woensdag 28 februari 2018

DE BURGERS VAN CALAIS

Het is een breed rechthoekig boek dat in transparante plastic folie werd ingepakt door een zorgzame, vorige bezitter. 'Die Bürger Von Calais' van Jean Froissart. Het blijft me verbazen welke boeken hun weg naar onze Kringloopwinkel vinden. Ik ken het gelijknamige werk van Rodin en denk in eerste instantie dat dit boek daarnaar verwijst. Opzoeking in het boek zelf leert dat Froissart leefde tussen 1337 en 1404 en het dus omgekeerd is, dat dit de basis vormt voor de beeldenreeks van Rodin die hij maakte in opdracht van de stad Calais.
Het geromantiseerde boek neemt ons mee naar 1347, tijdens de eerste fase van de honderdjarige oorlog. Deze oorlog die, onderbroken door periodes van vrede, 116 jaar zou duren, betrof een reeks conflicten tussen Frankrijk en Engeland met de Franse troon als inzet. Een elf maanden durend beleg dwong de stad Calais door grote hongersnood op de knieën. De overlevering wil dat zes Franse respectabele, gezaghebbende mannen enkel in boetekleed en met een strop rond de nek de stadssleutel naar de Engelse koning brachten met het verzoek de stad te sparen. Zoals te verwachten was gaf de koning de beul het bevel het zestal een kopje kleiner te maken maar dankzij de tussenkomst van de hoogzwangere koningin die vreesde dat deze daad ongeluk zou brengen over haar ongeboren kind werden de mannen alsnog gespaard. Door de eeuwen heen zijn de zes uitgegroeid tot een symbool van zelfopoffering en verantwoordelijkheid maar ook van mededogen en barmhartigheid.

Tijdens de middagpauze kijk ik naar een foto in de krant van die lange rij mensen die in Calais aan een kraampje staan aan te schuiven voor wat rijst met curry. Ik herken de gezichten. Ze lijken op die van Bilal, Mahmoud, Isa, Ezat, Idriss, Ashi, Feysal en Ghassan.
Ghassan werkt nu één week bij ons. Hij komt uit Irak. Zijn kennis van het Nederlands is beperkt maar hij gaat elke week twee halve dagen naar school om bij te leren. Ook hier heeft hij een boekje bij zich waarin hij de woorden die hij niet begrijpt noteert.
'Nederlands gaat beetje' zegt hij, 'maar andere taal moeilijk' waarmee hij ons dialect bedoelt.
De meesten zijn bang voor kassawerk maar bij hem is het zijn uitdrukkelijke wens.
'Is goed voor spreken' zegt hij. Door een gebrek aan kassamedewerkers besloten we het eens te proberen en gaven hem een spoedcursus. Hij doet enorm zijn best. Het is bewonderenswaardig hoe hij zich, met het weinige Nederlands dat hij kent, uit de slag weet te trekken.

Toen we keken voor zijn werkkledij liet hij mij zijn zwaar misvormde voet zien. Veroorzaakt door de verwondingen die hij opliep tijdens langdurige folteringen. Hij werd samen met zijn beste vriend opgepakt.
'Saddam Hoessein was beetje goed, beetje slecht. Maar nu alles véél slechter. Irak heel gevaarlijk nu. Elke dag moeten mensen onderkant van auto controleren met spiegel, is normaal in Irak. Op een dag komen ze naar je huis en dan moet jij meegaan. Jij weet niet of jij nog terug komt.' Hij laat me een foto zien op zijn gsm van een lachende jongeman.
'Dit mijn vriend. Ik zag hoe zij hem dood maakten.'
Hij haalt zijn schouders op terwijl hij naar de foto kijkt.
'Niemand weet waarom.'

Het is vreemd te moeten vaststellen dat het normaal geworden is. Deze verhalen. Dat iemand je zijn littekens toont, veroorzaakt door brandende sigaretten of een mes.
'Kijk, hier is de kogel erin gegaan, en daar (draait zich om, wijst naar een plaats op zijn rug) kwam hij er weer uit.' Gebiologeerd staar je naar de structuur van geheelde verwondingen.
De eerste keer was ik compleet overstuur. Dat was toen ik de door zweepslagen zwaar mishandelde rug van Ashi zag. Nu knik ik, ik heb het eerder al gezien. Bij jongens die naar hier gekomen zijn uit Afghanistan, Syrië en Somalië.

