dinsdag 26 oktober 2010

.

toen ik je mocht zien - je ogen dicht -
zo ernstig dat gezicht
jij was het maar je was er niet
gleed alsmaar dieper
in een ,

de onwezenlijke tijd daarna
eindigde een
rimpelloze zomerdag
toen je geruisloos
een ! werd

met vele ? bleef ik achter
dacht dat het een
vergissing was - tot je als een
handvol stof en as in zee
uiteen gedreven werd

woelige nachten - soms
tast ik of je naast me ligt -
en dagen vol mensen die me
troosten, maar ik kan er maar
geen . achter zetten

woensdag 20 oktober 2010

DOOF

'HELA!', zei de man, 'OEWIST?',
de luidspreker van m'n toestel piepte verstoord
en even dacht ik dat de techniek ons
in de steek liet, maar misschien
was het een verkoudheid op z'n stem,
of waren dit de eerste woorden

'JE HEBT AL EEN HELE TIJD NIETS VAN ME GEHOORD
MAAR GEEN NIEUWS IS GOED NIEUWS E VENT
'T IS NIET DAT 'T ZO KOUD IS, MAAR VERDOMME!
DIE WIND! EN MET MEME OOK ALLES GOED,
ZE KLAAGT EN ZAAGT ZIJ WEL, MAAR WIST JE
DAT ZE ONLANGS NEGENTIG WERD?',
hij grinnikte, hoogst waarschijnlijk
met de ogen dicht

'EN MET JULLIE? ALLES OKE?
GEEN DODEN, ZIEKEN OF GEBROKEN BENEN?',
het bleef een tijdje stil, maar een zacht gebrom
gaf aan dat hij nog altijd aan de lijn was

'NU JA', zei de man, 'DA WAS'T.
IK BEL NOG WEL... TOT DAN
EN WEEST VOORZICHTIG OP DE WEG',
er klonk een klik en een vrouwenstem
vroeg of ik deze oproep wou beantwoorden,
en of het me ook opgevallen was
dat hij doof werd

dinsdag 12 oktober 2010

Een Vreemde Vogel

Het luchtruim zat hermetisch dicht met zwart.
Onder dit sombere gesternte reed ik naar huis, doorheen wild schuimende, opspattende regen, vergeefs sporen trekkend door niemandsland. Het was pas zeven uur 's avonds maar de achterlichtjes van de op Gaudi-achtige wijze vervormde wagen voor me lichtten roder op dan normaal rond dit tijdstip half september. Het leek of de regen met een afrekening bezig was, het water hamerde agressief op het dak van m'n wagen en jutte de ruitenwissers op. Hun inspanningen om de zichtbaarheid te verhogen haalden niet veel uit, en toen een vrachtwagen me aan hoge snelheid passeerde en een gulp water over mijn voorruit jaagde, leek het alsof ze zich verslikten. Rond me werden huizen en bomen, velden en asfalt genadeloos afgeranseld door een onafgebroken stroom die met zoveel kracht te pletter sloeg dat het van de weeromstuit bijna gezellig werd hierbinnen achter het stuur.

Plots viel mijn oog op iets midden het fietspad links van de rijweg. Ik parkeerde de wagen in de berm, spande m'n jas bij de kraag boven mijn hoofd en wachtte op een opening in het voorbij gutsende verkeer. Een zwart ovalen hoopje, waar voor noch achterkant aanzat en dat gestut werd door twee stelten, had besloten zich niets meer aan te trekken van de wereld en zich in het midden van nergens in zichzelf teruggetrokken. Het meest trof me het glinsterende water dat onder het beklagenswaardige wezen door stroomde. Toen ik dichterbij kwam, doemde iets roods op in het zwarte verendek. Het bleek een lange snavel waaraan een klein kopje zat dat vermoeid achter zich omhoog keek naar wie zich zo dadelijk onuitgenodigd met z'n lot bemoeien zou. Waar normaal een oog zat, stak iets wit-geligs in een klonter bloed. Het zag er niet best uit. Ik nam de verzopen vogel op. Onder de veren schuilde een mager dier dat zich gewillig overgaf. Twee buitengewoon lange blauwgroene poten bungelden als bij een marionet. Ononderbroken zakte het kopje naar beneden, alsof het dodelijk vermoeid was en zich tot het uiterste moest inspannen om niet in een eeuwige slaap weg te zakken. Het lijfje maakte een wending waardoor het goede oog naar me werd toegedraaid. Slechts met de grootste moeite slaagde de vogel erin het ooglid te openen, waarna het onmiddelijk weer dichtviel. Eventjes vroeg ik me af of ik het schepsel niet beter de nek omdraaide, waardoor het uit z'n lijden verlost zou zijn. Toen holde ik doorweekt terug naar de wagen. In de koffer zocht ik naar iets bruikbaars en koos tenslotte voor de reismand van de hond. Ik vluchtte de auto in, zette de mand naast me op de passagierszetel, legde er de vogel in, en wreef mijn bril droog. Proberend toch iets aan waardigheid te behouden, veerde mijn passagier - trappelend in de pluche - recht op die dunne stelten waaraan bijzonder lange tenen zaten. Hoe meer ik er naar keek, hoe merkwaardiger het wezen me voorkwam. Wat een vreemde vogel was dit toch. Pikzwart met een beetje wit aan de schouders, een lange rode snavel en dat kleine lijfje. Was dit misschien een meerkoet? Of een waterral? Of was dit zo'n zeldzame kwartelkoning? Thuis nam ik een houten kistje, legde er een krant in, zette daar de vogel op en plaatste dat alles in een verduisterde kamer. Na het avondmaal ging ik nog eens kijken. De vogel was in elkaar gedoken gaan liggen. Zijn veren waren droog en het leek of hij in een diepe slaap gevallen was. Een tafereel waaruit ik opmaakte dat ik er goed aan had gedaan de ongelukkige mee te brengen. Het was onwaarschijnlijk dat het dier de ochtend zou halen, maar het leek me beter om op deze wijze het aardse voor het hemelse te ruilen dan op een fietspad in de gietende regen langs een drukbereden weg.

