donderdag 20 oktober 2011

RONNY

Ze woonden op wandelafstand, en hadden me gevraagd om naar hun oude boeken te komen zien. Ze verhuisden naar een appartement op de zeedijk in Blankenberge, een gezamelijke oude droom, en wilden van een stuk verleden af.
'n Is juste naar 't wc', zei de vrouw toen ze de deur opende. Ze had twee gigantische wallen onder een stel wakkere ogen in een verder niets bespaard gebleven gezicht. Tijdens een snelle screening van de boekenkast registreerde ik enkele plankjes Lecturama, Reader's Digest, Konsalik, een rijtje streekromans en vreesde het ergste.
In de met meubels dichtbebouwde woonkamer was het zoeken naar een doorgang. Tenslotte bereikte ik een versleten zetel aan een reusachtig raam. Ze maakte duidelijk dat ik plaats moest nemen. Van hieruit kon ik op het marktplein neerzien. Het was een indrukwekkend uitzicht, maar tegelijk vroeg ik me af wanneer men deze ruimte voor het laatst gelucht had.
Ik hoorde hoe iemand een toilet doortrok.
De man kwam aangeschuifeld. Hij stak me een vochtige hand toe.
'Sorry, zonet mijn handen gewassen.'
Zijn krachtige, donkere stem hanteerde een onverwacht deftig, ouderwets aandoend Nederlands. Het was een groot contrast met het dialect van de vrouw die me ondertussen een kop lauwe koffie inschonk.
'Er staat hier genoeg voor twee menagen' zei ze. 'En ik ben drieëntachtig, en hem is zevenentachtig...'
Toch zag hij er een heel stuk jonger uit dan zij.
'Ken je oltemets niemand die iets met een oud servies is?' Ze toonde me een bebloemd parelmoeren kopje in het dunste porselein dat ik ooit zag.
''t Trouwservies van me moeder', zei ze, terwijl ze het kopje in haar handen ronddraaide. Het ontzag stond in haar ogen te lezen.

In de man brak een hevige hoestbui los. Hij sloeg gewelddadig met een hand tegen zijn borstkas en hapte tussen het krakende hoesten naar adem. Maar de onverschilligheid van de vrouw wees erop dat ik me geen zorgen moest maken. De man haalde een zakdoek tevoorschijn en depte zijn ogen. Toen hij sprak had zijn stem die plechtige toon hervonden.
'Ik ben destijds begonnen met het verzamelen van oorlogskranten. Vandaag ben ik in het bezit van de volledige reeks.' De man fluisterde nu, waardoor duidelijk werd dat dit allemaal heel bijzonder was.
'Ik ben mijn leven lang beroepsmilitair geweest.'
Het verklaarde meer dan hij kon vermoeden.
'Jaren geleden bood iemand me er vijftigduizend frank voor. Ik kan ze nu toch niet zomaar weggooien?' Hij gebaarde naar de hoek van de kamer waar zo op het eerste zicht gewoon een stapel oude kranten lag.
'Of een eetplekke', ging de vrouw weer verder. Ze wees naar een tafel die beladen was met postuurtjes, een paar kandelaars, een Maria beeld en een pendule - allebei onder een stolp - enkele heiligen, een bestekkoffer en tientallen glazen waarvan sommige met mij onbekende biermerken zoals Tempelier, Royal Ale of Speciale Poker.
'Da 'w hier geen glazen én zekers', mompelde ze.
'Haar man en mijn vrouw zijn kort na elkaar gestorven', verduidelijkte de man. 'Toen besloten we samen te gaan wonen wat ons door haar zoon niet in dank afgenomen werd. Maar dat is een ander verhaal.' Hij glimlachte.
'Dat was in 't jaar negenentachtig, en we konden allebei niets wegdoen', zei de vrouw. 'De verhuizers peinsden dat we niet heel juist waren. Vier slaapkamers, twee eetplaatsen, twee salons...' Ze keek om zich heen en haalde de schouders op. Het was duidelijk dat ook zij nu moeite had om te begrijpen wat hen destijds bezield had.
Ik keek met haar mee de ruimte rond. Aan het eind stonden twee verschillende vitrinekasten naast elkaar. Ervoor een eiken bureau met een metalen typemachine. Daartegen een dressoir met vier bolle deuren naast een ronde witte keukentafel met metalen poten, beladen met keukengerei. Verder nog twee salontafels, een commode -
'Nog door mijn nonkel gemaakt', zei ze, op haar beurt mijn blik volgend. Alles baadde in een sfeer van rustieke degelijkheid, van potdicht geplamuurde poëzie.
Ik werd bijna nostalgisch toen ik een doos vol cassettebandjes zag.
'Ja', zuchtte ze, 'we gaan dat ook mogen weggooien zekers... Wie speelt er nu nog bandekes?'
Er was werkelijk geen beginnen aan.

'En al z'n platen, wat gaan we daarmee doen? Ze zijn ook al meer dan dertig jaar oud.'
'Wat voor platen zijn dat?' vroeg de man.
'Wel, van Ronny, met al diene moderne djingle djangle... Kom', zei ze, en nam mijn arm vast. Ze liep me voor naar een slaapkamer. Er lag een oude sprei op het bed en er stak een bruin palmtakje schuin achter een kruisbeeld. Ze opende een overvolle kleerkast, de geur van mottenballen sloeg ons in het gezicht. Onderin stonden drie curverbakken met langspeelplaten. Mijn hart ging een tel sneller slaan, maar dat was van korte duur. BZN, Cliff Richard, Barry Manilow, Champaign, Foreigner, Kenny Rogers, F.R. David...
'Miene zeune was vroeger diskjockey.'
Ik dacht aan enkele vreselijke feestjes uit mijn jeugd. Nu zag ik dat het nog erger had gekund.
'Misschien wil hij ze wel terug', zei ik, hoewel ik dat zelf niet kon geloven.
Maar ze schudde het hoofd.
'Mijn Ronny komt al lang niet meer naar huis.'