dinsdag 20 november 2018

EEN KOFFIE WALHALLA

Het was één van de laatste zomeravonden. We zaten op de binnenkoer. Alle borden waren leeg en de weerspiegeling van het laatste beetje zon in de grote ramen van G.'s atelier achter ons, was net verdwenen.
Als we 's avonds vrienden op bezoek hebben, komt na de maaltijd eerst het dessert en pas daarna koffie op tafel. Of thee als er liefhebbers zijn. Tegelijk halen we dan ook iets sterkers tevoorschijn. Een calvados, een rum of een whisky.
Die namiddag had ik in een vlaag van nostalgie een brandy meegebracht van de supermarkt. Niets speciaals, gewoon het huismerk. De enige voorwaarde was dat het alcoholpercentage tenminste 40 % bedroeg en dat er V.S., of de drie sterren op het etiket stonden, wat wijst op een rijptijd van minimum tweeënhalf jaar zodat de benaming cognac op het etiket gerechtvaardigd was. Want ik had al een tijdje zin in een onvervalste koffie Walhalla.
Iets minder dan twaalf jaar geleden zijn we met het 't Walhalla gestopt. We hebben het café zo'n acht jaar uitgebaat. Het heette voorheen de James Ensor, of de Ensor, ik weet het niet meer precies. Ik heb wel nog steeds mijn eigen Ensor Museum: een grote bokaal volgestopt met een random mix aan kleinigheden die ik vond toen we het oude interieur verwijderden, de verroeste koelkast wegnamen, en wat er achter de valse wand verstopt lag; een houten muur met een onzichtbare deur die je langs de binnenkant met een tiental grendels kon afsluiten, net breed genoeg zodat je ertussen kon, en lang genoeg voor vijf, misschien wel zes personen. In een ver verleden was de Ensor zowel een Chinees als een Marokkaans restaurant geweest. De laatste jaren was het een danscafé, waarbij de buren ons wisten te vertellen dat het etablissement ook een zekere reputatie genoten had als huis van lichte zeden. Daarna bleven de deuren gesloten, tot wij ze weer openden.
Ik heb mijn eigen kleine Ensor Museum, de bokaal dus, uit nostalgie en nieuwsgierigheid nog eens voor de dag gehaald. Op de bodem liggen enkele Tiercé pennetjes. De man die, toen wij het gebouw al huurden, voor de eerste keer de stand van de elektriciteitsmeter kwam opnemen, herinnerde zich hoe hij – omwille van een onbetaalde factuur – eerst een lange ladder tegen de gevel plaatste en toen het restaurant binnenging. Hij presenteerde een niet betaalde rekening aan de Marokkaanse uitbater, het laatste uittreksel van een lange reeks aanmaningen, en zei dat hij zo dadelijk de connectie met het elektriciteitsnet zou verbreken tenzij de factuur onmiddellijk betaald werd. De man meende zich te herinneren dat het om een tachtigduizend frank ging, een tweeduizend euro dus, in die tijd een aanzienlijk bedrag. Aan een kleine ronde bar zag hij mannen zitten die formulieren met deze kleine Tiercé balpennetjes invulden. De uitbater sprak hen rustig toe, waarop ze allemaal hun portefeuilles boven haalden en geld op de toonbank legden, tot het vereiste bedrag er lag. Waarna de ladder weer opgeborgen werd.
Er liggen ook kleine plastieken kerstballetjes op de bodem, en oude munten. Verder een verpakt Zwamworstje - de houdbaarheidsdatum was toen al enkele jaren verstreken - een versleten damessandaal met een hoge hak, een Maxell cassettebandje, een deurklink, een klein leeg doorzichtig zakje met zo'n kliksluiting, een parelsnoer, enkele roerstaafjes, plastieken bloemen, een treinticket van Lille Flanders naar Roeselare uit 1987, een lamp, ...
Hoe we onze kroeg zouden noemen, liet G. aan mij over. Zij bekommerde zich meer over de inrichting. En ik betwijfel of ik vandaag met die naam op de proppen zou zijn gekomen, maar het is inmiddels meer dan twintig jaar geleden en toen leek het de perfecte keuze.
Dankzij Thorgal vond ik de Noordse mythologie fascinerend en strijders die stierven met het zwaard in de hand mochten via de haren van de Walkuren, Odins krijgsmaagden, opklimmen naar Asgard, waar het Walhalla lag, het krijgersparadijs. Daar kwamen ze middenin een schransfestijn terecht waarbij ze mochten eten en drinken zoveel ze op konden. In ons Walhalla ging het er iets bescheidener aan toe en kreeg je na het feest de rekening gepresenteerd, maar je hoefde niet te sterven om tot hier te komen en dat was toch ook mooi meegenomen.
Een minder doorslaggevend, maar sterk argument vond ik dat er in het woord Walhalla drie a's voorkwamen. Ik had namelijk ergens gelezen dat de a een positieve klinker was, en de e en de o negatieve klinkers. Een plek waarvan de naam drie a's bevatte, moest dus wel een heel positieve plaats zijn om te vertoeven. Hoe het met de i, u en y zat herinner ik me niet, en tot mijn verbazing vind ik op Google nu nergens meer iets over die positieve en negatieve klinkers terug.
Het was een spannende tijd! Na een grondige verbouwing die een klein halfjaar in beslag nam, konden we ons project eindelijk voorstellen aan het publiek. We droomden al enkele jaren van een eigen kroeg waar we de ervaringen die we beiden jarenlang in de horeca hadden opgedaan, konden combineren met de ideeën die we zelf wilden toepassen. Het uitgangspunt was een plek waar we zelf graag naartoe zouden gaan. Goeie muziek, maar zo dat je nog kon praten met elkaar. We luisterden in die tijd thuis vooral naar jazz en ik wou dat, zonder er al te zeer de nadruk op te leggen, combineren met blues, rock en wereldmuziek. Geen ellenlange menukaart gevuld met ingekochte gerechten maar een klein maar fijne eetkaart met enkele klassiekers, iets vegetarisch, en waarop elk gerecht vers was bereid. Een lange, stijlvolle toog op perfecte hoogte, om aan te kunnen hangen. Een interieur waarin je je qua sfeer in een grootstad kon wanen.
De drankkaart bevatte naast een ruim aanbod aan frisdranken, aperitieven en digestieven, ook een groot gamma aan abdijbieren en ik stond erop dat we alle Belgische trappisten in huis hadden. Ik geef het toe, naast beroepseer was dat ook een beetje uit eigenbelang. Er was een uitgebreide theekaart. De wijn werd geleverd door een wijnhuis, bestond uit diverse soorten wit, rosé en rode wijn en kon per glas en per fles besteld worden. Verder een groot assortiment aan sterke dranken. Kwaliteitsproducten, en vooral: de juiste merken. Maar daarnaast ook een gewone cognac. Het huismerk van de drankleverancier. Maar wel met een alcoholpercentage van 40 %.
We boden, naast de gewone koffies zoals in de meeste horeca zaken ook Irish coffee (met Ierse whiskey) en Hasseltse koffie (niet van die geprepareerde troep die je moet opwarmen maar met échte jenever) aan. Het kunstje met de koffie, suiker en slagroom paste ik ook nog eens toe op onze enkele andere sterke dranken; het koste niets, het bracht geen extra werk met zich mee maar het zorgde wel voor een grotere keuze op de kaart. Zo was er ook een Cuban coffee (met rum, niet echt mijn smaak maar redelijk succesvol), Mexican coffee (met Tequila, een stuk beter maar weinig belangstelling), Russian Coffee (met vodka, en af en toe gevraagd door de avonturiers), French Coffee (met Grand Marnier, van meet af aan een succes), en Italian Coffee (met grappa, een fantastische vondst en wie je kon overhalen om het te proberen was je daar nadien voor altijd dankbaar voor).
Maar mijn persoonlijke favoriet was de koffie Walhalla.
Oudere dames die in de vooravond kwamen waren altijd heel nieuwsgierig naar die koffie Walhalla. Zij veronderstelden of hoopten dat het een verwenkoffie betrof, met naast de koffie zo’n bordje vol met allerlei zoete lekkernijen. Wanneer ze er eentje bestelden legde ik voor het zekerste toch nog eens uit wat zo'n koffie Walhalla precies inhield.
Omdat het op zo'n moment in het café meestal nog rustig was, stak ik van wal met de anekdote dat ik als stukadoor met een leercontract bij mijn vader had gewerkt. Het was mijn eerste job. In de winter als het zeer koud was, of vroor, werden we uit medelijden al eens bij mensen binnen gevraagd, de eigenaars van het gebouw of de buren. Soms voor een kom verse soep, maar meestal voor een koffie met een stekkerdraad. Of met geitenmelk. Het betekende allebei hetzelfde: een koffie met een scheut cognac. Mijn vader sloeg zo'n aanbod nooit af.
De mensen waren heel gastvrij en sommigen gingen zelfs zover dat we onze werkschoenen niet mochten uitdoen bij het betreden van hun woning, en we met onze vuile overals nog aan op de stoelen moesten gaan zitten. Daar gingen we nooit op in; het was onze enige kans als we ooit nog eens opnieuw gevraagd wilden worden. Want de gips aan onze voeten trok een spoor door heel het gebouw. En het meubilair moest hoe dan ook gereinigd worden als we ons hadden neergezet.
De mensen schonken koffie in, mijn vader gooide er rechtstaand enkele klontjes suiker bij, roerde met het lepeltje en zorgde er altijd voor dat hij zelf kon gieten met de fles.
De koffie Walhalla was mijn eigen kleine ode aan mijn tijd als bouwvakker, en aan de jaren die ik werkte bij mijn vader.