In het nieuws berichten ze over de transitmigranten die zich met geweld toegang proberen te verschaffen tot vrachtwagens op parkings langs de snelweg en opgejaagd door de politie verongelukken. Die duizenden kilometers hebben afgelegd om hier onder een auto te lopen.
'Waarom blijven ze niet gewoon in hun land?' sist iemand tussen zijn tanden. 'Al die problemen die ze hebben om naar hier te komen.'
Het is niet slecht bedoeld maar het klinkt alsof ze een keuze hebben. We vergeten te gemakkelijk dat deze mensen vluchten voor corrupte regimes en niets ontziend oorlogsgeweld. Wie ze liefhadden hebben ze samen met hun bezittingen achtergelaten. Ze zetten hun leven op het spel en lenen geld om de overtocht te kunnen maken. Als de vrachtwagens opengaan, is de eerste vraag die ze stellen: 'Waar zijn we?'
Het is puur toeval dat ze zich hier bevinden.
‘Waarom blijven ze niet gewoon in hun land?’

We zijn vergeten dat onze voorouders, toen de oorlog tot hier kwam, massaal op de vlucht zijn geslagen. Naar Nederland, Frankrijk of Groot-Brittannië. Ik herinner me de verhalen van mijn grootmoeder. Hoe ze vertelde hoe een deel van de familie toen in Frankrijk is gebleven.
De vluchtelingen die ik ken komen uit verschillende landen maar ze hebben allemaal iets gemeen. Ze zijn ontheemd en willen niet liever dan dat de situatie in hun land van herkomst wordt opgelost zodat ze terug kunnen.

Enkele jaren geleden zijn we met de werkleiders onder het mom van een teambuilding een dag naar de 'jungle' van Calais geweest. We dachten dat we daar iets zinvols gingen kunnen doen. Het was niet gemakkelijk om het terrein te bereiken. Overal politie met machinepistolen. Ze namen foto's van ons toen we langsreden. Tenslotte konden we parkeren. Het vluchtelingenkamp leek eerder een vuilnisbelt. Er woonden enkele duizenden mensen tussen de modder en het vuil. We hebben er wat kleren uitgedeeld en een beetje opgeruimd. Het was een en al ellende om ons heen. Je ziet het op tv, leest erover in de krant maar pas echt confronterend wordt het eenmaal je ter plaatse bent. En dat dit zich afspeelt op een boogscheut van waar we wonen.
Enkele maanden later werd het kamp met de grond gelijk gemaakt. En de inwoners op 'straat' gezet.
De stad Calais doet er sindsdien alles aan om te voorkomen dat de vluchtelingen er opnieuw een kamp optrekken. Een kleine duizend mensen die het dag in dag uit zonder voorzieningen moet stellen, en zich schuil houdt terwijl ze wachten tot ze de reis naar het beloofde land, het Verenigd Koninkrijk, onder begeleiding van mensensmokkelaars verder kunnen zetten. Deze mensen zijn moe en hebben honger. Het is winter en ze hebben het koud. Ze slapen in de open lucht. Ze zijn wanhopig en afhankelijk van vrijwilligers, lees: goed bedoelende burgers, om aan eten te komen. Mensen sterven er voor een handvol rijst. Deze situatie houdt nu al jaren aan. Dagelijks zijn er vechtpartijen. De sfeer wordt er grimmiger. De struisvogelpolitiek van onze volksvertegenwoordigers lijkt zijn vruchten af te werpen. Zij pleiten voor een hardere aanpak van het geweld. Ze hebben dit nog nooit meegemaakt en gaan de verantwoordelijken straffen.

Ik blader in het boek. Volg het verhaal via de sombere prenten van Felix Hoffmann. En bedenk dat de stad Calais en bij uitbreiding eigenlijk heel Europa een kleine zevenhonderd jaar later nood heeft aan enkele respectabele, betrouwbare leiders.
Waar en wie zijn ze vandaag, 'Die Bürger Von Calais’?

