altijd op hetzelfde ogenblik arriveerde maar die nergens te bekennen was. De telefoon trilde in mijn broekzak. Het was Feysal, die meldde dat hij ziek was. Of Melanie, die binnen kwam gestormd met een briefje van de dokter en ogenblikkelijk weer verdween. Richard die zich eigenlijk niet zo goed voelde en terug naar huis wou. Het is dagelijkse kost. De dagen dat iedereen er is, zijn per maand meestal op één hand te tellen. Telkens weer moest ik mijn planning bijstellen en op den duur wachtte ik tot ze er allemaal waren. En ontdekte toen dat het nog erger kon. Want heel uitzonderlijk valt dit alles samen op één dag. Alsof ze met elkaar afgesproken hebben.
We bevinden ons momenteel in een overgangsperiode en er staan nog vacatures open. Eigenlijk zijn de vacatures hier sinds een jaar of twee niet meer volledig ingevuld geraakt. Meestal gaat het om één of twee arbeidsplaatsen. Maar sedert enkele maanden hebben we drie plaatsen vrij. Er is niets aan te doen, er zijn gewoon geen geschikte kandidaten, vanuit geen enkele van de hier omliggende gemeentes kan het plaatselijke OCMW op dit moment iemand sturen.
Daarnaast zijn twee medewerksters na het verlof weggebleven; de ene uit vrees om besmet te raken met corona, en de andere blijkt verhuisd te zijn maar niemand weet waarheen, ze heeft tot nog toe niets van zich laten horen. Het einde van de maand komt in zicht en haar begeleidster in het Sociaal Huis verwacht nu elk moment een telefoontje, om te laten weten waar ze haar leefloon straks naartoe kunnen sturen. Drie medewerkers zijn momenteel ziek. Nog iemand anders heeft verlof genomen en ik mag daarover niet klagen want hij heeft het vroeg genoeg aangevraagd, zo vroeg eigenlijk, dat ik het vanmorgen vergeten was. We zijn normaal met twaalf dus reken maar uit.
Vandaag was dus zo’n dag.
Ik kijk naar Jan en naar Marina. Ze glimlachen naar me. Een beetje meewarig dat wel, alsof ze spijt hebben dat zij er wel zijn, maar dat is wellicht mijn verbeelding die op hol slaat.
Veel plannen is er op zo'n dag niet aan. Je hebt een rotgevoel, je lijkt door iedereen verlaten. Je belt naar collega's in andere winkels, misschien kunnen zij iemand sturen. Maar meestal hebben ze daar ook niemand over.
We hebben geluk, er komt een kassamedewerkster onze richting uit. Het enige wat we verder kunnen doen is beginnen aan het werk. Er het beste van maken. Het zal wel lukken. Het lukt altijd. Ondertussen verstrijkt de tijd.
En morgen is het weer een nieuwe dag en zijn ze allemaal terug.
Of niet. Maar daar gaan we nu nog niet aan denken.

MOEGESTREDEN

Ik sloot mijn wagen en liep in de richting van het gefladder in het gras. Terwijl ik parkeerde dacht ik dat het misschien een vogel was die een klap van een voorbijrijdend voertuig opgevangen had, maar toen ik dichterbij kwam zag ik dat het niet één maar twee vogels waren. Bosduiven, kuikens nog, die al goed in de veren zaten maar waar overal ook nog dons tussen stak, zodat ze op onhandige pubers leken, wat de ene deels bevestigde door doelloos op en neer te slaan met die veel te grote vleugels. Ik keek omhoog, de boom in waar ik onder stond, en zag rechtsboven enkele op elkaar gestapelde takken die samen voor een nest moesten doorgaan.
Hier was geen architect aan te pas gekomen.
Een oudere stuurs kijkende man met een peuk tussen de lippen kwam naast me staan. Zijn lange grijze haar was in een staart gebonden. Hij droeg een signalisatiejasje over z'n T-shirt. Op zijn bovenarmen had hij enkele gebleekte tatoeages.
