dinsdag 20 november 2018

HET MYSTERIE VAN HET AL DAN NIET VERDWENEN DAGBOEK VAN JULES DUJARDIN

Op donderdag 4 oktober, om acht uur 's avonds, gaf ik een lezing uit de dagboeken van Jules Dujardin in de Gemeenteraadszaal van het Roeselaarse Stadhuis. Ik heb geen ogenblik getwijfeld toen men me vroeg. Het bood me de mogelijkheid om Jules eer aan te doen. Het was ook een kans om het boek nog eens volop in de schijnwerpers te zetten vooraleer het opnieuw, en misschien wel voorgoed, in de vergetelheid wegzonk. Ik vond dat ik dat Jules, na zijn hulp aan ons, wel verplicht was.
Dus begon ik met de toch wel onthutsende vermelding dat het boek vermist was. Dat men het stadsarchief ondertussen al enkele keren doorploegd had, maar het niet meer terugvond. In de pauze kwam de schepen van cultuur, Dirk Lievens, me op de vingers tikken. Dat ik dat niet had mogen vermelden.
'Hoezo?' zei ik. 'Voor wij met het boek aan de slag gingen, was er niemand die nog weet van het boek had, en als ik nu zwijg, wordt er ook niet meer naar gezocht.'
Toen ik het scenario van Altijd Ergens Oorlog schreef, wou ik eerst en vooral een rode draad spinnen met waargebeurde feiten die als kapstok kon dienen. Daaraan zou ik dan de belevenissen van mijn personages ophangen. Belevenissen die eveneens gebaseerd waren op waar gebeurde feiten. Jimmy had weet van een authentiek dagboek dat zich in het archief van de stad Roeselare bevond. Op verzoek mochten we het boek bekijken, we mochten er zelfs foto's van nemen, maar we konden het niet ontlenen. Wat maar normaal was natuurlijk, aangezien het de enige kopie was van het werk. Zo hebben we het hele boek gefotografeerd, Jimmy die de pagina's omslaat terwijl ik de foto's neem. Thuis sneed ik de foto's digitaal bij tot het juiste formaat, maakte ze iets scherper en bundelde ze in een pdf die ik afprintte. Zo kwam ik tot een boek van 420 pagina's.
Op de lezing, na mijn vermelding dat het boek vermist was, gooide ik een pak papier op de tafel voor me.
'Ziehier, voorlopig de laatste kopie', zei ik.
Tijdens de pauze nam de schepen de toch wel indrukwekkende stapel pagina's vast.
'Dit is dus ons boek', zei hij.
'Nee,' zei ik, 'dit zijn de foto's die wij van jullie boek namen, die we bewerkten en in een pdf opsloegen, en tenslotte hebben afgeprint.'
Hij legde de pak papier terug.
De voorbereiding voor de lezing was heel arbeidsintensief, je mag gerust stellen dat ik het een beetje onderschat had. Om te beginnen moest ik het boek helemaal opnieuw lezen. Voor het scenario van het eerste deel van Altijd Ergens Oorlog, de graphic novel over de gevolgen van de oorlog voor de bevolking in Roeselare die ik samen met tekenaar Jimmy Hostens wou maken, had ik het relaas van Jules al eens gelezen, een kleine zes jaar geleden, samen met verschillende andere dagboeken, terugblikken en getuigenverslagen over de eerste wereldoorlog in en rond Roeselare. Toen we aan het tweede deel van ons verhaal begonnen, las ik het dagboek van Jules opnieuw.