GOEIE TIJD

'Dag Chef!'
Ik moest even kijken naar de glimlachende, kolossale man voor ik hem herkende.
'Ismail uit Macedonië!'
Hij knikte triomfantelijk en knipoogde naar de vrouw die met hem meegekomen was. Het was ook niet gemakkelijk om hem te herkennen, hij was verbijsterend veel bijgekomen, om niet te zeggen dat hij nu bijna twee keer zo breed leek als toen hij hier nog werkte. Daarnaast hanteerde hij nu ook een wandelstok. Ik besefte plots dat ik moest stoppen met staren en ging verder met het prijzen van meubelen.
'Hoe gaat het Ismail?'
'Niet zo goed chef...' Hij wees naar zijn hoofd. 'Ik heb vorig jaar herseninfarct gehad. Het was heel erg. Ik lang ziek geweest. Niet gedacht dat ik weer ging rondlopen chef... Ismail bijna weg!' Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en hij sloeg zijn ogen neer.
'Moeilijke tijd. Ik moet nog steeds opletten als ik stap want altijd duizelig.'
Zijn vrouw wenkte hem om naar iets te komen kijken.


Vroeger zat hij in ons kotje, een Kringloopwoord voor de ontvangstreceptie. Hij was er heer en meester, en had er zijn eigen bureau.
Je hebt van die mensen die hun werk doen en het daarbij houden. Meer moet je niet verwachten. Je zou het met wat goede wil bijna als een milde vorm van autisme kunnen beschouwen. Hij was zo iemand. Ook al betrof het een noodgeval, je kon hem onmogelijk naar een hogere versnelling schakelen. Maar het moet gezegd: wat hij afleverde was in orde.
Zelf was hij er eigenaardig genoeg van overtuigd dat hij de hele Kringloopwinkel op zijn brede schouders droeg. Hij deed hier alles, nou ja, op mijn werk na dan, maar ik vraag me wat dat betreft nog steeds af wat hij anderen vertelde.
Toen hij vertrok, hebben we dat bureau weggenomen.

Maar verder was het een beste kerel. Hij kwam 's morgens altijd goedgemutst binnen en hij was op het overdrevene af vriendelijk tegen de klanten. De eerste weken nadat hij zijn traject had afgerond werd er dan ook massaal naar hem gevraagd.

'En hoe gaat hier het chef?' De textielafdeling had zijn vrouw opgeslokt en hij liep verloren.
'Goed hoor, Ismail. Een beetje weinig medewerkers voor het ogenblik. Maar het lukt ons wel.'
Hij lachte.
'Weet je nog chef, toen ik in kotje zat?'
'Nauurlijk, dat is nog maar vier jaar geleden.'
'Toen had jij geen problemen chef, want ik was hier. Ik deed werk van minimum twee personen! Soms ook meer! Andere mensen niet veel werken, maar ik deed bijna alles. Weet je nog? Dat was goeie tijd voor jou chef!'
Hij bulderde van het lachen. Het geluid weerkaatste tussen de muren. Ik was die verpletterende lachbuien van hem helemaal vergeten. Of misschien had ik de herinnering eraan verdrongen.
Vertoeven in zijn voormalige werkplaats deed hem zichtbaar goed. Zijn gezondheidstoestand verbeterde met de minuut.
Nog even en hij was weer helemaal de oude.

BOOG

Het heeft lang geduurd voor ik het door had. Misschien wilde ik het niet weten. Er zijn nu eenmaal dingen die je liever niet weet. En het viel ook niet echt op.
Ze lachte een beetje vreemd, dat wel. En soms hield ze een hand dicht bij haar mond zoals mensen doen als ze zich schamen voor hun gebit, bijvoorbeeld omdat er een tand ontbreekt. Niet ergens achteraan maar daar helemaal vooraan in het midden.
Maar ook dat deed ze zo behendig dat ik het pas later zag.
Ze was heel stoer en had altijd een antwoord klaar. Soms werd je gewoon uit je sokken geblazen omdat wat ze zei geenszins correspondeerde met het gespreksonderwerp van dat moment. Dan lachte ze triomfantelijk, aangestoken door de verwondering op je gezicht.
'Dat had je niet zien komen hé!' zei ze grinnikend. Ze had gelijk.

Je kunt veel over haar zeggen maar niet dat ze geen gevoel voor humor had. En hoe brutaal ze soms ook was, ze kon evengoed meelevend zijn, en voor de zwakkeren onder ons sprong ze altijd in de bres. Dat verklaarde ook haar relatie met dat graatmagere joch van achttien jaar, die bijna een hoofd kleiner dan zij was. Een rare snuiter die leek te wonen in die vuile anorak met grote kap waar hij zich in verborg. Een wilde kat die louche zaakjes deed en voor de rest geen reet leek uit te voeren op wat gesleutel aan zijn bromfiets na. Onbeschaamd teerde hij op haar loon. En zelfs al kwam ze te weten dat hij haar terwijl ze werkte bedroog met een ander, toch had ze het gevoel dat zij de baas was en het in hun relatie voor het zeggen had. Ze was dus ook een beetje naïef.