‘Als je wist dat de ouders er niet meer naar omkijken, dan wring je ze meteen de nek om’, zei hij. ‘Maar als ze nog steeds gevoederd worden is het zonde natuurlijk.’
Hij trok zo intens aan het sigarettenstompje dat zijn ingevallen wangen nog verder naar binnen gezogen werden, helaas vergeefs en hij gaf zichzelf een vuurtje.
Ik keek naar zijn magere lijf en bedacht dat hij het waarschijnlijk ook zonder de hulp van zijn ouders moest stellen.
Hij wees naar de twee aangevreten sneetjes brood naast de vogels.
‘Maar dat mag je ze niet geven, hun ingewanden kunnen dat niet aan. In dit stadium worden ze nog met duivenmelk vanuit de krop van de ouders gevoederd.’
Hij had een hese, lage stem en de eenvoud die hij uitstraalde in combinatie met de rust waarmee hij sprak, deden me denken aan oude indianen die er vol mystiek op los filosofeerden in nostalgische, geromantiseerde westerns terwijl er ergens een potje op een vuurtje stond te pruttelen; het raadgevende gemurmel van één of andere voorouder die even op bezoek kwam. Hij trok nog eens aan zijn sigaret, haalde ze uit zijn mond, keek er eventjes naar en knipte het restje de goot in. Toen hij weer verder liep, zag ik de werkbroek en veiligheidsschoenen. Hij nam enkele op elkaar gestapelde kegels uit de laadruimte van een pick-up en wandelde ermee naar de rijweg. In de verte waren enkele mannen bezig waren met oude, vervuilde en bijna onzichtbaar geworden wegmarkeringen van een nieuwe witte laag te voorzien.
Daar lagen de twee hulpeloze kuikens. De één had zich in een balletje teruggetrokken, probeerde over te gaan tot de orde van de dag door zo ontspannen mogelijk in zijn veren te pikken als om zich wat te fatsoeneren – in wat voor situatie je je ook bevindt, altijd je waardigheid proberen te behouden – terwijl de andere precies het omgekeerde deed en paniekerig om zich heen sloeg met die grote onhandige vleugels, zo laag bij de grond; met zijn snavel in het gras hakkend en zich uitputtend door zijn logge kuikenlijf op die manier vooruit te trekken. Ze lagen op een grasstrook van zo'n meter breed tussen twee voetpaden in. Naast het ene voetpad was er een rijstrook waarlangs je de parking van het zwembad kon verlaten door aan het eind de parallel lopende, drukke rijbaan op te rijden, die dus langs het andere voetpad lag. Hier moest je als voetganger goed uitkijken voor je overstak.
Ik liet de vogels achter me, dwarste de straat en liep naar de poort van de kringloopwinkel. Ontstak de lichten, schakelde de ventilatoren in, die hoog boven ons aan het dakgebinte hingen, en de radio, waarna 'Around The World' van Daft Punk door de boxen schalde. Ik bereidde de werkplanning voor, en dacht ondertussen aan de vrouw die iedere ochtend haar hond uitliet, een al wat oudere labrador die goed was afgericht, zozeer dat ze het aandurfde om zonder leiband de straat over te steken en naar het te zwembad lopen.
Een groot uur later draaide onze machine alweer op volle toeren. Jan had de fietsen net buiten gezet en aan de ketting gelegd maar maakte ze nu weer los voor een, in een prima maar nogal roestige mannenfiets geïnteresseerd koppel. Hun zoon studeerde in Gent en ze waren op zoek naar een tweewieler waarvan het onmogelijk was dat iemand de aandrang voelde om die te stelen.
Enkele brengers waren hun wagens aan het uitladen waarbij Arno aanwees waar ze hun wasmanden konden leegmaken. Nesar stond aan kassa waar hij in afwachting van een klant dassen prijsde. Toen hij me zag trok hij zijn mondmasker snel over zijn neus. Nathalie en Agneta reden volle rekken kledij naar de textielafdeling waar Marjan stukken stof op haar werktafel open plooide, mat en prijsde. Het schooljaar kwam eraan en William stalde het schoolgerief, dat we de afgelopen maanden opspaarden, uit in een hoek die we voor de gelegenheid hadden ingericht met oude schoolbanken.