Ingrediënten: een vakkundig gezette koffie, enkele klontjes suiker, en een flinke scheut cognac. Het is helemaal niet moeilijk maar toch slagen sommigen er in het alsnog te verknallen.
Ten eerste mag je niet teveel koffie nemen, zodat er nog voldoende ruimte over blijft voor de cognac. Ten tweede voeg je dan eerst de suiker toe, en roert, rustig, zodat de koffie niet te snel afkoelt. Als de suiker volledig is opgelost, giet je er een flinke neut cognac bij, en roert nogmaals, kort. Meteen consumeren!
Uit den boze zijn melk, of erger nog, room, en alles wat de aandacht af kan leiden van waar het eigenlijk om gaat. Geen franjes of stomme versieringen.
What you see is what you get!
De meeste dames waren na deze uitleg diep ontgoocheld, maar af en toe was er iemand die er voor ging, ook al wisten ze dat er niets aan te doen was, en dat er straks geen koekje of chocolaatje te bespeuren zou zijn op hun bordje. Maar daar leken ze niet om te malen. Misschien hadden deze dames ooit, lang geleden, iets met een bouwvakker gehad.
De koffie Walhalla ontstond in een opwelling, tijdens het opmaken van de drankenkaart. Dat was kort voor de opening van het café, en het ding moest dringend naar de drukker, dus het was de laatste kans om nog iets toe te voegen. Maar ik had er nog geen idee van wat ik ermee bedoelde. Ik bekeek het aanbod aan koffies in andere horecazaken. En toen plots, viel alles op zijn plaats. Een koffie Walhalla moest ons visitekaartje zijn, net zoals de spaghetti van het huis. Duidelijk, zonder listen en streken, recht voor zijn raap. Een opkikker, een deugddoend iets waar je het letterlijk warm van kreeg. En waarvoor je geen cent teveel betaalde.
We kwamen van ver. Na mijn job in de bouw was ik van de ene fabriek in de andere gesukkeld. Zij werkte nog steeds als schilder. Ik volgde op dat moment een opleiding die ik stopzette, zij gaf haar werk op om de zaak in te richten. Het café was onze kans om aan die levens te ontsnappen.
We waren lang op zoek geweest en hadden eindelijk een geschikte ruimte gevonden. Maar alles wat er nu stond, moest eruit. De kleine tapkast met de ovalen bar eromheen. De grote bloembakken in grijs en zwart getint spiegelglas, vol afzichtelijke plastieken gedrochten. Het muffe, versleten grijze tapijt, gekleefd aan de muren en vloeren.
Het toilet was boven; dat moest naar beneden. Het vereiste een nieuwe riolering, wat niet erg was aangezien er vloeren moesten worden gelegd, en een parket in het achterzaaltje. Ideaal ook voor de bekabeling van de nieuwe elektriciteitskast en de leidingen voor de tapinstallatie. Er kwam een rookafzuigingsinstallatie. Er moest een nieuwe toog worden geplaatst, die als een slang door de ruimte kronkelde. We wilden ook een stijlvolle houten lambrisering. Daarboven zouden er sierlijsten komen, naar een ontwerp die in het boekje van 'Grace', het debuut van Jeff Buckley, stond.
De keuken werd volledig heringericht met werktafels en wanden in inox. We plaatsten een industriële vaatwas, dampkap en fornuis. We namen een lening en zochten ijverig naar tweedehandsmaterialen. Gelukkig hadden we ook veel vrienden waarop we konden rekenen. Want we deden het meeste zelf en in het weekend stak er af en toe iemand een handje toe. Mensen die dezelfde levens leidden zoals wij. Die allemaal hard moesten werken om alle rekeningen te betalen. Enkele zaken moesten we aan vaklui overlaten. Maar ook dat waren mensen die we al heel lang kenden.
Om 16 uur ging het café open, om 18 uur opende de keuken. Wie niet gereserveerd had, liep kans dat er geen plaats meer was. De klapdeuren tussen de keuken en het café kregen het hard te verduren. Om 22.30 uur werden de laatste borden rondgebracht. Een halfuur later ging het volume van de muziek de hoogte in, gezinnetjes met kinderen waren nu al een tijdje niet meer te bespeuren. Toevallige passanten, mensen die na een voorstelling nog iets kwamen drinken, en de nachtbrakers sijpelden binnen, veranderden het aanzicht en de sfeer in het café. De gesprekken werden luider. Alle stoelen raakten volzet. In het midden van het café stonden groepjes mensen met een glas in de hand.
Er zijn tal van soorten nachtbrakers. Je hebt ze in alle leeftijdsgroepen. Zo zijn er de filosofische types. Je herkent ze aan de zorgeloze uitdrukking op hun gezicht. Aan hun gezelschap met precies dezelfde uitdrukking. Zomer winter komen ze in hemdsmouwen binnen, middenin een conversatie. Er zijn de feestvierders. Ze komen meteen vragen of het volume iets hoger kan. Maar de grootste en belangrijkste groep: de alleenstaanden. Bij ons noemden ze zichzelf de 'Tjooloarsbende'. Ze hangen aan de toog en stralen een soort vrijgevochtenheid uit waar af en toe met jaloezie naar werd gestaard, vanaf één of ander tafeltje, al dan niet met kleine of al iets grotere kinderen. Ze hebben alle tijd van de wereld want er is niemand die op hen wacht. Rond sluitingstijd durven ze al eens uit de biecht te klappen en om raad te vragen. Als cafébaas ben je immers alwetend. Maar ze luisteren niet echt.
Gek hoe je de samenstelling van zo'n 'Tjooloarsbende' ziet veranderen. Het gaat zo geleidelijk dat je het eerst niet beseft. Maar na verloop van tijd dringt het plots tot je door. Sommigen die vroeger aan een tafeltje zaten, hangen nu aan de toog. Een paar van hen die vroeger aan de toog hingen, zitten nu aan een tafeltje.
De klanten denken dat het leven van een cafébaas één lang feest is. Jij zit altijd middenin het plezier en de ambiance, zeggen ze. Dat is ook zo, maar het is niet altijd het soort feest waar de cafébaas wil bij zijn. En er is ook een 'voor' en 'na' het feest. De eerste maanden dat we ons café hadden, waren we open vanaf de donderdag tot en met de maandag. De maandagen was de opbrengst verwaarloosbaar dus schaften we die dag na een tijdje af, zodat we er een dag bij hadden om te recupereren. Het was één van onze betere ideeën uit die tijd.
Met de overige dagen haalden we dan nog een kleine zestig werkuren per week. Als de klanten erachter kwamen dat we drie dagen gesloten waren, vroegen sommigen ons wat voor werk we die dagen dan deden.
Soms, middenin de nacht, als iedereen dronken begon te worden, hoorde ik de mensen lachen in het café, of gillen, of lachen en gillen tegelijk, en hoe later, hoe uitbundiger en waanzinniger iedereen werd. Het leek overal vandaan te komen zodat ik op die momenten soms dacht dat de hele wereld gek geworden was. Overal waar je keek zag je die trage oogopslag en die verwrongen monden. Op zo'n moment voelde het alsof ik gevangen zat in een tijdlus, en bekroop me de angst dat hier nooit meer een eind aan kwam.
Maar misschien moest ik eens op de klok kijken, wie weet was het al tijd! En af en toe had ik geluk.
Want om één uur 's nachts hadden we het verdiend, dan waren we aan onze koffie Walhalla toe. De eerste keer vroeg ik mijn medewerkers of ze ook eentje lustten. Eerst waren we met twee, later met drie en op den duur werd het een ritueel. Acht jaar lang, tot en met de laatste dag. Telkens stipt om één uur 's nachts. Het keukenpersoneel dat allang klaar met werken was, behield hun recht op een koffie Walhalla, samen met de jongens en meisjes die nog bezig waren. Sommigen hadden zelfs hun eigen lepeltje, meegebracht van thuis. Ik kende alle lepeltjes en maakte de koffies klaar, deed er de hoeveelheid suiker in naargelang de wensen van de eigenaar van het lepeltje, roerde en voegde de juiste hoeveelheid cognac toe. Wanneer alles klaar was, liet iedereen zijn werk in de steek om te kunnen klinken. Mensen zwaaiden van de overkant van het café, maar we keken niet op. Ze mochten alles vragen, de hele namiddag, avond en nacht lang, maar dit moment was van ons. Aan de toog zag je de verbaasde blikken van de klanten die het ritueel voor het eerst meemaakten. We tikten met onze kopjes terwijl we in elkaars ogen staarden, nipten van de hete koffie, voelden hoe het goedje zich over onze ingewanden verspreidde, knikten, dronken nog een slokje, genoten van de warmte die door ons lijf trok, hoe onze krachten terugkeerden, hoe we weer sterker werden, tot we het gevoel hadden dat het ons opnieuw zou lukken, dat we het nu wel weer zouden aankunnen voor de rest van de nacht.
De geur van koffie en cognac drong de neuzen binnen van zij die het dichtstbij zaten, en die prompt ook eentje bestelden. 's Nachts zakten kroeggangers af voor hun slaapmuts. Langzaamaan werd een koffie Walhalla een begrip. Op een keer vernamen we hoe een verstrooide klant in een ander café een koffie Walhalla had besteld.
En onlangs nog hoorde ik van enkele van onze vroegere medewerkers, nadat we het café overgelaten hadden, hoe ze bij wijze van afscheid, gezamenlijk hun lepeltje in de vaart hadden gegooid. En daar dan nadien spijt van kregen.
Terwijl ik deze herinneringen zit op te schrijven, nip ik af en toe van mijn koffie Walhalla. Want zelfs koud vind ik 'm nog altijd lekker.
En ik klink in stilte.
Op het Walhalla.
En op mijn vader.