Het is een uiterst boeiende leeservaring. Aanvankelijk vult Jules zijn dagboek met grote tussenpozen aan. We bevinden ons in de verwarrende en broeierige dagen die aan de Groote Oorlog voorafgaan. Maar naarmate de aanwijzingen sterker worden dat de strijd onafwendbaar is, begint hij regelmatiger te noteren, met soms meerdere aantekeningen op dezelfde dag. Zo kunnen we van op de eerste rij toezien hoe de legers zich langs beide zijden opmaken voor de op handen zijnde confrontatie. Jules noteert wat hij in zijn omgeving hoort of in de krant leest en vult dat aan met zijn eigen ervaringen en bedenkingen. Langzaamaan krijg je een beeld van hem: de oudste zoon van een gezin met zes kinderen waarvan het jongste enkele maanden oud is, die ontredderd vaststelt hoe de wereld zoals hij die kent een dreun van jewelste krijgt. Eerst is iedereen ervan overtuigd dat de strijd van korte duur zal zijn, en de oorlog alweer afgelopen, nog voor die wel en goed begonnen is. Op Schuwe Maandag echter mag de bevolking al eens proeven van wat hen de komende tijd te wachten staat. De Roeselare binnenmarcherende Duitsers, velen nog halfdronken van de vorige avond, worden onder vuur genomen door enkele achtergebleven Franse soldaten en denken dat het de bevolking is die hen aanvalt. De tol is hoog; 39 burgers worden lukraak uit hun huizen gehaald of van straat geplukt en geëxecuteerd. Het is het begin van een lange, wrede nachtmerrie waar velen niet meer uit zullen ontwaken. De zwierig en passioneel geschreven aantekeningen van Jules vormen een heel authentieke kijk op het gebeuren, en zijn nu eens hoopvol en poëtisch, en dan weer radeloos en verslagen. Je krijgt een ongepolijst en confronterend beeld van wat het is om in een oorlog terecht te komen.
Voor de lezing las ik het boek dus voor een derde keer en selecteerde toen de stukken die ik voor wou lezen. Vooral stukken die we niet voor de strip hadden gebruikt.
Ik heb me meerdere keren verwonderd over de scherpe blik en taalvaardigheid van Jules, me afgevraagd of er misschien geknoeid kon zijn met zijn aantekeningen, en of ze wel authentiek waren. De pagina's 350 tot 373 lijken met balpen geschreven, in tegenstelling tot de pagina's ervoor en erna: daar werd een pen gebruikt wat vanzelfsprekender is voor die tijd. Want de balpen werd pas vanaf de jaren vijftig massaal in gebruik genomen. Maar op die bladzijden is het papier ook bleker, en zijn er weinig of geen verkleuringen te zien, en er werden ook geen correcties op aangebracht, dit alles in tegenstelling tot de andere pagina's. Misschien was het origineel in een zodanig slechte staat dat Jules het later overschreef? Want dat hij zijn dagboek nadien nog bijgewerkt heeft, bewijst het naschrift dat hij er na de tweede wereldoorlog heeft aan toegevoegd, en waarin hij de Duitser als mens probeert te ontleden. Twee oorlogen waren er duidelijk teveel aan.
Dat Jules zijn dagboek nadien herschreef zou verklaren waarom sommige anekdoten zo meesterlijk opgebouwd werden. Die taalvondsten en zwierige schrijfstijl. Hij is geen Hugo Claus natuurlijk, maar het lijkt ook geen vijftien, zestienjarige die hier aan het woord is.
En toch denk ik dat het hier voor het grootste gedeelte de originele aantekeningen betreft. Je moet die nieuwjaarsbrief maar eens bekijken (zie de dossierpagina's in Altijd Ergens Oorlog 2). Welke volwassen man zou zoiets op deze manier verwerken? Daarnaast zijn er ook de vele krantenknipsels uit die tijd die hij in zijn dagboek kleefde en omwond met aantekeningen en opmerkingen. Je ziet duidelijk waar hij op een bepaalde dag iets opschreef, en er later op diezelfde dag nog wat aan toevoegde, wanneer er weer iets meldenswaardigs voorgevallen was.
En tot slot: het maakt me ook niet zoveel uit, of dit nu het oorspronkelijke verhaal is, of een iets meer geromantiseerde, herwerkte versie. Het is gewoon een heel authentiek, aandoenlijk en hartverscheurend relaas van een gewone burgerjongen die temidden in die Groote Oorlog zat en daar, tussen de vijand, moest zien te overleven.
