vrijdag 25 januari 2019

DE GROTE MAGELHAENSE WOLK

Het jaar 2019 is onder een slecht gesternte begonnen. Terwijl steeds meer mensen om me heen het nieuws afzweren en er luidop van dromen om zich, net als Captain Fantastic, af te keren van de krankzinnig geworden wereld, lijkt de ondergang van onze planeet nog slechts een kwestie van tijd. De mensachtigen gaan onverminderd verder met het elkaar de aardbol rond zo zuur mogelijk te maken en indien mogelijk te verdelgen, waarbij alles wat ze op hun weg aanraken, of waar ze dankzij onze moderne technologie bij kunnen komen - van hoog in de ruimte tot diep in de aarde - leeggeplunderd, vergiftigd, voor dood achtergelaten en in een vuilnisbelt herschapen wordt. Business as usual, en tot zover niets nieuws onder de zon.
Ondertussen nemen, geluidloos, als in een vaccuum, de aanwijzingen toe dat er een eind komt aan al het leed, en dat we straks met zijn allen naar de eeuwige jachtvelden verhuizen. Niet dat ik me met Nostradamus wil meten, of met een andere orakel, maar naast het paginagrote fakenews in de kranten lees ik ook de kleinere kolommen - met des te meer interesse - het nieuws dat in de hoekjes weggemoffeld wordt en net daarom des te verontrustender is. Dit is het nieuws waarop niemand zit te wachten, want vrij van religieuze, economische en politieke doeleinden. Of Apollo nog aan toe: het nieuws dat je niet wilt verzinnen en waar niemand omheen kan!
Het bewuste stukje wees op een heel andere strijd, eentje die zich ver boven onze hoofden afspeelt. Want naast de mensen die, tijdens slapeloze nachten dwars doorheen dat zwaar vervuilde luchtruim naar de sterren staren - vol heimwee naar hoe-het-ooit-eens-was - zijn er ook nog diegenen bij wie deze hobby enigszins uit de hand gelopen is, en er hun brood mee verdienen.
Het betreft de astronomen van de Universiteit van Durham. Deze verzienden ontdekten namelijk dat er een grote donkere wolk boven onze melkweg hangt, die trouwens niets te maken heeft met het paadje over het land dat ik als kind dagelijks heen en weer nam naar de boerderij waar mijn beste vriendje destijds woonde, en wiens oudeheer mijn meegebrachte kit iedere keer weer vulde met een liter of twee verse koeienmelk, zoals mijn vader mij destijds probeerde wijs te maken.
Het betreft de Grote Magelhaense Wolk die om en bij de vijftien miljard sterren omvat, en waarvan al langer bekend was dat ze plannen had om hier eens op visite te komen.
De sterrenkijkers waren er aanvankelijk nogal gerust in dat we er met hooguit een bluts of een buil vanaf zouden komen; het gezegde ‘traffic in heaven is overestimated’ hangt in het universiteitsgebouw niet voor niets in Durham oak gebeiteld boven de deur naar de aula. Daarmee wordt bedoeld dat er naast die sterren binnen de Grote Magelhaense Wolk - net als in ons sterrenstelsel - nog onmetelijk veel plaats over is, en dat het wel zou moeten passen mocht het tot een treffen komen, en dat het er nu eens echt om zou moeten doen enz..
Tot het tot één van de wise guys doordrong dat al die lege ruimte bedrieglijk is, want alle sterren worden omgeven door zwaartekracht en het is precies deze drukkende leegte die de slaap van het zwarte gat diep in onze melkweg zou kunnen verstoren. De slechte reus die met een razende honger wakker wordt, zeg maar, en die je niet aan je tafel wilt.
Want éénmaal zo’n zwart gat hemellichamen begint te vreten, is het einde zoek. De Magelhaense kanjers worden dan tegen hun zin en vaak met zware trauma’s onze melkweg ingekeild, en we weten ondertussen allemaal wat er gebeurt met nieuwkomers die ons terrein binnendringen, ook al kunnen ze het niet helpen en zijn ze naar eigen zeggen maar op doorreis.
Het gezegde ‘van je melk zijn’ ligt hier voor de hand aangezien deze sterren zich verplicht zien zichzelf opnieuw uit te vinden, en hun baan moeten zoeken om zich aan te passen aan de grillige gravitatie van de populatie binnen ons sterrenstelsel waar de drukte op dat ogenblik razendsnel toeneemt, een verkeersgekte waardoor de kans op een botsing hier of daar op dat moment met de minuut toeneemt. De grootste vrees gaat uit naar de zon want o wee wanneer onze teerbeminde lichtster één van de klappen vangt, dan is de ellende niet te overzien.
Volgens de presbyopen of kosmosanalisten is dit alles niet eens zover gezocht, en bestaat er zelfs een kans dat het zonnestelsel hierdoor uit onze melkweg gecatapulteerd wordt.
Resultaat: Winter is coming!
Aangezien de zon zich ongeveer honderdvijftig miljoen kilometer van de aarde bevindt, zou het een kleine tien minuten duren vooraleer het onmogelijke tot ons doordringt en de eeuwige nacht valt. Bij heldere nacht zouden we nog sterren kunnen zien, maar de planeten verdwijnen. De aarde draait dan enkel om zijn as, waardoor er geen seizoenen meer zijn. De zee houdt de warmte nog even vast, maar elke dag wordt het kouder, en de temperaturen dalen algauw tot onder het vriespunt. Het begint te sneeuwen en na een week bedraagt de gemiddelde temperatuur min dertig graden. De ijsvlaktes in het barre noorden beginnen een veroveringstocht, en trekken naar het zuiden. Daar vallen de eerste slachtoffers terwijl de zee overal dichtvriest. Traag maar zeker veranderen mensen en dieren de aarde rond in ijssculpturen. De temperaturen blijven verder dalen waardoor ook de atmosfeer, noodzakelijk voor alle leven op aarde, tenslotte bevriest. Amen en uit.
De termijn waarop dit alles wordt voorspeld, misrekeningen niet inbegrepen, bedraagt naar schatting twee miljard jaar - qua vooruitzienheid best wel indrukwekkend als je weet dat de leeftijd van de aarde op vier en een half miljard jaar wordt geraamd - waardoor we nog even hebben om ons voor te bereiden. Zo liggen er bvb nog steeds mutsen, handschoenen, gewatteerde laarzen en skipakken in de kringloopwinkel in Avelgem.
Gelukkig bestaat er volgens hoofdonderzoeker dr. Marius Cautun van het Computational Cosmology instituut een redelijke kans dat we ongedeerd uit deze botsing zullen komen.
Hoera!
Dus duimen maar...