OMTRENT BREL IN ZANDVOORDE

Net als bij de Kapellekensbaan vroeg curator Frans Vercoutere me om een tekst voor het literaire gedeelte van de kunsttentoonstelling Omtrent Brel.
Ik vertaalde 'Ne Me Quitte Pas' naar het West-Vlaams en bracht dat samen met Wim Wallays twee keer in de Sint-Bartholomeuskerk voor een volle zaal gelovigen; op de vernissage op zondag 23 september, waarbij we, samen met onze drummer Steven Duyck, nog een handvol gloednieuwe Turfnummers presenteerden, en bij de finissage op zondag 14 oktober, waar Katrien Verfaillie, beter bekend als Pigeon On Piano (check haar pagina!), de aanwezigen ontroerde met haar verhaaltjes op piano.
Wim verraste daarna met een cover van Lambchopgitarist William Tyler, 'Highway Anxiety', als ik me niet vergis.
Verder werden er nog enkele dichters uitgenodigd en was er de literaire matinee Dichter Bij Brel. En enkele weken lang hing er poëzie op hoeken en pleinen, en langs de straten van Zandvoorde...
Zelden zo'n mooi podium voor mijn West-Vlaamse gedichten gekregen, en dan nog in zo'n fijn gezelschap!

OVER ALTIJD ERGENS OORLOG OP STRIPSPECIAALZAAK

13/10
TOP
Altijd Ergens Oorlog 2
"Ik herinner me dat ik — het is ondertussen alweer een jaar of zes geleden — in het restaurant toevallig naast het tafeltje van Jimmy Hostens zat. Halverwege het aperitief vroeg hij me of ik geen zin had een verhaal te schrijven over de Eerste Wereldoorlog. Hij was gefascineerd door het boek van Johan DelbeckeKinderen in de Eerste Wereldoorlog. 'Maar ik ben een tekenaar, geen schrijver', zei hij. De week nadien zaten we weer ergens naast elkaar en toen was het snel beslist. Wat meteen vast stond, was dat het verhaal verteld zou worden vanuit de ogen van een kind. Geen boek over de loopgraven of de soldaten aan het front, maar over gewone burgers in bezet gebied, en hoe zij zich moesten zien te redden.

Ik begon te lezen over de Groote Oorlog. Roeselare bleek een garnizoensstad te zijn geweest, die kreunde onder het bestuur van de Duitsers. Niet zoals Ieper waar de geallieerden de dienst uitmaakten — en dat weliswaar zwaar gefolterd en met de grond gelijk gemaakt werd, maar waar de bevolking tenminste geen vier jaar lang naar de pijpen van de bezetter had hoeven te dansen.

Hier moesten de mensen van meet af aan alles ondergaan en afstaan en ze kregen er weinig of niets voor terug. Altijd maar inleveren. Hand- en spandiensten verrichten. En als de boeren of arbeiders al iets kregen, dan was het een aalmoes. Maar het was ook een mensenleven waard, want wie weigerde, bekocht het meestal met de dood.

Dus werd er handel gedreven met de vijand en klussen uitgevoerd aan het front. Vader was gaan vechten en moeder moest de zaken thuis zien te beredderen met zes, zeven, acht kinderen — dat was helemaal niet uitzonderlijk toen. Monden die gevoed moesten worden.
Op elk niveau dienden er afspraken gemaakt en compromissen gesloten met de vijand. Zaken die men na de oorlog liever vergat.

Ik heb mijn grootouders nooit iets over de Eerste Wereldoorlog horen vertellen, hoewel ze die als kind hebben meegemaakt. Iedereen zweeg als vermoord, alsof het de moeite niet was het erover te hebben, alsof de oorlog zich vooral in de Westhoek afgespeeld had. Toen we op zoek gingen naar ons verhaal, waren we dan ook stomverbaasd toen we te weten kwamen hoe lelijk de Duitsers hier huisgehouden hadden, hoe zwaar de oorlog hier toegeslagen had. En voor wie dacht dat het ergste voorbij was na de dag die als Schuwe Maandag de geschiedenisboeken haalde, toen de Duitsers bij het begin van de oorlog in Roeselare lukraak negenendertig inwoners executeerden: dommage pindafromage!

Altijd Ergens Oorlog 2

Brand
In de nacht voorafgaande aan onze nationale feestdag, zaterdag 21 juli 1917, voerden de Engelsen zware bombardementen uit waarbij het Arsenaal, de broederschool en de academie in de vlammen opgingen. In het Arsenaal waren er op dat moment soldaten en paarden gelegerd die geen schijn van kans hadden tegenover de beschietingen. Tientallen van hen vonden de dood in de vlammen. Zoals gewoonlijk werden er ook burgers gedood door de Engelse kogelregens, collateral damage, zoals men dat noemt. Jimmy slaagt er hier bijna in de hitte tastbaar te maken. Alsof je de vlammen voelt!

Altijd Ergens Oorlog 2
Priesters op de vlucht 
Je ziet het wel vaker bij iemand voor wie het uur van de dood gekomen is: dat deze nog snel zijn heil zoekt bij God. Zelfs de meest ongelovige begint dan plots in wilde devotie te bidden. Want baat het niet, dan schaadt het niet! Aan het begin van de oorlog, toen het duidelijk werd dat er niets meer aan te doen was, dat er daadwerkelijk een oorlog zat aan te komen, viel de bevolking hier collectief in doodsangst op de knieën en vroeg de almachtige om hulp. Er werden talrijke smeekprocessies georganiseerd om het onheil alsnog af te wenden maar het mocht niet baten. Later, toen de oorlog al over de helft was, werd het de Roeselaarse priesters ineens te heet onder de voeten en lieten ze hun kudde in de steek.