Ze was groot en fors gebouwd en had lang haar waar ze graag mee zwaaide. Ze was geen fotomodel maar mooi op haar eigen manier. Ze had iets puurs, ongekunstelds, en een kinderlijkheid die je vaak bij twintigers ziet. Maar zij was bijna dertig. En ze had een zoontje van een jaar of acht, dat te klein was voor zijn leeftijd. De eerste keer dat ik de jongen zag, had hij in zijn broek geplast en een grote snottebel op zijn bovenlip. Ik moest hem vragen met die onder gepiste broek uit de zetel te komen waarin hij - in de winkel - zat. Hij begreep niet goed waarom. Toen kocht ze hier gewoon een slipje en een andere broek voor hem. Hoewel het geen aankoopmoment was, lieten we begaan. En zo loste ze het op, op haar manier. Het OCMW was al geruime tijd in stilte aan het kijken om de jongen te laten plaatsen, vooralsnog zonder succes.

Generatiearmoede. Veel kansen had ze niet gekregen en daar, naar eigen vermogen, het beste van gemaakt. Er viel haar niets te verwijten.
Soms kregen we groenten om onder de medewerkers te verdelen. Daar moest ze niet van weten.
'Ik gebruik alleen maar groenten uit bokalen' zei ze op een keer. Het klonk als een boutade.
'De kleine lust die verse niet.'
'En jij?' vroeg ik. Maar ik wist het al. Of ik had het kunnen weten. Want elke morgen toverde ze een grote zak Pirato zout tevoorschijn.
'Ik eet alleen maar chips' zei ze.
'Ik steek ze in mijn mond en wacht tot ze zacht worden en dan slik ik ze door.'
Weer een aanwijzing. Maar ik hoorde het niet.
Of ik deed alsof ik het niet hoorde.

Alles werd pas duidelijk die ochtend dat ze heel bloot en openlijk naar me lachte en ik eindelijk haar tanden zag. Een mooi, wit regelmatig gebit. Haar hoofd leek ineens twee keer zo groot. En hoewel haar glimlach nu iets, bijna onverdraaglijk liefs verkregen had, zag ze er plots ook heel gevaarlijk uit met die mond vol enorme tanden. Ze kreeg haar lippen bijna niet meer op elkaar, en telkens ze het probeerde, puilden haar boven- en onderlip naar voren. Dat verklaarde waarom het niet echt opgevallen was dat ze voordien zonder tanden door het leven ging. Haar mond bleek zo vergroeid dat er geen plaats meer was voor een gebit.

Maar het lachen verging haar snel. Soms kwam ik bij haar werkpost en biggelden de tranen langs haar wangen.
'Het doew vewschwikkelijk veew pijw!' brulde ze huilend. Het was heel aandoenlijk om die grote, stoere vrouw met dat gezicht vol tanden zo te zien.
We hadden allemaal met haar te doen.
Geregeld ging ze naar de tandarts om haar nieuwe tanden bij te laten vijlen, zodat ze beter pasten. Het hielp niet echt.
Toch zette ze door.
'Iw moew die tanden wew inhoudew andews went het noowt' snikte ze. Verbeten werkte ze met een van pijn vertrokken gezicht verder. Dit duurde enkele weken en toen zagen we plots hoe ze in de pauze met een nagelvijl haar vals gebit zat bij te vijlen.

'Wat doe je nu!' riep ik, 'dat mag je niet zelf doen, dit is werk voor een specialist!'
'Specialisten mijn kloten!' zei ze stoer. Ze was terug.
'Dat ik elke keer weer moet wachten tot ik naar de tandarts mag en zoveel ga betalen voor iets dat ik veel beter zelf kan doen! Want wie kent mijn mond nu beter dan ikzelf?'
Wat ik vreesde werd bewaarheid. Haar tanden begonnen te klapperen in haar mond. Het werd een kunst ze binnen te houden. Op een keer barstte ze in lachen uit aan tafel en vlogen haar tanden in een sierlijke boog door de ruimte. En dat was het einde van haar nieuw gebit.
Al snel was ze weer de oude. Met het enige verschil dat ik het nu wist. Dat er in heel die mond geen tand te bespeuren viel. En dat ze moest overleven op chips en vloeibaar voedsel.