Ook de klanten stroomden toe; hele familie's kwamen binnen en splitsten zich naargelang het interessegebied in de winkel. Het zag er allemaal heel normaal uit, op die mondmaskers na dan, maar zelfs dat begon te wennen.
Ik besloot snel eventjes heen en weer te lopen om na te gaan hoe het met de vogels was gesteld. Het kuiken dat zich, slaand met zijn vleugels en met zijn snavel in de aarde hakkend, eerder vooruit getrokken had, lag nu voorover in de goot in het vuil, uitgeput happend naar adem. Ik nam het voorzichtig op, de kop tussen wijs en middelvinger en de rest van mijn hand als een klauw rond het lijfje, zoals mijn vader me lang geleden had geleerd, en zette de stakker in het gras, net onder de bundel takken die hoog boven ons ooit als nest dienst gedaan. Ik keek opnieuw omhoog; misschien kon ik een ladder tot hier brengen, en de kuikens terug in het nest plaatsen? Maar het gammele vlechtwerk van takken waar je dwars doorheen kon kijken leek geen optie, het was gewoon een wonder hoe ze het daar zolang volgehouden hadden.
Het duurde eventjes voor ik de tweede vogel opmerkte. Deze had als schuilplaats het voorwiel van een wagen uitgekozen die naast ons geparkeerd stond, en was zo diep mogelijk in de spleet tussen band en beton weggekropen, in de hoop dat hij nu onzichtbaar en in veiligheid was. Alleen al het instappen van de chauffeur kon voldoende zijn om ieder botje van het kuiken te verbrijzelen. Ik verloste het uit zijn benarde situatie om het naast zijn bloedverwant te zetten, en keek ondertussen naar het diertje dat vanuit mijn hand naar me terugkeek. Die mengeling van angst en verslagenheid in die kleine, moegestreden oogjes. Zoveel herkenbare ellende in de blik van dit kleine ding. Ik moest denken aan onze hond, toen ze zo ziek was. Of aan de foto van de radeloze oude vrouw in de krant die in Syrië met haar drie kleinkinderen op de vlucht was. Dezelfde blik.
Het universele lijden.
Wanneer de elektriciteit uitvalt, zoeken we uit waar het euvel vandaan komt en lossen het probleem op. Maar als er een vogel uit een nest valt weten we niet goed wat te doen. We staan erbij te kijken. Terwijl er meer vogels uit nesten vallen dan dat de elektriciteit hier uitvalt. Maar een vogel helpen is tijdverlies, economisch oninteressant. Dus bestaat er ook geen handleiding voor.
Ik dacht na. In een kringloopwinkel bulkt het van het materiaal. Er moest iets zijn dat we konden doen. Een kleine ren van zo'n vierkante meter groot kon een oplossing zijn, maar we beschikten niet over gaas en palen. Het moest eenvoudiger. Ik keek naar de boom en kreeg een idee. Ik liep terug naar de winkel, zocht achteraan een houten kistje, enkele lange vijzen, de accuschroevendraaier, een rol keukenpapier en regelde ondertussen een levering van een meubelset voor een klant.
Ik bevestigde het houten kistje zo hoog mogelijk aan de boom waarin het nest zich bevond; enkele vijzen volstonden. Een auto die net van deze parking wegreed, toeterde. Een vrouw met haar mondmasker nog aan, zwaaide en stak toen haar duim op. Ik wikkelde het restant keukenpapier van de rol en bekleedde er het kistje mee, waarna ik de vogels in hun nieuwe nest zette. Ze bleven rustig zitten.
Ik stond mijn werk nog even te bewonderen toen ik plots zag hoe één van de twee kuikens voorzichtig de hals rekte, net genoeg om over de boord van het bakje heen te kunnen kijken, speurend waar ik stond. Ik, in die oogjes momenteel de grootste bedreiging. Met de resterende vijzen en de accuschroevendraaier liep ik terug naar de winkel.