Vader
Aan het begin van de oorlog werkt vader als seizoensarbeider in Frankrijk. In die tijd was het heel gewoon dat je een tijdlang naar het buitenland trok om er te werken. We lieten de vader van Marie deze rol opnemen om de last voor het huishouden, het opvoeden en het beschermen van de kinderen op de schouders van de moeder te kunnen leggen, als bij de moeders wiens man aan het front zat. Daarnaast heeft Marie hierdoor een reden om het verhaal op te schrijven: omdat er zoveel tegelijk gebeurt dat ze vreest dat ze het meeste vergeten zal zijn tegen dat ze haar vader terugziet.

In ons verhaal vernemen ze voor het eerst iets van vader aan het eind van het eerste deel door middel van een brief. Het tweede deel start met moeder die deze brief voorleest. Daaruit blijkt dat het vader ook niet voor de wind is gegaan en hij sinds het begin van de oorlog al menig watertje doorzwommen heeft. Altijd Ergens Oorlog is gebaseerd op meerdere getuigenverslagen en dagboeken uit het Roeselaarse in die tijd. De gebeurtenissen die binnen deze dagboeken overeen kwamen, vormen de rode draad waarbinnen we onze verzonnen hoofdfiguren hun avonturen konden laten beleven. Het gezin staat model voor meerdere gezinnen uit die tijd.

Altijd Ergens Oorlog 2

Hierboven zie je hoe vader vanuit Nederland terug naar België vlucht, naar zijn gezin. Maar hij loopt recht in de armen van de Duitsers. De perspectieven zijn weer uit de kunst. Dit is het derde stripverhaal dat Jimmy tekent en hij wordt steeds beter. Ik ben heel dankbaar dat ik met hem heb kunnen samenwerken. Ik kon mezelf geen betere tekenaar wensen! Heel wonderlijk is het om je woorden tot leven te zien wekken. Dit is de laatste pagina die Jimmy getekend heeft voor dit verhaal.

Altijd Ergens Oorlog 2
De Rode Baron
'Ik zou zo graag de Rode Baron nog eens laten vliegen boven Rumbeke', zei Jimmy op een keer, toen hij de laatste pagina's van het boek naderde, 'maar dat kan niet, want op dit moment van het verhaal is hij al enkele maanden dood.' Ik vind dat dit voor een stripauteur geen belemmering mag zijn. Want je bevindt je als schepper maar een trapje onder God! Nee serieus, ga je gang, zolang je er maar eerlijk over bent dat je op dat moment een loopje met de waarheid neemt. En zo neemt die goeie, ouwe Rode Baron nog eens deel aan een luchtgevecht terwijl hij in werkelijkheid al een tijdje onder de groene zoden lag.

Ik vind het zalig hoe Jimmy's vliegtuigen stuiteren door het luchtruim. Soms doet hij me zelfs denken aan Hugo Pratt voor wiens werk ik een grote bewondering heb. Die vervreemding, dat mysterieuze. Ik vroeg Jimmy ooit eens naar Pratt, maar hij was niet echt vertrouwd met diens werk. Het is dus puur toeval!


Bevrijding
Ons boek staat ook nog even stil bij de bevrijding. Na de eerste euforie komt al snel de kater, want een oorlog kent geen winnaars. Van de 5.388 huizen in Roeselare waren er nadien nog 1.677 bewoonbaar. Van de meer dan twintigduizend inwoners bleven er nog enkele honderden over. Het merendeel was op de vlucht geslagen. Veel vluchtelingen zagen hun vrees bij terugkeer bewaarheid worden: have en goed waren met de grond gelijk gemaakt. Maar ook voor wie zijn huis nog had, was het helemaal opnieuw beginnen. Dit allemaal bovenop het gemis van familie en vrienden die het niet overleefden. Niemand komt ongeschonden uit een oorlog.

Altijd Ergens Oorlog 2

In het eerste deel van Altijd Ergens Oorlog maken we kennis met Martha Cnockaert. Ze was de dochter van café-uitbaters die een kroeg hadden op de grote markt, waar ze geregeld achter de bar stond. Daarnaast werkte ze als verpleegster in het college dat omgebouwd werd tot lazaret. Ze verwierf het IJzeren Kruis voor haar werk. Door haar gezinssituatie en werk kwam zij vaak met Duitsers in contact en het verzet benaderde haar om informatie in te winnen. Zo werd Martha een spionne. Haar verhaal is nogal omstreden en kent bij de inwoners van Roeselare maar weinig bijval. Het werd nooit bewezen, maar er waren vermoedens van dubbelspionage. Ze wordt beschouwd als iemand die van alle walletjes mee at, en men was ervan overtuigd dat ze in het boek dat haar man nadien over haar wedervaren schreef, een leugenachtig portret van zichzelf neerzette. Maar het boek werd een wereldwijde bestseller, er werd een Britse film over haar wedervaren tijdens de oorlog gedraaid, en in het buitenland werd ze overal door grote menigtes onthaald als een heldin. Meerdere boeken volgden. In het eerste deel van Altijd Ergens Oorlog wordt ze door de Duitsers ontmaskerd en krijgt ze de doodstraf. Door het IJzeren Kruis werd het vonnis omgezet in levenslang. Hierboven zie je hoe ze aan het eind van de oorlog weer vrijkomt."