Ondertussen is ze hier al enkele jaren weg. Maar deze week kwam ze nog eens langs. Het was druk en ik zag haar in de verte. Ze was nog geen haar veranderd. Ze liep als een reuzin naast dat schriele ventje van haar en ik zag hoe ze lachend zwaaide naar een kennis. En hoe ze daarbij onopvallend een hand voor haar mond hield.

CONVERSOATJES ME N GLAS 28

'Zeg' zeg myn glas
'Is da nu de nieuwe mode?
Hey! HALLO!'

'Ja?'

'Jamoa, da goat ier ozoa nie goan wi!
Gy en ik moetn ne kée klappn!'

'Oe?'

'How zeg, ge goa j nu toch nie
van n domm geboarn ee!
T joar is verre oavege en gee
nog nietn gedroenkn!'

Ja... K goa n moa were stille zettn zekers...

'Wuk is ter éegluk goande?
Oeveel joar zyn w ool toope?
Oe kuj zoa zwiegn teegn my?
T zoe moetn n twuk zyn mè my
k zoe t sebiet zeggn!
Moa gy... Ge zy lik ne geslootn boek!...
(zucht)
'MOA WUK GOA DAT IER VERDOMME ZYN VINT!
GOA J NOG JOEN MUULE OOPN DOEN OF WUK?!'

Zukn glas... Zoej da nie in de container smytn?!

(gesnik, twiss deur de kassedeure)

'Drienkn doe j wel mè twéenn ee...
Peis je gy éegluk wel up my?...
GY KIEST DER VOARN MOA IK NIE!'
Best da n glas géen tann ee...

'Ort, gee gelyk, k moeste derover geklapt een
moa t wos n impulsieve beslissinge...
Ee coroazje, t is moa tien doagn mée'

'WUK! TIEN DOAGN! GE VANG ZE GY ZEEKRE?!'

Moet er n twien n glas éen?

MISSE

'De Kringloopwinkel in Avelgem, mè Rino!'
'Alloo? 'Is t mè de Kriengloopwienkle?'
'Ja, mè Rino, van de Kriengloopwienkle in Oavelgem.'
'Hallo, ik ée doaves noa de centroaln nummre gebeld voe n upoalinge moa ze willn nie komm!'
'Oe ze willn nie komm?'
'Nins, en t is pertank nie verre, t is in Wortegem-Petegem.'
'Padon madam, moa ik zyn nie van olier, woa lig da ton?'
'Wèja, da is Woaregem ee!'
'Is da groendgebied Woaregem?'
'Bèjoat!'
'Want ut uus groendgebied nie is, meugn wieder nie komm, moa zyn t de collegas van gunter noa wie da j goa moetn belln.'
'Moa t is Woaregem zegge k! K weune ier ool héél myn leevn, k goa t ik oalyk wel weetn zeekre?!'
'A, da moe ton ne misse zyn...'
'Ja, k peis t wok! Nu moa wi, k goa myne plan wel trekkn!'
'Neeneen, k goa sebiet ne kée belln voe t ortn oe da t in mekoar zit, zeg ne kée joene tillefonnummre...'
(zegt haar telefoonnummer)
'Kyk, k goa binn de vuuf minuutn were belln!'
'Jah...'


'Alloo?'
'Alloo, t is mè Rino van de Kriengloopwienkle.'
'Ja?'
'T is in verband mè die upoalinge.'
'Ja?'
'Wortegem-Petegem is ool Oast-Vloandern.'
'Ja?'
'En ier is t Zuud West-Vloandern.'
'Allez, en ge goa ton nie komm gydre?'
'A néew, we meugn nie volgens d ofsproakn da we met de collegas gunter een gemakt.'
'A ja, k at wel gepeisd da j nie gieng kunn komm.'
'Moa uj wilt, geeve k n tillefonnummre van de Kringwinkle Vlamsk Ardennen, ze goan zydre ton komm.'
'Jaja... Aja? Ewelja, zeg moa...
(zeg het telefoonnummer)
'Dus k moe k ik nu noa doa belln?'
'Joag.'
'Haja, k goa k ik da ton ne kée probeern née... Moa u ze t doa nie moetn éen, goa k dermee noa t containerpark wei!'
'A, moa ze goan bly zyn da j belt!'
'Allez gow...'
'Veel succes en nog ne goenn dag!'
'Ja, mersie.'
'Jow...'