AAI

Ik zat tot over mijn oren in een aaiweb verstrikt
Geef toe: het kan eenieder overkomen
Maar ze was onverzoenlijk, hield het been stijf
Een aai voor een aai zei ze, en vertrok
De aaiplaatjes heb ik op een aaipod gezet
Aaifoto's kwamen in een aaiboek terecht
Eentje verschijnt als mijn aaifoon oplicht
Op een pieker moment onze aaifilms gewist
Het is te laat, ze aait nu iemand anders
Alsof ze me in haar hoofd heeft uitgedraaid
Onophoudelijk lekt er aaivocht uit m'n ogen
Een aai voor een aai zei ze, en nu doet alles aai

DEPRESSIE

Echt, depressief word ik daarvan… Je zou eigenlijk bijna hopen dat er iets met je oren is! Maar toen merkte ik dat er dan ook iets met mijn ogen moest zijn, want Knack Avond plaatste het als kop in zijn nieuwsbrief… Seksistisch, antisemitisch, racistisch, nationalistisch, homofoob… Terwijl ik naar het werk reed vernam ik dat Salvini aan een grote fractie werkt van rechtse Eurosceptici in het Europees parlement en vanavond, onderweg naar huis, dat Dries Vanlangenhove onafhankelijk lijsttrekker wordt voor het Vlaams Belang. Ze worden door links als een bende onnozelaars afgedaan maar ondertussen is Vanlangenhove’s beschermheer Theo Francken wel de man van het jaar in Humo… Ze vermommen zich niet eens, deze vaandeldragers van het fascisme! Wat een sombere, donkere dag…