HET MYSTERIE VAN HET AL DAN NIET VERDWENEN DAGBOEK VAN JULES DUJARDIN

Op donderdag 4 oktober, om acht uur 's avonds, gaf ik een lezing uit de dagboeken van Jules Dujardin in de Gemeenteraadszaal van het Roeselaarse Stadhuis. Ik heb geen ogenblik getwijfeld toen men me vroeg. Het bood me de mogelijkheid om Jules eer aan te doen. Het was ook een kans om het boek nog eens volop in de schijnwerpers te zetten vooraleer het opnieuw, en misschien wel voorgoed, in de vergetelheid wegzonk. Ik vond dat ik dat Jules, na zijn hulp aan ons, wel verplicht was.
Dus begon ik met de toch wel onthutsende vermelding dat het boek vermist was. Dat men het stadsarchief ondertussen al enkele keren doorploegd had, maar het niet meer terugvond. In de pauze kwam de schepen van cultuur, Dirk Lievens, me op de vingers tikken. Dat ik dat niet had mogen vermelden.
'Hoezo?' zei ik. 'Voor wij met het boek aan de slag gingen, was er niemand die nog weet van het boek had, en als ik nu zwijg, wordt er ook niet meer naar gezocht.'
Toen ik het scenario van Altijd Ergens Oorlog schreef, wou ik eerst en vooral een rode draad spinnen met waargebeurde feiten die als kapstok kon dienen. Daaraan zou ik dan de belevenissen van mijn personages ophangen. Belevenissen die eveneens gebaseerd waren op waar gebeurde feiten. Jimmy had weet van een authentiek dagboek dat zich in het archief van de stad Roeselare bevond. Op verzoek mochten we het boek bekijken, we mochten er zelfs foto's van nemen, maar we konden het niet ontlenen. Wat maar normaal was natuurlijk, aangezien het de enige kopie was van het werk. Zo hebben we het hele boek gefotografeerd, Jimmy die de pagina's omslaat terwijl ik de foto's neem. Thuis sneed ik de foto's digitaal bij tot het juiste formaat, maakte ze iets scherper en bundelde ze in een pdf die ik afprintte. Zo kwam ik tot een boek van 420 pagina's.
Op de lezing, na mijn vermelding dat het boek vermist was, gooide ik een pak papier op de tafel voor me.
'Ziehier, voorlopig de laatste kopie', zei ik.
Tijdens de pauze nam de schepen de toch wel indrukwekkende stapel pagina's vast.
'Dit is dus ons boek', zei hij.
'Nee,' zei ik, 'dit zijn de foto's die wij van jullie boek namen, die we bewerkten en in een pdf opsloegen, en tenslotte hebben afgeprint.'
Hij legde de pak papier terug.
De voorbereiding voor de lezing was heel arbeidsintensief, je mag gerust stellen dat ik het een beetje onderschat had. Om te beginnen moest ik het boek helemaal opnieuw lezen. Voor het scenario van het eerste deel van Altijd Ergens Oorlog, de graphic novel over de gevolgen van de oorlog voor de bevolking in Roeselare die ik samen met tekenaar Jimmy Hostens wou maken, had ik het relaas van Jules al eens gelezen, een kleine zes jaar geleden, samen met verschillende andere dagboeken, terugblikken en getuigenverslagen over de eerste wereldoorlog in en rond Roeselare. Toen we aan het tweede deel van ons verhaal begonnen, las ik het dagboek van Jules opnieuw.
Het is een uiterst boeiende leeservaring. Aanvankelijk vult Jules zijn dagboek met grote tussenpozen aan. We bevinden ons in de verwarrende en broeierige dagen die aan de Groote Oorlog voorafgaan. Maar naarmate de aanwijzingen sterker worden dat de strijd onafwendbaar is, begint hij regelmatiger te noteren, met soms meerdere aantekeningen op dezelfde dag. Zo kunnen we van op de eerste rij toezien hoe de legers zich langs beide zijden opmaken voor de op handen zijnde confrontatie. Jules noteert wat hij in zijn omgeving hoort of in de krant leest en vult dat aan met zijn eigen ervaringen en bedenkingen. Langzaamaan krijg je een beeld van hem: de oudste zoon van een gezin met zes kinderen waarvan het jongste enkele maanden oud is, die ontredderd vaststelt hoe de wereld zoals hij die kent een dreun van jewelste krijgt. Eerst is iedereen ervan overtuigd dat de strijd van korte duur zal zijn, en de oorlog alweer afgelopen, nog voor die wel en goed begonnen is. Op Schuwe Maandag echter mag de bevolking al eens proeven van wat hen de komende tijd te wachten staat. De Roeselare binnenmarcherende Duitsers, velen nog halfdronken van de vorige avond, worden onder vuur genomen door enkele achtergebleven Franse soldaten en denken dat het de bevolking is die hen aanvalt. De tol is hoog; 39 burgers worden lukraak uit hun huizen gehaald of van straat geplukt en geëxecuteerd. Het is het begin van een lange, wrede nachtmerrie waar velen niet meer uit zullen ontwaken. De zwierig en passioneel geschreven aantekeningen van Jules vormen een heel authentieke kijk op het gebeuren, en zijn nu eens hoopvol en poëtisch, en dan weer radeloos en verslagen. Je krijgt een ongepolijst en confronterend beeld van wat het is om in een oorlog terecht te komen.
Voor de lezing las ik het boek dus voor een derde keer en selecteerde toen de stukken die ik voor wou lezen. Vooral stukken die we niet voor de strip hadden gebruikt.
Ik heb me meerdere keren verwonderd over de scherpe blik en taalvaardigheid van Jules, me afgevraagd of er misschien geknoeid kon zijn met zijn aantekeningen, en of ze wel authentiek waren. De pagina's 350 tot 373 lijken met balpen geschreven, in tegenstelling tot de pagina's ervoor en erna: daar werd een pen gebruikt wat vanzelfsprekender is voor die tijd. Want de balpen werd pas vanaf de jaren vijftig massaal in gebruik genomen. Maar op die bladzijden is het papier ook bleker, en zijn er weinig of geen verkleuringen te zien, en er werden ook geen correcties op aangebracht, dit alles in tegenstelling tot de andere pagina's. Misschien was het origineel in een zodanig slechte staat dat Jules het later overschreef? Want dat hij zijn dagboek nadien nog bijgewerkt heeft, bewijst het naschrift dat hij er na de tweede wereldoorlog heeft aan toegevoegd, en waarin hij de Duitser als mens probeert te ontleden. Twee oorlogen waren er duidelijk teveel aan.
Dat Jules zijn dagboek nadien herschreef zou verklaren waarom sommige anekdoten zo meesterlijk opgebouwd werden. Die taalvondsten en zwierige schrijfstijl. Hij is geen Hugo Claus natuurlijk, maar het lijkt ook geen vijftien, zestienjarige die hier aan het woord is.
En toch denk ik dat het hier voor het grootste gedeelte de originele aantekeningen betreft. Je moet die nieuwjaarsbrief maar eens bekijken (zie de dossierpagina's in Altijd Ergens Oorlog 2). Welke volwassen man zou zoiets op deze manier verwerken? Daarnaast zijn er ook de vele krantenknipsels uit die tijd die hij in zijn dagboek kleefde en omwond met aantekeningen en opmerkingen. Je ziet duidelijk waar hij op een bepaalde dag iets opschreef, en er later op diezelfde dag nog wat aan toevoegde, wanneer er weer iets meldenswaardigs voorgevallen was.
En tot slot: het maakt me ook niet zoveel uit, of dit nu het oorspronkelijke verhaal is, of een iets meer geromantiseerde, herwerkte versie. Het is gewoon een heel authentiek, aandoenlijk en hartverscheurend relaas van een gewone burgerjongen die temidden in die Groote Oorlog zat en daar, tussen de vijand, moest zien te overleven.
Omdat we er van meet af aan voor kozen om het wedervaren van gewone burgers te brengen, was het boek van Jules 'gefundenes fressen'. Alles werd vanuit de ogen van een kind verteld en dankzij hem wist ik al snel waar ik naartoe wou met mijn verhaal. Meer dan enig ander boek dat ik over de oorlog las, heeft het mijn koers bepaald. Het stak me een beetje dat we niet meer met het dagboek konden doen. Want het was niet de bedoeling dat Altijd Ergens Oorlog het boek van Jules ging worden. Na het verschijnen van het eerste deel heb ik me in menig interview de vraag gesteld waarom het boek van Jules niet kon worden uitgebracht, vanwege de geschiedkundige waarde maar ook als eerbetoon aan onze voorouders wiens levens zwaar gehypothekeerd werden.
Toen we met het tweede deel bezig waren, besloten Jimmy en ik dat er aan het eind zeker een dossier aan Jules gewijd moest worden. Naast een zeldzame foto van Jules als kind wilden we twee pagina's uit zijn dagboek publiceren. Omdat we meenden dat de kwaliteit van onze foto's onvoldoende zou zijn (wat uiteindelijk niet zo was), vroegen we of we het boek nog eens mochten inzien, om een betere foto te kunnen nemen. Toen we na verloop van tijd nog eens informeerden, bleek de archivaris de ruimte al enkele keren vruchteloos te hebben doorzocht. Met andere woorden: het boek was spoorloos.
Na de lezing kwamen mensen me feliciteren, en vertelden toen verbaasd hoe ze door de schepen benaderd waren met de vermelding dat het geen waar was, dat het boek niet verdwenen was maar zich gewoon op het archief bevond.
En ook de volgende dag, tijdens de voorstelling van het boek, opnieuw in het stadhuis, benadrukte hij nog eens dat het dagboek in het archief lag, en dat er al vage plannen waren – nu gebleken was wat een waardevol document het was – om er iets mee te gaan doen.
Jimmy en ik lachten eens naar elkaar en haalden de schouders op.
De twee dagen daarna moesten we signeren aan de oude tramstatie, de plaats van waar de Duitsers honderd jaar geleden naar het front vertrokken. De archivaris vertelde hoe kwaad de schepen was toen bleek dat het boek daadwerkelijk verdwenen was, en dat ze nu volop op zoek waren.
Jimmy vroeg of ze ook eens hadden gekeken in het lokaal waar wij het boek hadden mogen inzien en beschreef de plaats en de hoek waar we het boek zes jaar geleden hadden gefotografeerd. Dat was de ruimte die tegenover het archief lag. De archivaris zei dat het boek zich daar niet kon bevinden, dat het geen steek hield, maar, omdat Jimmy bleef volhouden, dat hij een kijkje zou nemen.
Daarnaast zou hij me een mailtje sturen met kopie's van landkaarten uit die tijd die ik nodig had om de juiste straatnamen te hebben voor een ander verhaal dat ik momenteel over de eerste wereldoorlog schrijf.
Twee dagen later zag ik op Facebook een post van schepen Lievens passeren:
“Uit de schatkamer van ons stadsarchief. Het dagboek van Jules Dujardin is een oorlogsverslaggeving van Wereldoorlog 1 verlucht met foto’s en krantenknipsels gemaakt door de in 1901 geboren Roeselaarnaar Jules Dujardin. Een deel is in stylo geschreven en de stylo dateert van lang na wereldoorlog 1. Het werk werd beëindigd in 1946. Een mooi werkje waarvan fragmenten als inspiratie dienden voor de strip altijd ergens oorlog.”
Die avond kreeg ik een mailtje van de archivaris met de gevraagde plattegronden. Ik bedankte hem, en vroeg of ze iets geweest waren met de tips van Jimmy omtrent de plaats van het verdwenen dagboek. Hij schreef terug:
'Dag Rino, Graag gedaan! En ja, hoor, de dagboeken zijn terecht na de gouden tip van Jimmy!'
'Dus de boeken hebben zes jaar op dezelfde plaats gelegen?' stelde Jimmy verwonderd vast toen ik het hem vertelde.
Kortom, het was dus weer een heel leerrijke ervaring.

VOORSTELLINGSWEEKEND ALTIJD ERGENS OORLOG

Een fantastisch weekend waarin we Altijd Ergens Oorlog 2 mochten voorstellen en aan de man/vrouw brengen. Donderdag een lezing in het stadhuis, vrijdag de officiële voorstelling, zaterdag signeren aan de oude tramstatie (vanwaar de tram honderd jaar geleden soldaten naar het front bracht) en vandaag, tijdens de 27ste Krottegemse Rommelmarkt, voor de Barlaban in de Sint-Hubrechtsstraat. Een mooie wisselwerking met de oude tramstatie: wij stuurden er geïnteresseerde passanten heen, en de toezichthouders daar stuurden mensen die voor het boek kwamen naar ons. En wat je ook voor zijn neus schoof, Jimmy draaide er zijn hand niet voor om en signeerde het in een mum van tijd en met zichtbaar genoegen...




ODE AAN JULES DUJARDIN

Een lezing geven in het stadhuis over het dagboek van Jules Dujardin. Ik heb mezelf vervloekt omdat ik de me in die positie had gebracht. Wie dacht ik wel dat ik was! Lezingen geven! Maar het stond in de sterren geschreven dat het zou gebeuren, en in de folder van 't stad. Dus las ik het dagboek van Jules opnieuw en selecteerde enkele aangrijpende stukken. Probeerde het geheel te duiden.
Niets zo saai als een lezing waar iemand voorleest, ik kreeg er nachtmerries van. Maar Jules is zo goed, dat kun je niet improviseren. Je moet de jongen, want dat was ie toen hij het schreef, recht doen. Dus las ik zijn woorden voor, anderhalf uur lang.
Je leest en kijkt op, en probeert daarna meteen weer aan te sluiten in je tekst.
Pas later besefte ik wat ik had gezien.
De gezichten van al die mensen die geraakt waren door het verhaal. Die honderd jaar terug waren gekatapulteerd, middenin de groote oorlog. Iedereen was mee.
De groote stilte, zo verwoordde iemand de reactie van de zaal achteraf.
Jules Dujardin, ik wou dat ik je de hand kon schudden, en zeggen: ik wou dat je dat allemaal niet had hoeven mee te maken. Maar je hebt het meesterlijk opgeschreven!


maandag 19 november 2018

AMBASSADEUR VAN DE KRINGLOOPWINKEL

'En, heb je je een beetje geamuseerd?' vroeg ze op de terugweg. Ik begon al pijn in mijn hoofd te krijgen van de witte wijn. Een beetje te gulzig geweest. Het was zaterdag, en na het laatste uur van een intense werkweek was ik zo vlot mogelijk naar huis gereden, met de zeven kilometer marge in het achterhoofd. Me snel omgekleed en het broodje dat ze voor me had klaargemaakt, verorberd naast haar in de wagen terwijl ze naar de vernissage van de tentoonstelling reed - waar we hoe dan ook te laat zouden arriveren.
'Ja,' zei ik, 'maar het ging de hele tijd over de kringloopwinkel'.
'Dat komt ervan,' zei ze, 'als je er verhalen over schrijft!'
'Ik weet het,' zei ik, 'maar toch. Het begon toen ik thuiskwam, je weet wel, Nadine van een beetje verder in de straat? Ze kwam me tegemoet en zei dat ze nu een Spotify abonnement heeft. En vroeg toen of de kringloopwinkel interesse zou hebben in haar stereo installatie. Dat het toch zonde was om iets dat perfect functioneert, weg te gooien? Want dat er toch nog altijd iemand blij mee zou zijn? Ik beaamde want ze had natuurlijk gelijk.
Ze voegde eraan toe dat ze nog wel een en ander mee te geven had.
En toen we binnenkwamen bij de tentoonstelling liep ik de oude meester tegen het lijf, je weet wel? Met zijn bulderende stem? En die vroeg me meteen of er soms van die oude fietspompen bij ons te verkrijgen waren. Want hij had er eentje nodig voor een toneelstuk. En terwijl we daarover bezig waren, klampte iemand anders me aan, je kent haar hoor, ze volgt les op de academie, met de vraag of ik geen oud verroest vogelkooitje had staan.'
'Het is niet waar! Echt? Wat zei je? Het is weekend? Vanaf dinsdag ben ik weer beschikbaar?'
'Nee, want die mensen spreken dat niet met elkaar af. En het gebeurt wel meer dat ik gevraagd wordt om naar iets uit te kijken. Een fiets. Of bierglazen. Rollen behang om op te tekenen. Weet je nog, die honderden pluche dieren voor dat toneelstuk? Of de oude bestekken en dat kapotte speelgoed voor de academie?
Ze wou dus een oud vogelkooitje voor een werk waarmee ze bezig is. En dat ik een mailtje stuurde als er eentje bij ons binnenkwam. En daarna raakte ik in een gesprek verzeild waarin ik moest uitleggen wat het verschil was tussen een ophaling van meubelen en de werking van onze inboedelservice. Want die mensen hadden door een sterfgeval een huis leeg te halen.'
'Dus jij bent nu het aanspreekpunt van de kringloopwinkel?' vroeg ze, niet zonder enige ironie in haar stem.
'Het zijn lieve mensen en het is ook helemaal niet erg, maar het was toevallig wel allemaal na elkaar.'
'Maar nu ben je klaar met werken!' zei ze terwijl ik uitstapte om de poort te openen.
De buurman zwaaide en liep zijn huis snel binnen.
Dat herinnerde me eraan dat ik nog steeds voor een relax voor hem moet kijken. Niet te donker maar ook niet bleek van kleur. Niet te groot, en mechanisch, want er zit geen stopcontact in die hoek. En in een goeie staat.

SKOAN MATERIOAL

'De kringloopwinkel in Avelgem, met Rino!'
'Alloo, is t mè de kringloopwinkle?'
'Joat, mè Rino van de kringloopwinkle in Oavelgem!'
'Meuge k ik ne kée n twuk vroagn? Oale gyder wok meubels up?'
'Zeker en vaste!'
'K zoen veruuzn en kee t éen en t andre da j meugt een!'
'Aja? Wè, k goa ne kée n nummre van de transportdienst geevn! Moe moa zeggn uj gréed zyt voe te skryvn!'
'Ja wachte wei... En jamoa, zoen ze zyder ton morrn kunn komm?'
'Morrn! Dat is wel styf rap! Ge goa veel sjanse moetn een doavoarn… Moa ge kunn noais weetn! Miskien da ze doa in t roende moetn zyn mè ne camion! Ge kun moa probeern ee!'
'Zeg moa wei!'
'Nul zessnviftig, drientwientig, neegnentwientig, véertig!'
'A, moa kée sjuuste gebeld noa doa, en t pakte niemand up!'
'Ja, t is ool n bitje loate ee… Miskien moe j nog ne kée probeern?'
'Ja, t moe morrn oolesies weg zyn wan k moete myne sleutel ofgeevn an n eigenoare!'
'En over wuk goat t sjuuste?'
'Twoalf skoane, sterke stoeln, moa z een in t duuvekot gestoan en ge goa z éest ne kée moetn ofspijtn! En ne vrée skoane sterke toafle in éen stik, woa daj mè twoalfn an kunn zittn! N deen goa wok ne kée n wreeve moetn een, wan je stoenn by die stoeln… En ton nog ne stofne canapee, meen der verre noais in gezeetn! Splinterniewe! En gee gyder toch zukne n atelier née? Woa da j retoechn doet? Wan ge goat ne wel ne kée moetn èr overtrekkn! Jee n bitje ofgezien van uuze kattn!'
'Oeie… Da klinkt éegluk nie zoa goed... Z oan da verzeekre nie willn meepakkn, uuze chauffeurs...'
'Moh! Van wuk nie? Alliz, zukkn skoan materioal!'
'Jamoaja, der is wel veel werk an, ee?'
'Jah! En ge zy gy nog van ne goe joar gy! Ge zoe gy verzekers willn da t nog ool niewe is!'
'Eégluk moej t ozoa zien menéer; moest je gy t in ne kringloopwienkle zien stoan, zoej t zelve nog willn koopn?'
'Ba nink née! Wan k geeve t weg! Moa ge moe t nie een! Kee t ool dikknst hoard, dat de kringloopwienkels zoa zindelijk gekomn zyn! Ge goa doamee moetn uplettn wei!'
'Nu moawé, menéer, weet je wuk? Bel gy moa nog ne kée noa transport! Miskien springn ze doa wel n gat in de lucht van contentement!'
'Aja, k zoe nog n bitje peizn! Alliz, k goa nog ne kée probeern!'
'En u ze vanoavnd nie mée uppakkn, moej morrnnuchnd tieluk nog ne kée belln ee!'
'K goa da zeekre doen! Bedankt ee!'
'Geirne gedoan, en ne goe n oavnd ee! En véél succes!'

