woensdag 25 september 2013

SNIPPERDAG

Het was iets na achten in de morgen, de touringcar zat zo goed als vol. Het enthousiasme in de gesprekken tussen bekenden begon af te nemen en langzaam wiegde het zachte schommelen de passagiers in slaap. De bus beschikte over een toilet en af en toe daalde iemand stilletjes de trapjes af naar de onderwereld. Ik vroeg me af of er statistieken bestonden waarop je na kon gaan hoeveel ongevallen er gebeurden met langeafstandsbussen terwijl er iemand op het wc zat. Of ergens, diep weggestoken in een of ander overheidsgebouw een ambtenaar hiermee belast was. 

Noodgedwongen maar niet tegen m’n zin luisterde ik naar de ritmische Oosterse klanken die uit de hoofdtelefoon van de Afghaanse jongen naast me tot me doorsijpelden. Het was druk op de weg, we bevonden ons in een lange stoet van vrachtwagens. Op het tweede en derde rijvak staken hysterisch in en uit voegende personenwagens ons gejaagd voorbij. Ik leunde tegen het grote gebombeerde raam en staarde dromerig naar buiten, naar de duistere lucht waaruit af en toe een fijne, miezerige motregen viel.

Helemaal rechts op de pechstrook passeerde ons een kip in tegengestelde richting. Het was een donkerbruine kip, en ze probeerde fier rechtop te lopen, alsof de druk van het voorbijrazende verkeer haar onverschillig liet. Ze keek niet opzij. Het duurde natuurlijk maar een ogenblik, maar toch leek ze me vastbesloten. Ze was niet echt onder de indruk. Sommigen zouden dit kunnen interpreteren als een vorm van hooghartigheid, maar mij deed het eerder denken aan de onervaren bergbeklimmer die, wat er ook gebeurt, vermijdt om naar beneden te kijken. Aan de andere kant had het ook iets van: “jongens, keer maar terug, ik ben er geweest en het is maar niks”.

Het was in elk geval bewonderenswaardig hoe ze haar lot in eigen vleugels nam. Maar ik vroeg me af wat er zou gebeuren wanneer ze bij een oprit kwam. Als ze rechtsomkeert maakte, was haar hele tocht vergeefs geweest. En wanneer ze doorliep moest ze wel heel veel geluk hebben om niet te eindigen als platte kip. Maar hoe dan ook was dit de eerste kip die ik tegen de stroom in had zien lopen. En mocht het langs deze roetsjbaan slecht voor haar aflopen, wat, let’s face it, hoogstwaarschijnlijk het geval zou zijn, dan was ze tevens de allereerste kip die in mijn blikveld kwam wiens leven in vrijheid geĆ«indigd was.

Met gemengde gevoelens staarde ik even later naar een voorbij glijdende kippenboerderij.

zondag 1 september 2013

ZWAARTEKRACHT

Grote borden kondigden aan dat het kruispunt dat voor me lag door een rond punt vervangen werd, en iemand had besloten daar vandaag mee te beginnen. Gelaten liet ik me leiden door oranje bordjes tot de weg me plots bekend voorkwam en ik de wegwijzers negeerde.
Nu was ik verdwaald.

De tijd dat ik moeilijk toe kon geven dat ik verkeerd gereden was, ligt ver achter me. Ik schaam me er zelfs niet langer over. Ik heb geen richtinggevoel, en kaartlezen kan ik ook al niet. Maar sinds de komst van de gps ondervinden mijn passagiers maar weinig last meer van deze tekortkomingen. Terwijl ik ooit verloren reed in de buurt waar ik woonde, rijd ik nu feilloos van a naar b, ook al is dat honderden kilometers verderop en moet ik daarvoor door menige, drukke buitenlandse stad. Vandaag rest er nog slechts een handvol ingewijden die weet van mijn beperkingen heeft; men is het vergeten, of men kende me nog niet. Maar af en toe wil zo’n ambtenaar met een voorliefde voor ronde punten mij er nog eens aan herinneren aan hoe het ooit was.