's Morgens, toen ik de kamer binnenkwam, veerde hij recht. Een beetje dunnetjes op die poten maar strijdlustig, met nieuwe moed. Hij had de nacht dus overleefd. Ik informeerde bij een vriend met een hoenderpark, niet goed wetend hoe het verder moest. Hij vroeg of het een waterhoentje was. Ik ontkende en beschreef de vogel. Misschien is het een meerkoet zei hij en gaf me toen de raad om contact op te nemen met de vogelbescherming. Zelf kon hij niets doen, want hij verbleef in een of ander buitenland. Ik zocht het telefoonnummer van Vogelbescherming Vlaanderen. Een mevrouw in Beernem nam de telefoon op. Ik deed mijn verhaal. Is het een waterhoentje, vroeg de vrouw. Om de een of andere reden moest ik lachen. Werd weer ernstig en legde uit dat het geen waterhoentje was. Niet dat ik een grote vogelkenner ben, maar toch voldoende om te weten hoe een waterhoen eruit ziet. Ik beschreef de vogel opnieuw. Ze had geen flauw idee. Helaas waren ze onderbezet en kon ze niemand sturen. Kun je tot hier komen? vroeg ze. Ik keek nog eens naar de vogel. Bestudeerde de kaart en zag dat Beernem zo'n 15 km van Aalter verwijderd lag. Aangezien ik die ochtend naar Mechelen moest en daarbij Aalter passeerde was het niet eens zo'n omweg. Ik plaatste het kistje naast me in de wagen en begaf me op weg. De vogel bleef wiegend overeind, en hield z'n blik op de weg voor ons gericht. Het krantenpapier had er ondertussen flink van langs gekregen. Ik stelde de GPS in. De nieuwe bestemming in de route invoeren? vroeg het Hollands bekkende meisje. In werkelijkheid vroeg ze: Ga je nou werkelijk zo'n omweg maken? De vogel tuurde in de richting waar het stemgeluid vandaan kwam, en keek naar me met dat witte, gelige oog dat als een mini spiegelei over die bult van bloed lag. Demonstratief gaf ik gas, en dat leek hem gerust te stellen want hij wendde zich opnieuw naar de eindeloze betonnen weg die voor ons lag. Tussendoor waagde hij zich af en toe aan een - onder deze omstandigheden beslist bewonderenswaardige maar (onder ons gezegd) wat matige - Fred Astaire imitatie. Een vrachtwagen uit tegengestelde richting denderde voorbij. Hij was volgeladen met varkens die hun laatste halte tegemoet gingen. Waar ben ik in hemelsnaam mee bezig dacht ik.

Ik liep de trap op naar het winkeltje dat ook als onthaal diende. Een vrouw kwam uit een aanpalend bureautje. Ze glimlachte. Ik toonde haar de vogel. Aha zei ze. Een waterhoentje dus. Ze nam het bakje van me over, en liep naar beneden. Even later was ze terug. Meer kun je niet doen, zei ze, de rest is voor ons. Ik bedankte en vertrok, richting Mechelen. Twee dagen later zocht ik het nummer van het opvangcentrum opnieuw op. Herkende haar stem, en vroeg hoe de vogel het maakte. Goed, zei ze. Hij eet weer min of meer normaal. En volgens de dierenarts heeft hij geluk gehad met z'n oog, het lijkt erop dat het goed komt. Een waterhoentje is een taaie vogel zei ze zuchtend. Het klonk alsof ze het tegen zichzelf had.
Terwijl ik u aan de lijn heb zei ik. Er zit al een paar weken een gans met een gewonde vleugel langs de vaart naar Izegem zei ik.

Maar dat is weer een ander verhaal.