maandag 24 september 2012

ALIENS

Als er iets is waar Jean-Paul Cuvelier het nooit over heeft, dan is het over astronomie. Nochtans heeft hij enkele jaren geleden als amateur-astronoom een niet onbelangrijke vondst gedaan; zo stuitte hij vanuit zijn zolderkamertje op de komeet D/2007H Cuvelier, genoemd naar zijn ontdekker. Daarnaast bezit hij de grootste bibliotheek uit de regio over de ruimte. Als bibliothecaris is Jean-Paul er namelijk bedreven in geraakt om briefjes in verschillende handschriften op te stellen zodat hij boeken uit naam van bezoekers kan bestellen. Deze boeken worden meestal slechts één keer uitgeleend, waarna ze in de rekken blijven staan. Uiteindelijk komen ze in de uitverkoop terecht. En finaal, als blijkt dat niemand ze wil, is Jean-Paul zo goed om zich over deze geschriften te ontfermen en ze mee naar huis te nemen.
Van algemene boeken over sterrenkunde tot gespecialiseerde werken over supernova's, planetaire nevels, Maya-astronomie, meteoren, lichtsnelheid, neutrino's, zwaartekrachtgolven, en de wetten van Keppler. Een speciaal onderdeel vormt het plankje – onopvallend onderaan - met titels als: 'Ufology As Anthropology', 'Explanatory UFO Dictionary', 'The UFO Debate is Still Alive', 'Unidentifizierte Flugobjekte über Europa' en 'Pictorial Memory and UFO Phenomena: How Reliable is Eyewitness Testimony?' Zowel kritische als pseudo-wetenschappelijke benaderingen rond 'Unidentified Flying Objects', oftewel vliegende schotels, wat het na bestudering van die wazige foto's in werkelijkheid ook vaak blijken te zijn.
Maar sinds Jean-Paul als kind een onverklaarbare aanvaring had met wat in zijn ogen niets anders dan een ufo geweest kan zijn, was zijn belangstelling voor wat zich boven ons hoofd afspeelt gewekt, en het parcours van zijn leven bepaald. Algauw hadden de journalisten van Het Wekelijks Nieuws en De Weekbode aan zijn deur gestaan om het verhaal te noteren. In een mum van tijd was hij tot de jongste vedette ooit uitgegroeid in het dorp. Maar toen de pastoor, de burgemeester en zelfs de dokter het bestaan van ufo's naar het rijk der fabelen verwezen, sloeg de bewondering van zijn dorpsgenoten langzaam om in spot, en werd hij 'de jongste van Cuveliers, die ze ziet vliegen'. En met diegenen die hem daarna wel nog serieus namen, wilde hij ook niets te maken hebben.
Thuis zwegen ze het voorval dood, en enkele maanden later leek ook de rest van het dorp alweer in een diepe slaap gesukkeld. Er was niets dat nog herinnerde aan zijn onthulling, behalve enkele jongens op school die hem daarna mister Spock noemden, maar dat kon ook met die merkwaardige, spits opstaande vorm van zijn oren te maken hebben gehad.
Sindsdien houdt Jean-Paul zijn obsessie voor zichzelf. Zelfs zijn beste vriend wist destijds niet dat het ruimtevirus in zijn lijf had postgevat, en niet van plan was om zijn plaats daar op te geven. Soms vloekt hij luidop, daar in zijn eentje net onder de nok van het huis, als hij met zijn computergestuurde spiegeltelescoop het zwerk afspeurt. Om dat ding dat destijds uit de lucht is neergedaald, en precies boven hem bleef hangen zodat hij een tijdlang middenin een verblindende lichtkolom kwam te staan. Licht dat merkwaardig genoeg meteen een weldadig gevoel van rust in hem teweeg bracht - als bij een kuiken onder een broedlamp - en hoe hij langzaam in een staat van gewichtloze bewusteloosheid terecht was gekomen. Waarna hij bruusk op de grond werd neergekwakt toen dat ding plots, zonder enige vorm van waarschuwing, als een brandende pijl uit een boog terug het heelal in schoot.
Hoe kun je zoiets ooit vergeten?

Hij was vijfendertig toen hij Liesje leerde kennen. Liesje, tien jaar jonger, bleek, verlegen en zo mager als een plank, deelde zijn fascinatie voor buitenaards leven. Maar daarnaast was zij ook sterk geïnteresseerd in astrologie en parapsychologie, en ze had een zwak voor boeken over gesprekken met overledenen. Ze kwam algauw wekelijks op bezoek in de uitleenpost waar hij werkte, en na verloop van tijd bijna dagelijks. De ouders van het schuchtere meisje - van wie de schoonheid duidelijk van binnen zat - hadden de hoop dat ze ooit een man zou vinden al lang opgegeven toen ze de in zichzelf gekeerde, stille man in het vizier kregen. En hoewel hij een beetje te oud was in hun ogen, legden ze hun dochter geen strobreed in de weg. Integendeel, het leek alsof ze zich moesten inhouden om het stelletje niet in elkaars armen te duwen. Hij kwam er 's avonds tv kijken naast Liesje aan de keukentafel terwijl haar ouwelui na een tijdje scheefgezakt in de oude fauteuils lagen te snurken. En toen ze eindelijk gingen slapen, verhuisde het jonge stel naar de bedompt geurende, uitgewoonde ereplaatsen en keken telkens weer naar dezelfde afleveringen van Star Trek die Jean-Paul van video naar dvd had overgezet en waarvan ze de dialogen op den duur van buiten kenden, zodat de nieuwe reeks van Battlestar Galactica als een geschenk uit de hemel kwam. Of kozen, als het nog vroeg op de avond was, nog maar eens voor '2001 Space Oddissey', of een film uit de 'Alien' reeks, of 'Solaris' van de Russische grootmeester Tarkovski. Soms zette Liesje de volumeknop iets hoger, waarna Jean-Paul zijn broek gehaast open gespte, naar beneden schoof en Liesje, het topje van haar tong tussen haar lippen, uit haar pyamabroek stapte en met haar benige rug naar hem toe op hem ging zitten. Na wat gekreun met zijn hand op haar mond terwijl hij staarde naar die spichtige, op en neer verende kont, stapte ze van hem af, nam een paar velletjes van de keukenrol en ging opnieuw naast hem zitten terwijl Jean-Paul zijn broek omhoog sjorde. Tot de moeder van Liesje hen op een keer betrapte toen ze kwam vragen of de tv wat zachter kon.
'Zie je wel, op ieder potje past er een dekseltje', hoorde Liesje haar vader de volgende ochtend fezelen, net voor ze de keuken binnenkwam. Daarna bleef Jean-Paul er slapen.
Een jaar later trouwden ze, en negen maanden later baarde Liesje een eerste zoon, Tycho, naar een wetenschapper uit de zestiende eeuw die onderzoek deed naar kometen. Daarna volgden Pollux, naar een ster uit de dierenriem, en Titan, naar een maan van Saturnus. Jean-Paul en Liesje zwegen in alle talen over de herkomst van de namen.
In Liesje had Jean-Paul zijn soulmate gevonden. Ze konden uren discusiëren over buitenaardse inmenging als plausibele verklaring voor de bouw van de piramiden, of er leven mogelijk was op Saturnus, Mars of Jupiter en brachten de kinderen naar opa en oma voor hun jaarlijkse ruimteweekend in het Euro Space Center. En hij wist, toen bij Liesje een aggresieve kanker werd geconstateerd, dat hij zijn enige toeverlaat in dit leven zou verliezen. Ze spraken verschillende systemen af waarop zij hem een teken zou komen geven, indien er leven was na de dood, en dat ze elkaar hoe dan ook zouden zoeken in een volgend leven.