VREEMDELING

Het was nog niet helemaal tot me doorgedrongen waar ik terecht gekomen was, daar, in de kringloopwinkel; tussen de spiegels en de kaders, de jurken en de broeken, de bedden en de kleerkasten, de boeken, de dvd’s en het vinyl, de Singer naaimachines, de soepterrines, en het charmante servies in wit glas met oranje en rode bloemen van Arcopal. De mens in al zijn facetten en verschijningsvormen; van links naar rechts, van boven tot onder, van oost tot west. Ik was vijfenveertig maar het voelde alsof ik pas kwam kijken, alsof ik nog niets had meegemaakt.
Nochtans had ik al een heel parcours achter de rug.
Om te ontsnappen aan het fabrieksleven was ik samen met mijn vriendin een eetcafé begonnen. In een vorige leven zelf kroegtijgers, wisten we ons meteen verzekerd van een cliënteel; familie, vrienden en kennissen kwamen de nieuwe stek verkennen en het woord verspreidde zich razendsnel. Langzaam vielen diegenen wie het schoentje niet paste weer af, en werden vervangen door een groep trouwe bezoekers. We voelden ons geen loonslaven meer, voor het eerst beslisten we zelf.
Maar op den duur kenden we onze pappenheimers, de weken bleken een aaneenschakeling van telkens weer hetzelfde en onze wereld werd steeds kleiner. We raakten uitgekeken op de formule en we hadden allebei nog zoveel andere plannen.
Tenslotte lieten we de zaak over en ik belandde in een boekhandel. Het was een oerknal in mijn hoofd. Had er zich in het café de afgelopen jaren een tergend trage implosie voorgedaan, dan was er hier vanaf dag één sprake van een explosie waarbij ik me bij het mondingsvuur bevond. De grote thema’s van het leven passeerden aan een razend tempo de revue. Dag na dag kreeg je zowel oude filosofen als grensverleggende theorieën op je bord. Iedere dag duizend en één boeken over het meest onbeduidende als het allerbelangrijkste. Dode schrijvers - waarvan zelfs de botten allang waren weggeteerd - die wedijverden met de levenden om mijn aandacht. Schrijvers die voor een boekvoorstelling met de plooifiets van het station kwamen, of hun appelblauw zeegroene Alfa Romeo met de vleesroze lederen binnenbekleding parkeerden voor de winkeldeur.
Toen ik na enkele jaren, omwille van tegenvallende verkoopcijfers, verslagen afscheid nam, was ik er van overtuigd dat het beste nu voorbij was.
Terwijl het gewoon de volgende logische stap in mijn eigenste evolutie bleek te zijn. De opgedane mensenkennis in het café, en de hogeschool via de letteren die erop volgde, zorgden dat ik, verrassend genoeg, net voldoende in huis had voor wat moest komen.
Omdat ik uit het boekenvak kwam, werd ik meteen tot boekenexpert gebombardeerd. Dat betekende dat ik me, naast mijn taak als begeleider en winkelverantwoordelijke, mocht bezighouden met het optimaliseren van de verwerkingssystemen in het voordeel van de verschillende winkels in onze regio.
Ondertussen werd ik bedolven onder de verhalen, zozeer dat het een tijdje duurde voor ik de zaken kon plaatsen. Er was zoveel dat ik niet wist waar te beginnen.
Maar gedurende dat eerste jaar was ik getuige van een gesprek tussen twee hoogbejaarde dames waar ik nu nog geregeld aan terugdenk.