DERTIG DAGEN ZONDER TRUMP & CO

Maar we mogen niet klagen zeggen de mensen weleens nadat ze een lange rij klachten hebben geformuleerd. Daarmee bedoelen ze dat het altijd nog erger kan.
Toen de actie 'Dertig dagen zonder klagen' aangekondigd werd, dacht ik eerst dat het idee uit de koker van onze beleidsmakers kwam. Dat kwam doordat ik op zoek ging naar wie het meeste baat had bij zo'n actie. Dertig dagen zonder zagen, in stilte verder kunnen werken aan ondoorgrondelijke verklaringen waarmee mist gespoten wordt over onverkwikkelijke zaken en praktijken terwijl de massa eventjes dankbaar rondloopt op blote voeten, goede daden verricht en complimenten afvuurt.
Uiteindelijk bleken de bedenkers van de actie twee goed bedoelende dames te zijn.
De laatste jaren is het besef gegroeid dat, als de mensheid het nog een tijdje uit zal houden op deze wereld, het dankzij de vrouw zal zijn. 'Vrouwen aan de macht' dus, al klinkt deze slogan dan weer misschien teveel als iets dat aan een mannelijk brein ontsproten is. Liever opteer ik voor 'Vrouwen aan het roer'.
Het is onze enige kans.
Hopelijk hebben ze het nog niet opgegeven. Want wanneer ons landelijk bestuur als verkozenen door het volk de mensen in de kou laat staan door incompetentie en geklungel, lijkt het eerder alsof ze zich van dit wraakroepende schouwspel afkeren met een actie als 'Dertig dagen zonder klagen'.

Nog niet zolang geleden ging de wereld verbaasd opgekeken hebben bij wat er zich momenteel aan de politieke top van ons landje afspeelt. Je zou het op gewenning kunnen steken dat er niet veel interesse meer is voor het zoveelste schandaal, de zoveelste ruzie. Maar het is helaas veel erger dan dat. De waarheid is dat het er in de ons omringende landen jammer genoeg niet veel beter aan toe gaat. En dat hebben we allemaal te danken aan de 45ste Amerikaanse president, Donald Trump.
Wat hebben we toch gelachen, om die malle verschijning, die omhooggevallen parodie op de Amerikaanse droom. Wat waren we geschokt toen al die gekke Amerikanen op hem stemden en hij naadloos opging in dat witte huis. Het zal zijn tijd maar duren dachten we terwijl hij de ene na de andere blunder beging. De hele wereld keek verbijsterd naar die man die enkel zei wat hij dacht en deed wat hij wou. Zijn potsierlijke onhandigheid, zijn platvloersheid, zijn onmetelijke ego en complete gebrek aan schaamte haalden een tijdlang dag na dag het journaal.
'Ze zullen die man toch neerleggen?' opperde iemand uit ons kennissenkring. 'Dit kan toch niet blijven duren?' We deden alsof we het niet hoorden maar keerden ons met vochtige ogen van het treurspel af. En toen was het plots geen nieuws meer. We waren eraan gewend geraakt.

En we hadden niet door dat het geklungel hem alleen maar populairder had gemaakt. Hij was er het levende bewijs van dat Jantje Lul kan promoveren tot de absolute god van donder en bliksem.
In 'Being There', een film uit 1971 van Hal Ashby gebaseerd op een roman van Jerzy Kosinsky, wordt de wat simpele tuinman Chance, vertolkt door Peter Sellers die er een Golden Globe mee won, door een samenloop van omstandigheden en eigenlijk zonder dat hij het beseft, voorgedragen als de volgende president van Amerika. Het is grotesk, absurd en verontrustend tegelijk. Gelukkig was het maar een film.
Ik moet er vaak aan denken als ik naar Trump kijk. De pellicule is vlees geworden. Maar was Chance nog een lamme goedzak, dan is Trump eerder de verpersoonlijking van het kwade.
Elke dag hopen we dat het zijn laatste is in dat witte huis en constateren ondertussen dat de schade die hij toebrengt niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Zijn toorn is als een virus dat overal ter wereld toeslaat, wereldleiders en hun entourage infecteert en lustig verder woekert. Overal wordt haat getwittert en liegt men de waarheid bij elkaar. En iedereen lijkt klaar te staan om het wapenarsenaal van a tot z uit de kast te halen en er op ouderwetse wijze nog eens vol tegenaan te gaan.
De aarde lijkt vandaag een kolkende zee waarop we ons staande proberen te houden terwijl er aan iedere teen een piranha hangt te zwalpen en de haaien in aantocht zijn, gevolgd door kwaadaardige walvissen.

Maar we mogen niet klagen.