Hier reed ik nu, en ik had geen idee waar ik me bevond. De gps stond er op dat ik een U-bocht maakte, maar dat weigerde ik. Gelukkig was ik met de oude Transit op weg. Ik had wat oude spullen naar het hergebruikcentrum waar ik werkte gebracht en daarom de bestelwagen genomen. Het ding was bij aankoop vier jaar oud geweest, nu alweer negen jaar geleden. Niet hetzelfde rijcomfort als de wagen waarmee ik tegenwoordig naar het werk rijd, maar het feit dat je iets hoger zit, het enorme raam, dat grote stuur en die vering in de chauffeursstoel weten me nog altijd te bekoren. Het kan belachelijk lijken, maar soms voel ik zelfs een vorm van verwantschap wanneer een vrachtwagen me kruist. Hoe dan ook, onze geschiedenis samen zorgde ervoor dat ik me minder eenzaam voelde toen tot me doordrong dat ik weer eens verloren gereden was.
Zo’n twintig meter voor me reed een oude Volvo, een Amazon gokte ik. Ik bedacht net dat ik iets dichterbij moest zien te komen toen er een grijsbruine kat in een uitrijpoort verscheen. Ondanks de snel naderende wagen leek oversteken haar alsnog een haalbare kaart. Ook de uit tegenovergestelde richting dichterbij komende wagen kon haar niet op andere gedachten brengen. Het volgende ogenblik scheerde ze laag over het wegdek. Het viel me op dat haar lijf door de snelheid waarmee ze uit de startblokken knalde plots een stuk langer leek, zoals bij poema’s of luipaarden in natuurfilms het geval is wanneer aan het gesluip een einde komt en de jacht wordt ingezet, bij voorkeur op een onhandig wegspringend hertenkalf.
Er gebeurde iets vreemds tussen de wielen van de auto’s die elkaar kruisten. Plots leek de kat geen kat meer maar een door de wind gegrepen, witte plasticzak die weerloos over het wegdek vloog, niet gehinderd door de zwaartekracht, ten prooi aan de wind waarmee de kruisende wagens elkaar bestookten. Ik twijfelde, en hoopte dat het werkelijk een plasticzak betrof, dat ik me vergist had, dat er helemaal geen sprake was van een kat en dit gewoon weer eens zo’n virtuoos staaltje was van hoe onze ogen ons misleiden; de vlaag van opluchting concurreerde met mijn wild bonkende hart. Het gebeurde gewoon allemaal zo snel dat het eventjes mogelijk leek, maar toen ik in mijn achteruitkijkspiegel keek zag ik de kat liggen.


In beide richtingen was er nu vreemd genoeg geen wagen meer te bespeuren. Ik haastte me om te parkeren, en liep op het dier af. Uitwendig was er niets te zien. Het was een mooie grote poes met een prachtige vacht, en ik schatte haar een jaar of zeven, acht. Ze lag wat gekromd op haar zij, en ik begreep dat ze geraakt was net voor ik die smetteloos witte buik had gezien. De punt van haar tong stak tussen haar voorste tanden, en er gingen zachte, elektrische schokjes door haar lijf. Ik knielde, tilde het dier op en liep ermee naar de inrijpoort van het enige huis dat hier stond.
In de tuin stond er een opblaasbaar bad waarover een zeil lag. Achter de gordijnloze ramen van de woonkamer en keuken kwam geen beweging. Ik legde de kat op het grint en aaide haar zachtjes. Onder haar linker voorpoot klopte een hart, snel maar ritmisch, misschien had ze toch nog een kans. Snel liep ik naar de deur, klopte aan en liep toen weer terug. Er gebeurde niets en ik besloot om de poes mee te nemen, misschien bestond er zoiets als een dierenarts van wacht. Ik overliep mijn plan terwijl ik het dier nog eventjes streelde toen het felle kloppen van het hart langzaam af begon te nemen, de schokjes werden minder tot er niets meer was dat nog bewoog. Ik kwam overeind en stond naar haar kijken. Toen bedacht ik dat als iemand deze oprit kort op zou draaien, ze het dier opnieuw konden raken en ik besloot haar te verleggen. Het leek een ander wezen, bungelend in mijn armen.


Terwijl ik verder reed, de gps had zich bij de situatie neergelegd en bood een nieuwe uitweg aan, hoopte ik voor de bewoners dat de kat misschien gewoon een passant was geweest die van hun afwezigheid geprofiteerd had om in de tuin naar de vogels te komen zien. Maar ik kon die achterdeur met dat kattenluik maar niet uit mijn hoofd krijgen.