Ik herinner me dat de ene met een wandelstok liep, en een donkerbruine bontmantel om had, terwijl de andere een zwarte bontmantel en een bijhorend hoedje droeg.
Ik was in de huisraadafdeling bezig met het herinrichten van het glazenrek. De nieuwe Afghaanse medewerker raakte geen wijs uit de champagne-, cocktail-, bier- en wijnglazen en had er een zootje van gemaakt. Het tweetal schonk geen aandacht aan me, alsof ik deel uitmaakte van het interieur.
'Hij deed thuis niets anders dan schrijven. Nooit heeft hij me ergens bij geholpen’, zei de dame met de wandelstok.
‘Hij trok zich ook nergens iets van aan. Het papierwerk, koken, schoonmaken, alle dagdagelijkse beslommeringen: het was allemaal voor mij. Net zoals de opvoeding van de kinderen. Voor hen was hij bijna een vreemde. Een vreemdeling die in ons huis woonde. Doktersbezoeken, schooloverleg… De één moest naar de sportclub, de andere naar de academie. Ik holde van het een naar het ander, deed ondertussen boodschappen en moest daarna ook nog het hele huishouden voor mijn rekening nemen.’
‘Ja, zo was dat vroeger. De vrouw stond helemaal alleen in voor het huishoudelijk werk’, beaamde de dame met het hoedje. ‘Gelukkig is er vandaag de dag één en ander veranderd, hoewel het, als puntje bij paaltje komt, nog steeds de vrouw is die aan het kortste eind trekt.’ De dame met de wandelstok knikte.
‘Het ergste was dat hij vond dat hij zich dat mocht permitteren. Omdat hij ging werken, en zijn loon afgaf. Daarom moest ik voor hem zorgen. Moest ik voor iedereen zorgen. Maar wie zorgde er voor mij?’
Ze keken elkaar niet aan terwijl ze praatten maar stonden gewoon naast elkaar, met hun rug naar me toe. De dame met de wandelstok wees naar een stapel borden, ‘Bavaria?’ De dame met het hoedje nam er eentje van de stapel, keek naar de onderkant en schudde haar hoofd: ‘Seltmann’.
‘Vandaag gaan ze van hun man weg, maar in die tijd was dat geen mode. Vooral niet als je kinderen had. Als gewone huisvrouw zonder inkomen kon je nergens naartoe’, zei ze terwijl ze het bord terugzette.
‘Dus hij kwam thuis, zette zijn brooddoos en zijn lege thermos bij de afwas en verdween naar zijn werkkamer tot het eten klaar was. Na het eten vertrok hij weer met stille trom naar zijn schrijftafel.
Omdat hij verschrikkelijk luid snurkte sliepen we al van in het begin van ons huwelijk apart. Dus zag ik hem 's avonds enkel tijdens het eten aan tafel. Ik keek in mijn eentje naar televisie, en ging alleen naar bed. 's Morgens, toen de kinderen al klaar stonden om naar school te gaan, kwam hij naar beneden, nam zijn jas en vertrok, zonder zich ook maar om iets te bekommeren. Hij nam ontbijt op zijn werk.
In het weekend was hij evenmin te bespeuren, behalve als er eten op tafel stond. Ik vroeg mij vaak af wat hij daar eigenlijk allemaal uitspookte, in die werkkamer. Maar om de zoveel tijd kwam hij met een boek tevoorschijn. Een boek in een groot formaat dat hij helemaal met de hand volgeschreven had, in dat kleine, onleesbare handschrift van hem. Met een lederen band eromheen. Hij kocht die boeken in een winkeltje in Antwerpen. En dan begon hij opnieuw. Honderden lege pagina’s waarin hij met een potlood lijntjes trok en die hij dag na dag vulde met woorden.’
Ze kwamen bij het rek met aardewerk.
‘Waarover schreef hij dan?’