Vandaag is het vijf jaar geleden dat Liesje stierf. Een teken heeft hij nog altijd niet gekregen. Titan is ondertussen acht geworden, Pollux tien, en Tycho twaalf. Vanmorgen zijn ze naar het kerkhof geweest. In het begin gingen ze nog elke zondag, na een jaar was dat nog twee keer per maand, later werd het maandelijks, en nu was het de eerste keer dit jaar. Het is beter zo, voor de kinderen. Tycho heeft het het moeilijkst gehad, hij nam het zijn moeder kwalijk dat ze er niet meer was, stelde zich vragen over de zin van het leven, en werd onhandelbaar op school. Hij is hoogbegaafd. Pollux heeft een hele tijd nachtmerries gehad, en raakte in zichzelf gekeerd. Comuniceren was al niet zijn sterkste kant, maar daarna kwam er geen woord meer uit. Na verloop van tijd zagen de dokters hun eerdere vermoedens - dat de jongen autistisch was - bevestigd. En Titan was te klein en te druk bezig om te beseffen wat er gebeurde. Voor hem gaat het leven gewoon door. Hij raast door het huishouden, springt overal op en af, en raakte eens zwaar verbrand toen hij een volle waterkoker van het aanrecht trok. Niemand zegt het luidop, maar de dokter schrijft methylfenidaat hydrochloride voor, het goedkope alternatief voor Rilatine, wat voor Jean-Paul toch een zekere bevestiging van zijn vermoeden is. Kortom; zijn zonen zijn stuk voor stuk kinderen van deze tijd. Normaler kan het niet.
Jean-Paul zit in het duister op zijn zolderkamer, waar hij zijn hypermodern ruimtetuig heeft geïnstalleerd. De drie jongens zijn beneden, elk met hun eigen speelstation in de weer. Het ontbreken van een moeder heeft verstrekkende gevolgen voor een gezin. Maar samen vormen ze een min of meer betrouwbaar geheel. Neem één van de jongens weg, en er kan van alles gebeuren. Meestal tuurt hij door het zoekvenstertje van zijn Meade's LX200-GPS 14 inch telescoop waarmee hij per uur 270 vierkante graad van de kosmos afspeurt. Maar vandaag geniet hij gewoon van de vertrouwde sterrenbeelden die deel uitmaken van de dierenriem, en bestudeert de stand van de planeten. Ook hiermee kan Jean-Paul uren bezig zijn, maar hij voelt dat hij het vanavond niet lang vol zal houden. Het is zo'n avond waarop de moed hem in de schoenen zinkt. De kans dat je met buitenaards leven in aanraking komt is zo klein dat, als het al eens voorgekomen is in je leven, het zelfs volgens de meest optimistische berekeningen statistisch onmogelijk is dat het ooit nog eens gebeurt. Hij weet het, het is een redenering die kant nog wal raakt, want zoals een leraar fysica ooit eens zei: 'De uitzondering ontkracht de regel'. Maar enkele keren per jaar lijkt ze hem van zijn stuk te brengen.
Met kerst. Op hun verjaardagen. Op Liesjes sterfdag.
Uit ervaring weet hij dat deze gevoelens slechts tijdelijk zijn, morgen is het over en kan hij er weer tegenaan.
Hij draait het licht aan, schakelt de telescoop uit en verlaat de zolderkamer. In gedachten verzonken daalt hij de trap af die middenin de woonkamer uitkomt. De jongens zitten in het donker, het enige licht in de ruimte is afkomstig van de speelstations: grillige, digitale animatie die op de muren danst. Hij kijkt naar zijn zonen, alle drie in volle concentratie vastgezogen aan een scherm, elk met een helm op, uitgerust met hoofdtelefoon, microfoon en een tegen ultraviolet licht beschermend, opklapbaar 3D venster. Ze rukken aan de joysticks, of hameren op de toetsenborden. Om beurten kreunen ze, of vloeken of steken triomfantelijk een gebalde vuist in de lucht. Tussendoor heerst er volledige stilte. Hoe langer hij kijkt, hoe duidelijker het hem wordt. Ze zitten in mijn huis, denkt hij. Ze zijn achter mijn rug binnengedrongen en wonen in mijn huis.
Hoe is dat in hemelsnaam kunnen gebeuren?