's Middags, na het eten, ging ik nog eens kijken. Eén van de vogels zat opnieuw, in zichzelf teruggetrokken, in het gras en keek verontrust naar me op. De andere vogel zat nog in het bakje. Ik tuurde over de rand. Het diertje lag met gespreide vleugels op zijn buik. Vleugels die nooit meer zouden vliegen.
De indiaan kwam aangewandeld.
'Heb jij dat gedaan?' Met een verbaasde blik en zijdelingse knik wees hij naar het bakje, en knikte goedkeurend. Toen keek hij naar de vogel op de grond.
'Die leeft in elk geval nog, dat is al iets. Want het gaat snel nu. Het moet zijn dat het jong nog gevoederd wordt.'
'De andere is dood', zei ik. 'Hij ligt in dat bakje.'
'Niets aan te doen. Waarschijnlijk is deze hier er daarom uit gewipt. Ze willen niet bij dode dieren blijven zitten.'
Hij nam een sigarettenblaadje waar hij een pluk tabak over verdeelde, likte aan de lijmstrook, rolde het vloeitje tussen duim en wijsvinger, tikte er mee tegen zijn broek, stak ze in zijn mond en gaf zichzelf opnieuw een vuurtje. Terwijl de rook uit zijn neus kringelde, keek hij nog eens naar het kistje dat aan de boom bevestigd zat, knikte en glimlachte naar me, en liep toen terug naar de straat waar de vernieuwde wegmarkeringen ondertussen droog waren geworden zodat hij de kegels weg kon nemen.
Ik haalde de dode vogel uit het nest en zette de levende vogel in de plaats. Het dode diertje voelde nog warm aan. Ik nam het mee en legde het tussen enkele planten onder een haag in de tuin naast de kringloopwinkel, waar verder nooit iemand kwam.
's Avonds, toen ik na sluitingstijd naar mijn wagen liep, zat er een duif op het trottoir en één in het gras. Ze koerden, zachtjes, en trippelden rond, alsof ze iets zochten. Toen ze me zagen, vlogen ze weg. Het kistje was leeg; het keukenpapier en de overblijvende vogel waren verdwenen.

HOE BEGINT HET EINDE VAN DE WERELD?

Al sinds de jaren tachtig, toen ik op school zat, voorspelt men het einde van de wereld zoals we die kennen, dankzij de opwarming van de aarde. Het was toen vijf voor twaalf. Twintig jaar later was het twaalf uur, en ondertussen is het vijf na twaalf.

Het mag niet baten, de mensheid is ingedommeld, we wachten af en ondertussen gaan we verder met waar we mee bezig waren. Leven alsof we onsterfelijk zijn.
Voor de eerste keer worden we nu geconfronteerd met een verschijnsel dat we toe kunnen schrijven aan onze decadente levenswijze. Een virus waarvan men denkt dat het ontstaan is in het gekrioel van mens en dier op een slachtplaats/vuilnisbelt die niet misstaan zou hebben als setting in één van de Mad Max films.
Een virus dat de zwakkeren doodt, en de sterkeren langdurig tot permanent verzwakt. Waartegen men tijdelijk, heel kort of zelfs geen immuniteit lijkt op te bouwen. Waar we hier ondertussen al zes maanden onder te lijden hebben, waar al die tijd wereldwijd onderzoek naar werd gedaan en waartegen tientallen, honderden geneesmiddelen in ontwikkeling zijn. Al een halfjaar lang worden de kranten dagelijks gevuld met beweringen en opiniestukken van professoren, specialisten, wetenschappers, virologen, politiekers, economen, denkers en schrijvers. Onomstotelijk bewezen waarheden en bevindingen waar men na een tijdje op terug moet komen.
Misschien niet toevallig dat dit allemaal kan terwijl de wereld geregeerd wordt door een stelletje dubieuze, machtsbeluste en narcistische egotrippers, maar het zijn de leiders die we verdienen natuurlijk. De westerse bevolking leeft boven zijn stand en de rest van de wereld heeft te kampen met hongersnood, oorlog of allebei. Ongeloof, scepsis, laksheid en hebzucht leiden ertoe dat ieder land min of meer hetzelfde parcours aflegt. Het virus is traag, helaas is de mensheid nog trager.
Regeringen roepen, na het falen van hun beleid, tenslotte op tot burgerzin, en leggen de bal in het kamp van de burger: er zijn geen oplossingen nu, enkel hulpmiddelen en raadgevingen die er in combinatie voor kunnen zorgen dat we een grotere kans maken om aan het virus te ontsnappen. Helaas krijgen leiders de onderdanen die ze verdienen. Want veel burgers geloven liever in complottheorieën en achten de beschermingsmiddelen daarom dodelijker dan het virus. Jarenlange corruptie van overheidswege heeft een vorm van verzet in gang gezet die nu zijn kans schoon ziet. Niets geloven van wat er beweerd wordt.
Het is zaterdag, tropisch warm, zelfs aan de kust wordt het meer dan dertig graden. Op De Morgen online kon je iets voor de middag reeds lezen dat de druktebarometer geel uitsloeg aan de kust, terwijl in het radionieuws van 14 uur te horen is dat de files nog steeds aanzwellen richting kust.
Hoepel toch op met je social distancing en laat mijn hoofd met rust!
Bij sommigen slaat de wanhoop toe zodat ze besluiten om te betogen tegen de coronaregels, zoals in verschillende steden in Nederland, en in Berlijn. De betogers hebben lak aan afstand houden, en sommigen knuffelen elkaar demonstratief. Nu zijn het extremisten uit het rechter en linkerkamp die elkaar omhelzen, maar hoelang nog voor Jan Modaal er genoeg van heeft en aansluit?
En zo speelt alles in de kaart van het kleine monster dat ons belaagt. Een ziekte die we misschien onder controle zouden kunnen krijgen moesten we eendrachtig te werk gaan, maar die de tijdsgeest mee heeft en zo vernuftig in elkaar steekt dat ze ons uit elkaar drijft en tegen elkaar opzet. En die heel waarschijnlijk slechts de voorbode vormt van wat er de komende jaren nog allemaal zit aan te komen.
Want, men zei het toen het nog vijf voor twaalf was al; dat, als we nu niets deden, het straks onomkeerbaar zou zijn, te laat, dat er processen in werking gezet zouden worden die men niet terug zou kunnen draaien. Maar het is nu vijf na twaalf.
Hoelang kan die klok eigenlijk nog doorgaan? En waaraan zullen we zien dat het zover is?
Hoe begint het einde van de wereld?

ARRIVEDERCI BELLA MIA!

 Hey Billie… We kunnen het niet geloven… Dat we plots afscheid van je moesten nemen… Je was hier de vedette in huis, al sinds je aankomst, precies een jaar geleden. Je zat onder de vlooien, je was ondervoed… We wilden eigenlijk liever een wat levendiger katje maar jij was de enige van het nest die zich liet vangen. Wisten wij veel dat je ziek was. Maar wat een geluk voor ons! Je ontpopte tot een liefdevolle maar eigenzinnige vriend, en leerde de nukkige grillen van onze andere poes, Mao, verdragen, en nimmer verhief je je stem. Je bent de stilste kat die ik ooit gekend heb. En al was je een kat, je was één van mijn muzen hier, het zal je niet ontgaan zijn, zo betoverd was ik door je verschijning dat ik je steevast wou fotograferen. Tientallen foto’s heb ik, waarop je leunt op mijn andere muze.

Het spijt me Billie, dat je tijd op aarde zo beperkt was. Bloedkanker heeft je bij ons weggerukt, in enkele dagen tijd veranderde je, werd apathisch, vermagerde… We dachten aan een vergiftiging, maar de uitkomst is hetzelfde. We zwaaien je uit, en delen je lot aangezien je het op onze pagina’s tot beroemdheid hebt geschopt. Geen week ging voorbij zonder dat je ergens op een foto te zien was. We zijn er kapot van maar we zijn zo blij dat je hier was om onze dagen te kleuren, we hadden het voor geen geld willen missen…
Arrivederci bella mia!