‘Ik heb er geen idee van. Over de dingen die hem bezig hielden zeker? Hij had in elk geval geen ambitie om die boeken uit te brengen. Want voor zover ik weet, heeft hij geen enkele uitgeverij benaderd. Hij schreef ze en zette ze daarna in de glazen kast in de woonkamer. Hij was er heel trots op en beschouwde die boeken als zijn levenswerk.
Ondertussen gleed ons leven voorbij, de kinderen zetten hun eerste stapjes, deden hun eerste communie, hun plechtige communie, studeerden af, vonden werk, leerden iemand kennen, gingen samen wonen en verdwenen uit ons huis. En kregen zelf kinderen waar ik geregeld voor mocht zorgen. Een aantal van hen heeft nu ook al kinderen.
Toen we vijftig jaar getrouwd waren, kwam iemand van de krant voor een foto. Hij wilde hij dat we voor de rij boeken die hij geschreven had, gingen staan. Maar de camera flitste en door de reflectie in het glas van de kast was er op de foto in de krant niets van de boeken te zien.’
De dame met het hoedje grinnikte.
‘Kort daarop kreeg hij een hersenbloeding terwijl hij in zijn werkkamer aan het schrijven was. Ik vond hem ’s morgens in zijn kamer. De dokters zeiden dat het een wonder was dat hij nog leefde. Maar hij bleef verlamd aan zijn rechterkant. We lieten een ziekenhuisbed in de woonkamer plaatsen. Daarom moest één en ander plaats maken. Zo ook de kast met de boeken. Gelukkig was hij nog in het ziekenhuis toen ik de boeken uit de kast haalde en in dozen stak. Die zette ik in de garage.
Uiteindelijk mocht hij terug naar huis. Twee jaar heeft hij in de woonkamer gelegen. Gelukkig kwamen ze hem ’s morgens wassen en verversen. Zijn toestand verbeterde niet, integendeel. Hij vroeg geregeld om zijn boeken, op het laatst bijna elke dag. Of hij ze nog een keer mocht zien. Ik zei eerst een hele tijd dat ik ze boven had laten zetten, en dat ze te zwaar waren voor mij om terug naar beneden te brengen. Tenslotte heb ik hem opgebiecht dat ik ze naar het containerpark heb gebracht.’
‘Oh!’ Van ontzetting liet de dame met het hoedje het plastieken vergiet dat ze toevallig in haar handen had, vallen. Het ding stuiterde tegen de grond, recht omhoog, en met een handige zwaai had ze het ding weer te pakken.
De dame met de wandelstok grijnsde.
‘Ik zei dat ik ze één voor één in de container met papier had gegooid. Die grote arrogante man lag in dat bed te huilen als een kind. En hoe erg dat ook kan klinken maar het raakte me niet. Het deed me niets. Ik had geen gevoelens meer voor hem. Hoe sneller hij dood was, hoe beter. Want hij was gewoon een blok aan mijn been. En het heeft ook niet lang meer geduurd. Toen hij wist dat zijn levenswerk vernietigd was, leek zijn leven voorbij. Hij sprak niet meer, at niet meer, en is gewoon doodgegaan, op een nacht, in dat ziekenhuisbed. Ik heb het huis verkocht en alles wat erin stond van de hand gedaan. Ik heb het hele verleden van me afgegooid, wou er niets meer mee te maken hebben en ik voelde me opgelucht. Het is nu tien jaar geleden en het zijn de tien beste jaren van mijn leven geweest. Ik ben nu zesentachtig, en gelukkig in mijn serviceflat.
En die dozen met boeken? Die stonden nog altijd in de garage. Toen we het huis leegmaakten, heb ik ze zelf bij het papier gezet.’