SIGMUND UND SEIN FREUND

Ooit, lang geleden, had ik een gesprek met de frontman van Sigmund und sein Freund voor de RifRaf. Het is, zoals ik al aangaf, lang geleden. Maar ik herinner me nog de vreemde omgeving waarin ik terecht kwam en die je kunt omschrijven in een zin waarin woorden staan zoals drift, begeerte, vuur, occult, voodoo, duister en wellust. Het was voer voor kenners en die bevonden zich soms ver buiten de landsgrenzen en waren vaak niet van de minsten. Zo kwamen ze onder meer in 120 minutes van Paul King op MTV. Dirk van Severen zou een kunstenaar in meerdere disciplines blijken. Hij staat nog altijd op de barricaden, al is het nu eerder met beeldend werk: weerspannig, onthutsend én sensueel maar nooit vrijblijvend...
Maar dat den Dirk mijn boek zou lezen en daarna zou besluiten promo te voeren voor het ding, had ik nooit verwacht!


WAAROM

Marina en Zainab zitten helemaal aan het eind van de tafel naast elkaar. Hoewel Zainab slechts een beetje Nederlands begrijpt, en Marina enkel West-Vlaams spreekt, lijken ze in een discussie verwikkeld. Ook nadat de werkbespreking begonnen is, gaat de woordenwisseling verder.
'Marina en Zainab, wat is er aan de hand?'
De discussie valt stil. Plots richt Marina zich op, en wendt zich strijdlustig naar me.
'Ja, ze vroagt woarom da wyder nie an under zyn! Wuk moe k ik doarup zeggn? Da t normoal is zeker? Da we nie an under zyn? Wyder zyn wyder en zyder zyn zyder é! En t is ol ookn ozoa gewist! Alléz, ik ee eur wel géern, moa ja, ke kenne k ik eur ee, en k weete da ze zy n broave is. Nu en ton komm eur joenges speeln mè de myne. Of goan de myne noa doa. T is moa da k wille zeggn. Moa ool de réeste? Da weete k ik nie ee! Wan ke kenne under nie! Wuk komm zyder ier éegluk wok doen? Kun ze nie gunter bluuvn?'
Soms weet je niet waar te beginnen.

zondag 18 november 2018

LAT MY NU NIE VOOLN

('NE ME QUITTE PAS' IN T WEST-VLAMS)


Lat my ier ny zittn
Ooles slyt en kuj vergeetn
en wuk n avance dat t uus spyt
Ort, uuze miseerje is versleetn
t is ool verloorn tyd
We moetn nu voar uus kykn
anders is t lik n ploate die bluuft angn
en voe n twien die doad is
is te loate
moa wieder kunn 
nog erbegunn

Moa lat uus nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln

K goa an de zée n uus 
voe joe bouwn
woa da j ool kunt doen wuk da j wilt
n paradys 
woa da k joe up andn kunne droagn
en k goa doa ton gedichtn 
voe joe skryvn
binst da we luustern 
noa de skoenste skyvn
van Jacques Brel
In myn erte zy j gy myn godinne
In myn land myn keuneginne

Moa lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln

Lat my ier nie zittn
We goan were lik begunnelingn zyn
K goa joe bewyzn da we t kunn
En dat r nog koppels zyn die vul vier
voe n twidde kée zyn erbegunn
En we goan zwygn 
van dedee die achter zyn gebleevn
Zoa da we were voars kunn 
mè uus leevn

Moa lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln

Let up van ne noedn vulkoan 
woa dat r géen leevn mée in zit
Ge zoe nog léluk kunn verskietn 
ut n were begunt te beevn
Of da stik groend woa dat r 
nietn up lykt te groein
Moa woarup dat ooles stoat te bloein 
u j nog n kée kykt
T is lik oend en katte zeggn de minsn 
ut n twoasn nie goat
moa moe ze doa nu toope 
in da mandeke zien sloapn!

Moa lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln

Lat my ier nie zittn
Myn troann goan droogn
En myne moend goa zwygn
En k goa in ne noekske kruupn 
voe noa joe te kykn
Oe da j danst en were kunn lachn
En voe noa joe te luustern
Oe daj were plekke makt 
voe my in joe gedachn
k goa nie up joen zenuwn werkn
in j ne weug loopn
en k goa géen woord tevele zeggn
K wil ooles doen 
omda j nie zoe verleggn

Moa lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln
Lat my nu nie vooln


SOAI AFFAIRE

We liepn roend up de rommelmarkt in Meulebeke. Ka compasje mè Toetn. Ze wos zoa bly toen da we de lisse paktn voe te goan wandeln. Moa in de plekke van ne groate wandelinge woaby da ze koste snuffeln an oagn en murtjes of eur koste droain in ne veugelstroent in t ges, zat z ier vaste tussn minsn die mè under andn up underne rugge stoenn te loern noa ool diene noedn briel. Binst da z achter eendn a kunn zittn! Nu en ton zag ze ne nandern noend die in t selste parket zat, en t wos lik of da da eur kalmeerde. En da z ool ne kée n brokke van ne woafel a gevoenn, en ne stéert van ne stokvis ielp verzekers wok.
We stoenn te kykn noa ne oop tuug van ne twien die verzekers zyne zolder a gekuust; t wos ool koeiroste en ier en doa oengn der zels nog kobbenettn an. En ja verzekers éesn uuls gespoard, t lag der vul van.
'Kée compasje mè Toetn', zeie k.
'Ja!' zei ze, 'ze zeg verzekers: Wukn soai affaire is dat ier!'
We liepn troage deure, moa k zoage vanuut ne noogoek oe datr n twien zyn nooft mè ne snak noar uus droei. K geboarde van nietn en k zoage dat n deen wos van wien da da tuug doa lag. Zyn oanzichte! Ge koste skoane zien dat n serieus in zyn gat gebeetn wos. Achternoa besef je dat t géen avance is, moa up da moment peisde k dak n twuk moeste zeggn.
'Ge moet r nie up lettn, t is uuzne noend die da peist', zeie k teegn èm.
'T is my ool gelyk!' snakte ne. 'K oare t olyk nie!'