donderdag 20 september 2012

STEM UIT DE HEMEL

Arthur Miller, 'Op zoek naar een toekomst'

Het kortverhaal biedt de schrijver de gelegenheid 'om gebeurtenissen en karakterontwikkeling niet te versnellen en in te dikken, zoals bij een toneelstuk, maar ze juist te bevriezen en in die roerloze toestand te bekijken', aldus Arthur Miller. Pas als je zijn verhalen leest, dringt ten volle door wat hij daarmee bedoelt. Miller, zoon van Joodse immigranten, is een meester in de ontrafeling van het kluwen waaruit zo'n gestolde momentopname bestaat. Beheerst opgebouwde reconstructies, weergegeven vanuit een rijke verbeelding met een groot empathisch vermogen, subtiel gekruid met mysterie, melancholie en heerlijke, bitterzoete humor.

In het openingsverhaal, 'Ik heb jou niet meer nodig', duiken we in het hoofd van een vijfjarige die de gebeurtenissen om zich heen tracht te begrijpen. Hij is nog te jong om aan Jom Kipoer, het Joodse verzoeningsfeest, deel te nemen. Kleine onschuldige voorvallen leiden tot misverstanden die escaleren tot ze levensbedreigende vormen lijken aan te nemen. De onrust die het verhaal infecteert zorgt voor een benauwende leeservaring met de allure van een thriller.

Vrij van sentiment schetst Miller het vaak weinig begerenswaardige lot van wilde dieren wanneer er een mens in de buurt komt. Zo probeert een meisje in 'Niet doodmaken alstublieft' haar aarzelende liefje te overhalen de vissen die onbruikbaar zijn voor verkoop terug in het water te werpen. In 'Bevers' zijn we er getuige van hoe een man in de ban raakt van een stel bevers die hij op zijn grondgebied ontdekt. Toch wint zijn vrees voor de schade die de dieren zouden kunnen aanrichten, het op zijn fascinatie voor hun wonderlijke gedrag. En in 'Vrijbuiters' verzet een stel cowboys zich tegen het idee van een vaste job. Dat ze daarom af en toe op wilde mustangs moeten jagen, de werkelijke vrijbuiters in dit verhaal, nemen ze voor lief, ook al bezwaart het hun hart dat deze prachtige dieren nadien tot hondenvoer worden vermalen.

Het is wel vaker het onvermogen van de mens dat bij Miller centraal staat: De zoon die zijn dementerende vader vergeefs probeert te helpen. De vrouw die gelooft dat ze een misvormd gezicht heeft en pas gelukkig wordt als ze uiteindelijk een blinde man aan de haak slaat. De man die op weg naar het strand op een neukend paartje botst, niet durft door te lopen, en gelaten afwacht. Of zoals in het verbijsterende verhaal van Harold May, een Amerikaans Joodse tapdanser die tijdens de jaren dertig, op tournee in Europa in een Berlijnse nachtclub plots voor Adolf Hitler komt te staan. Jammer maar helaas: ondanks het plezier dat Arthur Miller naar eigen zeggen aan het schrijven van kortverhalen beleefde, vormen ze maar een klein onderdeel van zijn oeuvre.

'Op zoek naar een toekomst' bevat zestien kortverhalen, ontstaan ergens tussen 1959 en 1992. Stuk voor stuk getuigenissen van de superieure vertelkunst van de man die ooit door de helft van de wereldbevolking benijd werd om zijn huwelijk met Marilyn Monroe, en die zich bij zijn dood in 2005 tot de grootste toneelauteurs uit de vorige eeuw mocht rekenen. Nu eindelijk en voor het eerst in het Nederlands beschikbaar, in een knappe vertaling van Guido Golüke. Magistraal leesvoer, uiterst geschikt voor lange, herfstige avonden.

 
 Rino Feys © Cutting Edge