VIDEOCASSETN

'De kringloopwinkel in Avelgem, met Rino!'
'Allo, is t mè de kriengloopwienkle?'
'Joat, mè Rino van de kringloopwienkle in Oavelgem!'
'Oh meneer, kée n twuk vrée ergs gedoan… Tis verskrikkeluk! Ge goa my moetn elpn...'
'Ja madam, t goa wel zoa erg nie zyn zeekre? Allez, zeg ne kée, wuk is t er gebeurd?'
'Ort meneer, myne vint is styf ziek en lig èm in de klinieke… En ze zeggn dat n verzekers nie mée noa ruus goa meugn komm...'
'Oeie madam, dat is nie goed...'
'Nint, moa t is da nie da k wilde zeggn... Kée echt nie skoane gedoan! K weete nie wuk dat r my bezielde... T is zoa triestig! K durve t byna nie vertelln, zoa erg is t!'
'Moamoamoa madam, k ée k ik ier ool vele hoard wei! K verskiete k ik nog nie te rap!'
'Ja, myne vint, j is èm groate liefebber van films en je pakt èm nog oalsan up mè ne videospeler. Je doet da verzekers ool dertig joar! En die videocassetn eet n èm genummerd en doa ne boek van gemakt woarin da j ooles kun werevienn...'
'Ja?'
'Moa kée k ik de groate kuus gedoan en met da ze zeijn dat n nie mée noa ruus gieng komm, ee k ik dat ool vergoard en by junder binn gebrocht! Diene videospeler en ool die cassettn! K peisde k ik, je goat èm doa nie van moakn… Tommetoch née! K an ze nog nie helegans ofgezet of k begoste ool spyt t krygn! En oe méer da k derup peizde, oe zekerder da k woare dat n der olyk gienk van moakn! En k begoste k ik zukkn skuld gevoel te krygn! En ak nu nog gezweegn moa kée k ik èm da ton verteld! Da k héel zyn colleksje weggedoan ee en je begost èm te scréemn en te scréemn! Zukn froaie vint! En joent èm ool héekn zoa sterk! Oe stom van my! Wuk ee k ik éegluk gepeist? Ke kunne k ik toch nie anders ee menére? K goa k ik da moetn komm weeroaln!'
'Wonnéer zoej da binn gebrocht éen madam?'
'Verleen weke dunderdag...'
'Verleen weke dunderdag! Oeieioei madam, t is méer dan ne weke geleen!'
'Hajah, kée kik da nog moa gistern durvn vertelln an èm...'
'Moa madam, dat is ier ool lange weg wei!'
'Oe dat is ool lange weg! Ool die cassettn, da kan olyk nog nie verkocht zyn?'
'Ba nint, madam, zukke zelf upgepakte cassettn meugn wyder zels nie verkoopn, da vlieg vannéeste kée in n bak mè multistroam! En diene videospeler is wok noa t containerpark! T zyn moa dedee woa dat er ne dvd speelre by zit, da we nog noa de wienkle briengn, en ton nog! Da verkopt nie mée madam, wien eet r nu nog videoos...'
'A moa mins toch, en gee gyder dat ool weggesmeetn, moa wuk goa k ik doen, ke kunne k ik da toch nie zeggn teegn èm, ool zyn werk, j is ter héel terte van in, zukkne goe vint, wuk ee k ik toch gepeist, mè myn klytoarn!'
'Ool da j gy kunt doen madam, is noa de kringloopwinkels goan, en kykn u ze doa dvd's een van die films dat j ne vint a upgepakt. Ge kun ze doa koopn an ne n euronoolf of twée euro, en mè n bitje sjanse een ze ier of doa ne dvdspeelre stoan…'
'T is géen woar ee… Wukn rampe, wukn rampe! J at èm n héele videotheeke, oenderden films! Wuk moe k ik zeggn, wuk moe k ik zeggn? Ke durvn èm oast nie mée oender oogn komm… J is doa zielinge an t doagoan en k pak èm ton nog zyn liefebbery of wok! Zukne goe vint! Ik goa doavoarn gestraft wéern, k zyn t zeekre!'
'Kom madam, ge moe nie overdryvn ee! T akkoard, t is nie skoane moa t zyn oede videocassettn, en t zyn géen goudne ee? En met n digitoale tilleviesje smytn de minsn n dag van vandoage ool under dvd's buutn! Mè n bitje sjanse vienn j in de kortste kéern t éen en t andre up dvd! Ee? Madam? Madam? ALLOO? MA-DAM?...'

dinsdag 1 januari 2019

LATSTE MINUUTE

De latste joarn bléevn de vintn geweune zittn
en up n deur stoend der niemand mée rechte
En eindluk wos t zoaverre: de latste minuute
Were n joar da w overleefd an
T vierwerk klabbedderde ool in de verte
moa up VTM woarn z nog an t oftelln
Vuufoenderdvuufntwintigduusdzesoenderd!
En dat r doa toch ne kée éen van
joene latsn goa zyn