SECRETARESSE

Faisal gunt zichzelf geen rust tijdens de pauze. Hij wil constant zijn Nederlands oefenen. En dat je hem corrigeert telkens hij een fout maakt.
Hij neemt een zwarte, een gele en een rode stift uit het blik voor ons en legt ze in die volgorde op tafel.
'Dat is Belgische vlag.'
'En wat is de Afghaanse Vlag?'
Hij vist de gele stift er van tussenuit, schuift de rode tegen de zwarte en legt daar een groene naast, waarna hij triomfantelijk naar me lacht.
'Welke is de mooiste vlag?'
Hij kijkt eventjes bedenkelijk naar me, merkt dat ik ernstig ben, en laat zijn blik op de stiften zakken.
'Kleur van vlag maakt niets uit', zegt hij. 'Afghanistan is mijn land, ik hou van mijn land. Het is niet goed in mijn land en dat is jammer. Maar in België is het goed. En goede mensen in België. Ik ben blij dat ik hier ben.' Hij stopt de stiften terug in het blik dat op tafel staat.
'Hoeveel provincies in België?' vraagt hij plots.
'Negen', zeg ik snel.
'Tien!' Hij roept het bijna, het enthousiasme van een kind.
'West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Oostende, nee niet Oostende, Antwerpen, Limburg, Luik, Luxemburg, Vlaams-Brabant, Waals-Brabant, Namen en Henegen, Henogen, Henegon...'
'Henegouwen', verbeter ik hem, hij knikt.
'De president van België heet Filip.'
'Er is geen president in België', zeg ik.
'Maar Filip...', zegt hij.
'Filip ja, maar president, nee.'
'Nee, nee, hoe zeggen...'
'Koning', zeg ik.
'Ja, koning Filip!'
'Weet je het verschil tussen koning en president?'
'Ja, president is keuze van mensen. Koning keuze van papa!' Je kunt niet anders dan meelachen, het is zo aanstekelijk als hij lacht.
'Weet je al wat je hierna wil doen?'
Hij weet meteen wat ik bedoel.
'Ja, eerst ga ik taal leren. Daarna kijk ik voor ruibewuis.'
'Rijbewijs.'
'Ja, ruibewuis. En dan leer ik computer. Héél belangrijk, computer!'
'En wat ga je daar mee doen? Met wat je leert?'
Verlegen slaat hij de ogen neer.
Je ziet het wel vaker bij deze jonge mannen die hun jeugd gemist hebben door op de vlucht te zijn. Een lange, moeilijke reis vol ontberingen die hen gehard heeft, en waardoor ze een eelterige bolster hebben aangemaakt die je als buitenstaander maar moeilijk kunt peilen. Maar als je hun vertrouwen wint, kun je een glimp van de inzittende opvangen en zijn het plots weer kinderen. Heel ontroerend is dat. 
Laatst toonde hij me onder het eten een filmpje op You Tube; een forse man die in een fitness center op een bank gaat liggen. Een tweede man reikt hem een halter met gewichten aan. De eerste man maakt zich klaar om het ding aan te nemen, het ziet er allemaal heel ernstig uit. Maar als de halter in zijn handen belandt, ontsnapt er hem een forse wind. Ogenblikkelijk barst iedereen in het filmpje in lachen uit. Het was beslist niet voor het eerst dat Faisal ernaar keek, maar ook hij gierde van het lachen, viel bijna van zijn stoel en moest nadien de tranen uit zijn ogen vegen.
'Ik wil secretaresse worden.'
'Wat? Secretaresse?'
'Ja, is goed werk!’
‘Maar dan zul jij eerst naar ziekenhuis moeten, Faisal.'
'Waarom naar ziekenhuis? Nee nee, niet naar ziekenhuis. Ik secretaresse worden!’
Ik sta recht en veeg een deel van het bord af, neem een krijtje en schrijf ‘secretaresse'. Daaronder schrijf ik 'secretaris'.
'Kijk Faisal, secretaresse is een meisje. Daarom zul jij naar ziekenhuis moeten. Maar wil je dat niet, dan kun je nog altijd secretaris worden. Dat is een jongen.' Hij begint hoofdschuddend te lachen.
‘Secretaris’, zegt hij, 'ik wil secretaris worden.'
'Hoelang ben je naar school geweest, Faisal?'
'Tot vierde' zegt hij.
'Hoe oud was je toen?'
'Ik was dertien, en toen ben ik naar hier gekomen. Ik wist niets. Helemaal niets! Alles over de wereld heb ik hier geleerd, in België.’
'Waarom wil je secretaris worden? Wat wil je dan doen als werk?'
'Telefoon opnemen bij dokter!' zegt hij. 'Of in OCMW, aan loket zitten en mensen doorsturen!'
'Dat lijkt me een plan', zeg ik.
'Maar eerst moet ik goed Nederlands leren', zegt hij. 'Jij moet helpen, hier in kringloop, om taal goed te maken!'
'Om juist te leren spreken', zeg ik.
'Ja', zegt hij vastberaden, met een koortsachtige blik waarmee hij ambitieus voor zich uit staart.
‘Om juist te spreken voor Faisal!’

VERNIS

Ze komt hier enkele keren per week langs; een kort geblokte gestalte, haar haar in een dot en hamsterwangetjes. Eerst dachten we dat ze ergens kwaad om was, maar ze kijkt gewoon zo chagrijnig. Dat ze niet antwoordt op verwelkomingen of een 'tot ziens!', is ook heel normaal - hebben we ondervonden. Ze kijkt niet naar je, zelfs niet als ze je iets vraagt. En een bedankje kan er nooit vanaf. We nemen het haar niet kwalijk, zo is ze nu eenmaal.
De verrassing was dan ook des te groter deze namiddag, ik was bezig met het prijzen van fietsen toen ze eraan kwam, maar dit keer keek ze me lachend aan en liep kordaat naar me toe.
'Amai, zo'n mooi artikel in de Dag Allemaal! Hoe ben je daarin terecht gekomen? Drie pagina's! Mooie reclame ook voor de kringloopwinkel... Zijn ze naar hier gekomen voor een interview? Allez, proficiat hoor!' Ze is de derde deze week die me erop aanspreekt. Het is dus waar dat een nummer van het tijdschrift wekenlang van hand tot hand gaat.
Dat het daarna soms nog jaren in de wachtzaal van de dokter ligt, had ik zelf al ondervonden.
Veel meer dan lachen en knikken kon ik niet doen, want ik kreeg er geen woord tussen. En voor ik het goed en wel besefte, liep ze weer verder dus had het geen zin meer om te proberen nog iets toe te voegen aan het gesprek. Toch altijd verrassend als iemand plots ontpopt tot een geheel ander persoon dan diegene die je op basis van indrukken en vooroordelen voor je denkt te hebben. Dat moment dat het ijs breekt en je een glimp opvangt van de mens onder de vernislaag.
Waardoor ik, toen ze even later met een volle boodschappentas terug naar buiten liep, 'tot ziens!' riep. Maar ze keek strak voor zich uit met dat norse gezicht, en gaf opnieuw geen kik meer.

ZENUWN

Ge wos nie an de kerke
Ge werkte oole doage en de zundag
ging je noa de vinkezettinge
Snoavns zat je t liefste oolene
in de keukne mè j ne muziek
Ge a niemand noadig
en ge lachte mè de minsn
die van de zenuwn wistn
T wos joe ool gelyk
Nu oare k da je vele scréemde
en gebeedn las in bedde
omda j nie koste sloapn
Da j héele doagn
pilln pakte teegn de zenuwn
die joe ploagden en da j
de radio luwe zette
voe joe te verdoovn en da j
snachs verdoolde in je n uus
Doa lig je nu
(up joene buuk, oe méer da j skart…
éen van joen favoriete kluchtn)
Joen oogn zyn toe
joen koakn zyn ingezakt
géen muziek mée voe joen oarn
Joen zenuwn zyn stille gevooln
géen mins da j nog moe luchtn
en joen lippn
een z an mekoar geplakt

HUMO

Iedere week kijk je in je Humo; op een recensie durf je niet hopen maar misschien, heel misschien maakt iemand wel een toespeling op je boek... En kijk, vandaag was het zover! Mooi ook, de nieuwe betekenis dat het woord Kruimels hier krijgt. 
Zou ik dit het voorspel mogen noemen?


ZAKKN ME KLEERN 3

'De kringloopwinkel in Avelgem, met Rino.'
'Hallo, t is ier nog ne kée met ik ee, ge wit wel? Van die zakkn mè kléern?'
'Ja madam?'
'T is toch vandoage ee da ze komm?'
'Joat madam, kee doaves ool ne camion gezien, ze zyn up boane.'
'Jamoa, da stoa ier ool buutn van te n achtn ee! Woarom moet da zoa tyluk buutn stoan u ze moa zoa loate komm?'
'Ja madam, ze moetn zydre ne groatn toer doen en ze weetn zydre nie oevele da der goa buutn stoan en oeveel werk da ze goan een... Moa ge meugt erup reeknen, ze komm gelyk oloe!'
'Ja, wan ool die skoane kléern… Moeste t begunn rinn!'
'Joat, moa toet nu toe een we chance get ee! Ee? Alloooooo!'