Omdat we er van meet af aan voor kozen om het wedervaren van gewone burgers te brengen, was het boek van Jules 'gefundenes fressen'. Alles werd vanuit de ogen van een kind verteld en dankzij hem wist ik al snel waar ik naartoe wou met mijn verhaal. Meer dan enig ander boek dat ik over de oorlog las, heeft het mijn koers bepaald. Het stak me een beetje dat we niet meer met het dagboek konden doen. Want het was niet de bedoeling dat Altijd Ergens Oorlog het boek van Jules ging worden. Na het verschijnen van het eerste deel heb ik me in menig interview de vraag gesteld waarom het boek van Jules niet kon worden uitgebracht, vanwege de geschiedkundige waarde maar ook als eerbetoon aan onze voorouders wiens levens zwaar gehypothekeerd werden.
Toen we met het tweede deel bezig waren, besloten Jimmy en ik dat er aan het eind zeker een dossier aan Jules gewijd moest worden. Naast een zeldzame foto van Jules als kind wilden we twee pagina's uit zijn dagboek publiceren. Omdat we meenden dat de kwaliteit van onze foto's onvoldoende zou zijn (wat uiteindelijk niet zo was), vroegen we of we het boek nog eens mochten inzien, om een betere foto te kunnen nemen. Toen we na verloop van tijd nog eens informeerden, bleek de archivaris de ruimte al enkele keren vruchteloos te hebben doorzocht. Met andere woorden: het boek was spoorloos.
Na de lezing kwamen mensen me feliciteren, en vertelden toen verbaasd hoe ze door de schepen benaderd waren met de vermelding dat het geen waar was, dat het boek niet verdwenen was maar zich gewoon op het archief bevond.
En ook de volgende dag, tijdens de voorstelling van het boek, opnieuw in het stadhuis, benadrukte hij nog eens dat het dagboek in het archief lag, en dat er al vage plannen waren – nu gebleken was wat een waardevol document het was – om er iets mee te gaan doen.
Jimmy en ik lachten eens naar elkaar en haalden de schouders op.
De twee dagen daarna moesten we signeren aan de oude tramstatie, de plaats van waar de Duitsers honderd jaar geleden naar het front vertrokken. De archivaris vertelde hoe kwaad de schepen was toen bleek dat het boek daadwerkelijk verdwenen was, en dat ze nu volop op zoek waren.
Jimmy vroeg of ze ook eens hadden gekeken in het lokaal waar wij het boek hadden mogen inzien en beschreef de plaats en de hoek waar we het boek zes jaar geleden hadden gefotografeerd. Dat was de ruimte die tegenover het archief lag. De archivaris zei dat het boek zich daar niet kon bevinden, dat het geen steek hield, maar, omdat Jimmy bleef volhouden, dat hij een kijkje zou nemen.
Daarnaast zou hij me een mailtje sturen met kopie's van landkaarten uit die tijd die ik nodig had om de juiste straatnamen te hebben voor een ander verhaal dat ik momenteel over de eerste wereldoorlog schrijf.
Twee dagen later zag ik op Facebook een post van schepen Lievens passeren:
“Uit de schatkamer van ons stadsarchief. Het dagboek van Jules Dujardin is een oorlogsverslaggeving van Wereldoorlog 1 verlucht met foto’s en krantenknipsels gemaakt door de in 1901 geboren Roeselaarnaar Jules Dujardin. Een deel is in stylo geschreven en de stylo dateert van lang na wereldoorlog 1. Het werk werd beëindigd in 1946. Een mooi werkje waarvan fragmenten als inspiratie dienden voor de strip altijd ergens oorlog.”
Die avond kreeg ik een mailtje van de archivaris met de gevraagde plattegronden. Ik bedankte hem, en vroeg of ze iets geweest waren met de tips van Jimmy omtrent de plaats van het verdwenen dagboek. Hij schreef terug:
'Dag Rino, Graag gedaan! En ja, hoor, de dagboeken zijn terecht na de gouden tip van Jimmy!'
'Dus de boeken hebben zes jaar op dezelfde plaats gelegen?' stelde Jimmy verwonderd vast toen ik het hem vertelde.
Kortom, het was dus weer een heel leerrijke ervaring.

Geen opmerkingen: