maandag 30 oktober 2017

BORE-OUT

Anderhalve week geleden hoorde ik voor het eerst van een bore-out. Ik was om 7u27 vertrokken naar mijn werk. Bij het nieuws van 7u30 was ik al bijna in Oostrozebeke. Onverschillig registreerde ik hoe een Renault Clio me aan hoge snelheid inhaalde en meteen ook de vluchtheuvel die voor ons lag.
Bore-out: het betrof een aandoening die verkeerdelijk met een burn-out verward kon worden maar eigenlijk het tegenovergestelde was. De symptomen waren niet mis: lusteloos, doodmoe, prikkelbaar, uitgeblust, mensenschuw... De uitvinders van de term bore-out bleken de Zwitserse organisatieadviseurs Philippe Rothlin en Peter Werder die tien jaar geleden voor het eerst met een benaming voor de aandoening op de proppen kwamen maar het bleek toen al oude wijn in nieuwe zakken: het verschijnsel was zo oud als de straat.

Ik reed door het centrum en zette koers naar Ooigem. Voor 7u30 vertrekken betekent doorgaans een tijdswinst van een kwartier op mijn traject. Elke minuut lijkt het verkeer toe te nemen en duurt het aanschuiven langer bij een afslag of verkeerslichten. De nieuwlezeres somde een aantal mogelijke oorzaken op van een bore-out: te weinig of geen verantwoordelijkheid op de werkvloer, te veel routine, te weinig uitdagingen, te weinig zinvol, verveling, te weinig sturingsmogelijkheden...
Ik volgde de stroom en genoot van het uitzicht bij Desselgem. Een bore-out scheen vooral voor te komen in kantooromgevingen. Dat verbaasde me. Ik dacht aan de fabrieken waar ik tot voor een paar jaar gewerkt had. De dag of de nacht op een stoeltje doorbrengen, stukjes controleren. Plaatjes waar je gaatjes in moest boren, uren aan een stuk. Stukken die van de band rollen volgens een vast stramien in doosjes steken. Triltrommels aanvullen om zo een machine aan de praat te houden. Ik kwam opnieuw bij lichten en schatte het aantal keren dat het groen en rood zou worden voor ik weer door kon rijden. Zag hoe iemand enkele wagens voor me door het raampje aan chauffeurskant een sigaret wegknipte, de peuk gloeide op in het halfdonker en stuiterde in een regen van gensters tegen het asfalt.

Bij de vierde keer op groen springen kon ik me nog net aansluiten en ontsnapte aan mijn achterliggers. Opgelucht reed ik verder.
Oké, vervelen kon je je in zo'n fabriek over het algemeen niet, althans niet lichamelijk. Maar geestelijk stierven er dagelijks mensen.
Ik verkeerde middenin een slang wagens die aan lage snelheid verder kronkelde. Het reclameblokje dat het nieuws vooraf ging was volop bezig. Acht uur. Het vroege vertrek had me niets opgeleverd. Normaal moest ik nu al op weg naar Anzegem zijn, maar stond aan te schuiven bij de lichten in Vichte. De nieuwslezeres herhaalde het nieuws, een beetje uitgebreider nu. De bore-out kwam opnieuw ter sprake. Een specialist duidde het fenomeen en gaf tips hoe je het kon bestrijden. Zo moest je om te beginnen afstompend werk vermijden. Een uitdaging aangaan waarbij je jezelf kon overtreffen. Zodat je trots kon zijn. Misschien moest je daartoe wel ander werk zoeken. Maar het laatste wat je mocht doen was bij de pakken blijven zitten.

Uiteindelijk kon ik doorrijden. Een tegenligger die linksaf wou en zijn kansen wat te positief had ingeschat deed me bruusk remmen, en toen ik verbouwereerd in de wagen keek, zag ik de van woede vertrokken mond van de chauffeur terwijl hij zijn middelvinger naar me uitstak. Hoewel ik me voorhield het voorval te negeren, voelde ik een lichte wrevel. Ontgoocheling. Vermoeidheid.
In Anzegem stonden we stil bij een school. Een vrachtwagen had besloten daar een bocht van 180 graden te maken maar zat vast. Na geruime tijd manoeuvreren en wat hulp van de verkeerswachter konden we weer verder. Ondertussen was het nieuws allang voorbij. Maar ze hadden de specialist opnieuw aan de lijn. De radiozender leek veel belang aan het onderwerp te hechten. De deskundige ging nog dieper op het onderwerp in. Het kwam er vooral op aan om de aandoening bij jezelf te herkennen. Na te gaan wat je eraan kon doen. Een plan te maken en dat uit te voeren.
Om 8u27 parkeerde ik bij het zwembad in Avelgem.
Ik besloot de dag nadien een nieuwe route te proberen.

FAZANT

Als ik naar huis rijd, duikt er tussen Avelgem en Anzegem af en toe een fazant op. Op een braakliggend veld. In een weide, al dan niet door koeien bewoond. In de tuin van een huis met neergelaten rolluiken. Gewoon in de berm, naast de rijweg. Het is altijd een verrassing. Het dier staart in mijn richting terwijl ik in mijn wagen voorbij rijd, alsof hij probeert na te gaan waar dat storende lawaai vandaan komt. Ik kan de blik van een fazant niet lezen maar toch lijkt het me alsof hij zich afvraagt wat de bedoeling van dit alles is. Wat zijn bijdrage hier, in dit stukje van Gods schepping kan zijn. Het ziet er onnatuurlijk uit, zo'n grote vogel in een weids landschap, helemaal in zijn eentje. Het is duidelijk dat hij verloren gelopen is. Aangezien fazanten zeer goed op elkaar lijken, kan ik onmogelijk weten of het steeds weer dezelfde fazant betreft. Maar dat lijkt me sterk, waarschijnlijk gaat het om meerdere dieren.
Zo'n mooie, roodbruine fazant die duidelijk gewend aan mensen is: wie op het platteland woont is vertrouwd met het beeld. Het lijkt op wild, maar het zijn tamme, gekweekte vogels bedoeld voor de jacht. Het is bij wet verboden gekweekte fazanten uit te zetten, maar er is zoveel bij wet verboden. Het mag niet, maar het gebeurt toch. Enkel en alleen om dan op deze dieren te kunnen jagen. Verdwaalde schietschijven die dienen tot vermaak van een select clubje gewapende barbaren dat zichzelf jagers noemt. Deze ongure types genieten daarenboven het voordeel dat ze niet snel moeten kunnen lopen, want vaak komen de uitgehongerde dieren gewoon naar ze toe. Eigenlijk zijn het weg-jagers want de vogels willen niet liever dan hen in de armen springen, opgelucht dat hun lijdensweg teneinde is; daar zijn ze, diegenen die hen zolang te eten gaven!

Om de een of andere ondefinieerbare reden doen ze me een beetje aan deze onfortuinlijke vogels denken, onze winkeldetectives. Ze staren rond, met een blik die zich ergens tussen wanhoop en verbazing bevindt. Ze houden een winkelmandje vast met daarin enkele producten om niet op te vallen tussen de andere klanten maar je pikt ze er zo van tussenuit, alsof ze in hun blootje staan, van ver oplichtend in het licht van de led-daglichtlampen. Helemaal alleen op ons uitgestrekte Kringloopveld.
Je verwacht ze niet meteen in een Kringloopwinkel maar eerder in de Media Markt, Delhaize, Vanden Borre, Colruyt of de H & M. En meestal komen ze daar ook vandaan, was dat hun vorige post, en moeten ze straks nog naar de Carrefour, Ikea, Dille & Kamille of het Kruidvat.
Sommigen komen met kleine stapjes op je af, de blik enigszins naar de grond gericht maar toch ook al een beetje onopvallend om zich heen kijkend. Zoals zo'n net losgelaten drijfhond de schapen in de verte al in het vizier heeft en zich kwispelend op het gras legt, ongeduldig wachtend op het signaal om aan het werk te gaan. Maar eerst moet je het aanvangsuur op hun aanwezigheidsattest noteren, discreet aan de kassa terwijl klanten worden afgerekend op hun bijeengesprokkelde buit.
Een van deze speurneuzen – een oudere man – zal zo dadelijk iets zien staan waarvoor hij straks iemand zal bellen, iemand die hier al een hele tijd naar op zoek is. Of hij neemt meteen een foto en stuurt die door. Ogenblikkelijk zal hij een enthousiaste reactie terug krijgen. En dan zal onze speurder knipogen waarbij ik glimlach uit dankbaarheid voor zijn moeite. Alleen is er nadien nog nooit iemand komen opdagen voor het artikel in kwestie.

'Hopelijk kan ik hier vandaag eens werken' zucht de ene detective. De andere verwoordt het meer concreet: 'Hopelijk kan ik hier vandaag iemand vangen!' Aanvankelijk dacht ik dat het het beste is als de winkeldetective niemand vangt. Omdat er niets te vangen valt. Maar dat is niet zo. Er wordt altijd gestolen. Daar zijn ze het allemaal over eens. Er wordt zelfs veel gestolen, de klok rond. Waarom zou hun job anders bestaan? Maar de dieven zijn gewiekst. Zij voelen de ogen van de waakhond op hun rug branden. Ze gaan naar een andere winkel, of wachten tot de twee uur durende bewaking voorbij is, komen terug en slaan pas dan hun slag.
'Maar ooit begaan ze een fout' zegt de oudere speurder. Zijn ogen schitteren bij het vooruitzicht.

Het is raar om iemand urenlang in de winkel te zien treuzelen, producten in zijn karretje verzamelend, vermijdend oogcontact te maken om zichzelf niet te verraden. Je weet nooit of de productgroep die ze in een rek aan het inspecteren zijn en waar ze een en ander uitvissen om aan hun reeds uitgezochte collectie in hun mandje toe te voegen, nu hun echte aandacht heeft, of dat ze eigenlijk met iets helemaal anders bezig zijn. Zoals die dame daar van wie je enkel de blote voeten kunt zien onder het gordijn in het pashokje. Of de man die gehurkt zit bij het schoolgerief.
Opgelet! Tel de stukken kledij die iemand mee neemt, het kleedhokje in! En nee, niemand mag met zijn winkelmandje naar het wc! Op zeker ogenblik zie je de detectives met het halfvol karretje op hun stappen terugkeren, dingen opnieuw in de rekken plaatsen, de tijd terugdraaien. Wat zou het fantastisch zijn mochten ze hierbij achteruit lopen!
En uiteindelijk komen ze met een ontgoocheld gezicht om het einduur op hun attest te laten invullen en af te stempelen zodat het officieel is. Verdomme! Weer twee uur rond gelopen zonder resultaat...

In de jaren dat ik hier – in Avelgem – werk, hebben ze nog nooit iemand kunnen vatten. Niemand die weet waar het aan ligt. Maar als ik op het tijdstip wijs, dinsdagnamiddag of woensdagmorgen – dat het dan altijd rustig is – wuiven ze mijn bezwaren weg want kijk, sommige dieven blijken alleen dan toe te slaan. Als ik hen er op een drukke zaterdagnamiddag attent op maak dat er op zo'n moment misschien teveel sociale controle is, schudden ze hun hoofd want zie je, sommige dieven houden van de verwarring die dit met zich meebrengt. Luister, het enige wat je weet is dat je het nooit weet...
En ze dromen hardop verder van het vangen van een grote vis, maar het blijft vooralsnog bij een slag in het water.

In andere kringloopwinkels waar ik tijdelijk een vervanging deed heb ik het wel enkele keren meegemaakt dat iemand iets probeerde mee te nemen zonder ervoor te betalen en gevat werd. Ik herinner me enkele spectaculaire pogingen met een jas en een fiets. Maar meestal waren het kleinigheden. Een tandenborstel. Een halfvol flesje eau de cologne. Enkele oude, verroeste scharen. Tekenpotloden in verschillende lengtes. Hopeloos gedateerde buttons. Spullen die tien of vijfentwintig cent kosten. Niets waardevols. Je vraagt je af wat deze mensen bezielt, maar volgens onze speurders doen ze het gewoon voor de sport. Zorgen dat de kat je niet te pakken krijgt.
Dan zie je zo'n speurneus eens in actie. Zich verbergend achter een rek. Doorheen de winkel lopen in een onopvallende achtervolging. Zich, wanneer de klant zich tenslotte naar de kassa begeeft, posterend dicht bij de uitgang. Pas als ze de winkel verlaten, kan hij ze van diefstal betichten.
Wanneer hij een iemand met lange vingers op het spoor is, geeft hij vooraf soms een seintje zodat we mee kunnen volgen. Voorzichtig, zodat de dief geen argwaan krijgt. Het spannendst is het met diegenen die zichtbaar een innerlijke strijd lijken te voeren. Nemen ze het risico of niet? Je ziet ze de spullen meenemen en verbergen in hun tas of jaszakken. Terugleggen. Opnieuw meenemen. Happen ze nu toe of niet? Het lijkt een beetje op vissen op het droge.

Word je gesnapt, dan komt het er voor klant op aan om je van de domme te houden. De vermoorde onschuld te spelen. Je deed het automatisch, weet je wel? Je had er zelf geen idee van dat je iets in je jaszak stak. Dat je achter een rek hurkte en daar de spullen uit je mandje in je boodschappentas overlaadde, en daar je persoonlijke spullen over drapeerde. Je was verstrooid en wou wat plaats in je mandje maken voor weer andere spullen. Die potloden die door de scheur in de voering van je jas bijna onvindbaar zijn zou je zelf toch ook nooit teruggevonden hebben?
Ze kijken zo beteuterd dat je met ze te doen hebt. Sommigen krijgen tranen in hun ogen. Beginnen te beven over gans hun lijf. Op zo'n moment vervloek je je werk.
Maar de detective straalt. Hij schittert. Hij probeert beheerst te klinken maar zijn stemt trilt van de opwinding. Hij stelt een minnelijke schikking voor, anders moet er politie bijkomen. De bedremmelde dief gaat zitten om het formulier te tekenen. Wat een glorieus moment voor onze speurneus! Eindelijk, de rechtvaardiging van zijn bestaan! Hij kijkt naar je, over de neerzittende dief heen, en de triomf in zijn ogen spreekt boekdelen. 'Wacht maar' zeggen ze, 'dit is nog maar het begin!'

Helaas is hem dit in Avelgem dus allang niet meer gelukt. Het is een last waaronder hij gebukt loopt. Je merkt het vooral wanneer de job erop zit. De gebogen houding, de vermoeide rimpels in dat gezicht. Soms vertelt de detective dan nog een anekdote van een dief die hij eerder die dag op een andere plaats heeft gevat. Zodat je erin blijft geloven.
Want vroeg of laat gebeurt het hier. Je denkt toch niet dat er hier niet gestolen wordt? Je zou eens moeten weten met hoeveel ze aan de haal gaan! Je moet het loslaten want je zou niet meer slapen.
Maar luister, het is slechts tijdelijk. Het kan niet blijven duren. Straks maken ze een fout en worden ze gepakt.
Uiteindelijk krijgt deze fazant ze allemaal te pakken.

CONVERSOATJES ME N GLAS 25

'Zeg' zeg myn glas
'diene Bond, diene mins is toch ziek?'

Gistern een we noa Skyfall gekeekn
en vandoage kykn we noa Spectre

'Je drienkt en je drienkt en je ryd
ton teegn richtienge lik ne noove zot
en je vliegt mè illekopters en vliegers
en je moet em noais bloazn!
Volgens my is t n èm zwoar versloafd!
N skoan voarbeeld voe d joenge gastn...'

'Ge goat de filme ier toch nie were verpestn?'

'Oeieioei, sorry da k leeve ee!' zeg myn glas

'Moa nu nie voe téen of tandre
en k goa ton zwygn
moa n déen goa wok nog n bitje boffn
n dag da ze da goan verplichtn
zukn alcoholslot!'

Ge kunt oolene moa wachtn
toet dat t were stille is

K koste t overlatst nie mée luchtn
en ka t byna teegn de meur gesmeetn
'Skervn briengn oengeluk' zei myn glas

Nu stoat t doa te lachn in zyn eign
nietn da onnozelder is dan n glas
da lacht mè zyn eign kluchtn!
En géekn da zelste zinneke!
Téenigste da j dran eet
is dat r were n bitje skuum up komt

'My name is Bond! Ziek-n-bond!'

BID VOE UUS


SOLLICITATIE

In het voorjaar van 2012 eindigde mijn job als boekhandelaar. In een boekhandel werken, het was een droom die werkelijkheid geworden was na een lange nacht waarin talrijke glazen vuurwater de tongen hadden losgemaakt. Het gebeurt wel vaker tijdens zo'n nachten dat er grootse plannen worden ontvouwd; die nachten hebben meestal met elkaar gemeen dat er nooit meer over gesproken wordt. Tenzij twintig jaar later, bij een toevallig terugzien, als om aan te tonen hoe gek we destijds waren. Maar deze keer gebeurde het echt, alles werd in gereedheid gebracht en we begonnen met een onafhankelijke boekhandel.
Helaas brak de crisis van 2008 kort na de opening uit. Ondertussen deed de e-reader zijn intrede, stuntten de warenhuizen door massaal bestsellers aan inkoopprijs te verkopen en verschenen de internet boekhandels als satellieten aan de hemel.
Er leek een lange, donkere nacht aangebroken voor wie werkte in het traditionele boekenvak. Overal gingen bestaande boekhandels over kop.

Gelukkig was het niet al kommer en kwel, en ondanks de nooit aflatende financiële zorgen heb ik er veel mooie ogenblikken beleefd. Want omdat het een onafhankelijke boekhandel betrof konden we ons toespitsen op kwaliteitsboeken. Prachtige reeksen, een kast vol poëzie, een kast met filosofen, de mooiste kinderboeken en veel, heel veel literatuur. Boeken over kunst en muziek die je nergens anders vond. Reisverhalen waarin je naar de andere kant naar de wereld trok of dook in het verleden. En we organiseerden massaal boekvoorstellingen. Nodigden geregeld schrijvers uit. Veel fijne mensen leren kennen. En wat ik er allemaal te weten kwam! Dankzij die honderden, duizenden boeken over alles en nog wat. De wereld ging er helemaal open. Precies het tegenovergestelde van de job die ik daarvoor deed, het openhouden van een eetcafé. Daar had je op den duur het gevoel dat je je in een cocoon bevond waarin je van de wereld afgesloten werd.
Natuurlijk verkochten we ook kookboeken, dieetboeken, schandaalboeken enzovoort, zolang het toch wat klasse had en de wijzer niet naar links of rechts doorsloeg. Als beginneling zonder vast cliënteel ben je verplicht om mee te zeilen met de hypes van het moment.

Jammer genoeg bleek zelfs dat onvoldoende om uit de rode cijfers te komen. Ik werd er wanhopig van, en na lang overleg met mijn partner die ondertussen mijn werkgever geworden was, trok ik me uit de onderneming terug. Maar ik hoopte dat ik de ervaring die ik de afgelopen jaren had opgedaan voor iets anders aan kon wenden. Zoals werken in een bibliotheek, daar zag ik wel wat in. Vooral het idee dat deze snel verouderende instelling zichzelf moest zien heruit te vinden – zoals de bibliothecarissen die klant in de boekhandel waren geweest zich meermaals hadden laten ontvallen – sprak me aan. Meedenken hoe in deze comateuze, culturele instellingen binnen onze samenleving opnieuw een hart van vlees en bloed aan het kloppen te krijgen. Een plek die leefde en waar mensen naartoe gingen, niet alleen om kennis te vergaren maar ook om elkaar te ontmoeten. Een soort alternatief voor het café waar je niet meer mocht roken of drinken. Een plek die tal van andere alternatieven bood voor als het even saai begon te worden.
Ik ging naar de bibliotheekschool om een test af te leggen. Als die test goed was, kon ik bibliotheek assistent worden. Bibliothecaris was dan weer iets te hoog gegrepen. Omdat ik als jeugdige snaak van school af was gegaan toen mijn vader een helper nodig had bij zijn zelfstandige activiteit, miste ik het diploma van middelbaar onderwijs. Hoewel ik me voorhield dat ik als boekenworm de achterstand grotendeels weggewerkt had door zelfstudie, heeft het ontbreken van het documentje me mijn hele actieve leven achtervolgd.
Je beseft veel te laat dat je zonder de juiste papieren gedoemd bent tot fabriekswerk tenzij je zelfstandig wordt of heel veel geluk hebt.

Ik haalde vierennegentig procent voor mijn test wat een uitzonderlijke score bleek te zijn. Tegelijkertijd werd me verteld dat het zinloos was. Voor gemeentelijke administraties moest je in het bezit zijn van een diploma. Dat betekende dat je, naast het feit dat je bewezen had een zekere intelligentie te bezitten, ook over doorzettingsvermogen beschikte. Jarenlang in één en dezelfde fabriek werken was niet overtuigend genoeg om te bewijzen dat je kon volharden.
Samengevat – het was zinloos om ermee door te gaan. Ook al slaagde ik voor de gemeentelijke examens, ik zou steevast op de reservelijst terecht komen en dan na enkele jaren, wanneer de geldigheidsdatum op de documenten vervallen was, opnieuw uitgenodigd worden voor een nieuw examen. Een detail in de papiermolen van steden en gemeentes. Ik wou het aanvankelijk niet geloven en heb het nog eventjes geprobeerd, maar moest tot mijn spijt toegeven dat ze het bij het rechte eind hadden.
Op zekere dag – ik had net weer zo'n proef achter de rug – ze wensten me proficiat met het behaalde resultaat. Er waren ook nog anderen die de test hadden doorstaan. Diegene die aan de slag kon, werkte reeds bij de gemeente maar kon de druk daar niet meer aan. Daarom werd ze naar de bibliotheek verplaatst. Een gemakkelijker werkje. Nu, er was nog niets zeker, misschien kon ze dit werk ook niet aan. Op dat moment kwamen de volgende, geslaagde kandidaten in aanmerking. Er was dus nog altijd een kans. En als er binnen de vijf jaar niets uit de bus kwam, zou er een nieuwe uitnodiging volgen om deel te nemen aan een volgende sollicitatie...

Moedeloos was ik vertrokken. Ik reed door Kortrijk met een gat in mijn maag. Ik was bijna zesenveertig, werkloos en kansloos als het ging over een job waarin ik mijn vaardigheden kwijt kon. Ik had al enkele interimkantoren bezocht. Afhankelijk van kantoor tot kantoor varieerden de vragenlijsten en de behendigheidsoefeningen. Een keer zat ik een halve voormiddag in zo'n interimkantoor. Vragenlijsten invullen op de computer, de een na de andere. Vol goeie moed uitzoeken hoe je de blokken uit de doos in elkaar moest zetten. Tenslotte was het middag en vertrok ik. De resultaten zouden me eerstdaags meegedeeld worden. Nooit meer iets van gehoord. Toen ik tenslotte zelf opbelde, vonden ze van de test niets terug.
In fabrieken had ik een deel van mijn jeugd doorgebracht. En een heel stuk van mijn volwassen leven. Mijn eigenste, welwillend ondergane kruisweg. Ik was er weg geraakt maar vreesde nu dat ik er opnieuw terecht zou komen.

Ik reed langs een Kringloopwinkel. Parkeerde. Wierp een blik in de etalage. Tussen al de uitgestalde waar zag ik een affiche waarop een werkleider bij de klusjesdienst werd gevraagd. Met mijn verleden in de bouw en als onderhoudsman in een fabriek dacht ik een kans te maken. Werken in de Kringloopwinkel. Misschien was het mogelijk. Ik noteerde het telefoonnummer en belde zodra ik thuis kwam. Kreeg Rik aan de telefoon. O, hangt die affiche daar nu nog? Dat ze ondertussen al met de gesprekken bezig waren. Nee, voor de vacature van onderhoudsman was ik hopeloos te laat. Maar dat ik mijn C.V. gerust mocht opsturen. Want dat er af en toe vacatures waren.
Ik stuurde mijn hele levenswandel op. Een tweetal maanden later kreeg ik Berten aan de lijn. Ah, jij wilt werken in de Kringloopwinkel... En wat zou jij daar willen doen?
Hij klonk een beetje als sinterklaas.
Ik zei dat het me om het even was wat ik moest doen. Want dat dat toch bijkomstig was. Dat het echte werk bestond uit het begeleiden van mensen. Of dit nu bij het transport of in een winkel was, het deed er niet echt toe. Of had ik het verkeerd voor? Toen hij sprak, hoorde ik dat de sint in zijn stem verdwenen was. Van zodra er een vacature was zou hij me contacteren.
Opnieuw was het een tweetal maanden stil. Toen kreeg ik telefoon. Of ik het eens wou proberen.

Twaalf maart 2013 was mijn eerste werkdag. Het was een chaos op de weg wegens een nachtelijke sneeuwstorm. Auto's keerden om of reden zich vast. Stapvoets reed ik verder. Manoeuvreerde me tussen alles door. Ik was anderhalf uur te laat, de enige keer tot hiertoe dat ik te laat gekomen ben.
Die dag kwam de burgemeester van Oostrozebeke 's avonds in het nieuws omdat hij met zijn tractor sneeuw had helpen ruimen.

SUV

Het was al herfst maar Frank had 's morgens nog een laatste zomerdag voorspeld. We waren ons aan het voorbereiden voor de jaarlijkse Dag Van De Kringloopwinkel. Een zwarte, diep glanzende Porsche Cayenne parkeerde zich op het beton.
Een grote, kale vijftiger stapte uit. Wit t shirt. Donkerblauwe jogging. Sportschoenen. Buideltasje.
Hij knipoogde toen hij me zag; hij was hier eerder al eens langs geweest. Meteen achter hem zijn knappe vrouw. Slank, enkel gehuld in een topje en een legging. Lange glanzende, al wat grijzende haren bijeen gebonden. In haar kielzog: twee opgeschoten, stuntelige tieners.
Ze openden de koffer en begonnen uit te laden. Een elektrisch kacheltje. Een nieuwe Senseo, nog in de verpakking. Een staande lamp. Een playstation met tientallen spelletjes. Wasmanden gevuld met kledij. Met boeken. Dvd's. Cd's.
De manden wou hij terug.
Feysal propte de kledij in zakken. Ik sorteerde de boeken op formaat in een bananendoos. Aardige boeken maar niets verrassends: kookboeken, boeken over tuinaanleg, visvijvers, veranda's, een reeks jeugdboeken, een extra groot formaat fotoboek over Afrika, enkele stukgelezen thrillers van onder andere Nesbo, Lapidus, Dahl en Läckberg, een reeks met de krant bijeen gespaarde kunstboeken, oude boeken over beren en olifanten en een stokoud boek vol breitips. Ook de Dvd's bleken uit een doordeweeks Vlaams gezin afkomstig: The Fugitive, Dossier K., The Grey en My Best Friend's Wedding. Avontuur, spanning, actie en romantiek. Maar niets om over naar huis te mailen. De overvolle mand met cd's bleek echter andere koek: klassiekers van Patti Smith, Sonic Youth, John Lennon, E.L.O., Joy Division, Ramones en Neil Young. Verzamelaars van Bowie, John Cale, Janis Joplin, Prince, CCR en Leonard Cohen... Tientallen dubbel cd's, stuk voor stuk prima winkelwaar, muzikaal was dit een buitengewone oogst. Vooral als je weet dat we hier wekelijks een muur kunnen bezetten met Helmut Lotti, Clouseau, James Last, de tientallen thematische verzamel cd's die bij de Flair aangeboden worden en accordeonmuziek. Van dat spul waar je tenen spontaan bij beginnen te krullen.

'Ga je geen spijt hebben dat je ze wegdoet?' vroeg ik.
'Goh' zei de man, 'ik heb er duizenden. Ik kan sedert mijn jeugd geen muziekwinkel voorbij rijden zonder te shoppen. Ik heb de mand gevuld en eerst nog enkele weken in de garage laten staan maar nee hoor, er stak niets bij dat ik miste.'
'En waarom doe je ze weg? Hoor je de muziek niet meer graag? Of heb je net een Spotify abonnement genomen?'
'Nee, geen Spotify voor mij, ik moet iets in mijn handen kunnen houden. En die muziek... Ja, die hoor ik nog graag maar... Ik kan er niet meer achter staan.'
Verbaasd keek ik hem aan.
Hij wierp een snelle blik om zich heen, en sprak wat zachter: 'We gaan weer naar de kerk nu.'
Ik grinnikte maar hij bleef ernstig en zei: 'We hebben het gevoel dat het hier helemaal uit de hand begint te lopen en willen daar voor onszelf iets aan doen. Ik kan me niet meer verzoenen met de manier waarop we hier in het westen in het leven staan. Hoe we met alles omgaan.'
De vrouw en de jongens hadden in sneltempo een toertje in de winkel gemaakt, maar waren alweer op weg naar de uitgang.
'Iedereen is verantwoordelijk voor wat hij zegt of denkt, en ik ben het dus niet langer met die muzikanten eens. En verder wou ik ook eens de grote kuis doen, niet alleen in mijn huis maar ook in mijn hoofd. Al het overbodige weg. Ik heb alles altijd als zoete koek geslikt. Weg ermee. Echt, je moet het eens proberen, je zult je opgelucht voelen!'
Nu was het hij die grinnikte terwijl hij zijn in elkaar geschikte manden opnam.
Met gemengde gevoelens keek ik hem na.

Zijn vrouw en kinderen zaten weeral in de wagen.
'Hou je maar klaar, want we gaan nog komen!' zei hij terwijl hij de koffer dichtgooide, in die indrukwekkende SUV stapte en geluidloos achteruit reed tot aan de straat en verdween.
'Mooie auto' zei Feysal, diep onder de indruk.
'Vergeet het Feysal' zei ik, hoewel ik ergens wel wist dat hij het zo niet bedoelde of misschien toch, wie zal het zeggen. Want bij mijn weten had niemand ooit al een auto naar de Kringloop gebracht.

SEBIET

'De Kringloopwinkel in Oavelgem, mè Rino!'
'Alloo? Is t mè de Kriengloopwienkle?
'Joat, mè Rino van de Kringloopwienkle in Oavelgem!'
'Zeg joengne, meuge k ne kée n twuk vroagn?'
'Zeekre, zeg gy moa'
'K zy k ik myn uus an t leeg moakn wan k goa k ik noaste weke noa t rustuus, en kee k ik n oede wosmaschiene stoan die nog vrée goed is moa ze skud wel n bitje u ze zwiert; zoe j gyder da nog anvéern?'
'Oolesies! Ze goan zyder dat ton in t hergebruukcentrum ne kée bekykn en mè n bitje sjanse goa da vermakt zyn!'
'Aja? Ewel, kee k ik ne noto en ne remorke...'
'Of anders kunne k joe ne nummre geevn van t transport, ge belt doa noa en ton goan ze der achter komm'
'Jamoaja, da goa n ende deurn en k zoe géern een da ze vandoage weg is dus k goa ze zelve bringn! Kee sjuuste moa n twien noadig voe z in te loadn! Zoe j da zien zittn da k joe komme oaln?'


'A moa menéer, ke kunne k ik ier géen weg wei, da goan nie goan'
'Ewwè, zent ton ne nander joengne mee, t is vuuf minuutn verre en vuuf minuutn werk, we zyn sebiet were!'
'Sorry menéer, da kunne k ik wok nie doen... Moa kyk, k goa kée die nummre geevn, oe rapper da j belt, oe rapper da ze derachter komm!'
'Wel mersie, toant ton ne kée joen skoan erte! En k wille ze nog zelve briengn, der moe geweune n twien mee goan voe te loadn...'
'Sorry menéer, k meuge da nie doen... Gee gelyk daj t vroagt moa k moete k ik my wok an de regels oenn ee! Moa uj gy noa diene nummre belt goa da nie lange deurn wei, binn n poar doagn komm ze derachter...!'
'Moa k a zoa géern gèt da ze vandoage weg wos!'
'Ja ton goa j gy nog ne kée moetn peizn u j niemand kent voe ne kée t elpn'
'Ja, ort, ke kunne k ik noa n yzdermarchang belln wok ee, ze goan der zyder wel achter komm!'

'T is woa, en k verstoat da z up joen téenn stoat... Moa by n ysdermarchang is t voe t skroat en moest je nog n bitje passensje een, goa ze miskien nog kunn dienst doen... Moe k die nummre ne kée geevn?'
'En zoenn z echt nie kunn komm vandoage?'
'Ge kunn nateurluk probeern wan ge wit noais moa t zoe my styf verwoendern!'
'Welja gif die nummre ton moa'
'Eej n twuk voe te skryvn?'
'Joak, zeg moa'
'Nulzessnviftig drientwientig neegntwientig véertig!'
'Wachte kée wi... Nulzessnviftig drientwientig neegntwientig véertig?'
'Sesa!'
'Wè, k goa t nog zien! En wonneer zoenn ze ton komm?'
'Normoal gezien achter nen dag of twée, drie... Werkdoagn ee! Moa zeekre binn de weke! Moa ge meug moa begunn telln achter da j gebeld ee née!
'En k an zoa géern gèt da ze weg wos vandoage... (zucht) Alliz, mersie voe d informoatje!'
'En stelle t wel in t rustuus ee!'
'Ja, mè ool t éne da j ool héel de weke in de raddio oart, ge zoe weerool begunn twyfeln! Numoawi, we goan t wel zien! Bedankt ee joengne!'
'Jow...'

SPITSEURE UP N TRAM


K duwde my der tussn
toet n twoasn oolvege
K droaide my doa omme
en k djokte ievers teegn


K verstoene t moa
toen da k die joengne
joe j ne bril
were zoage geevn

Woarachter da j
deure dei mè wuk
da j bezig wos
Ge las

zondag 15 oktober 2017

KNAP

Ik was de hoek met lattenbodems en bednetten aan het opruimen. Die bevindt zich net achter de hoge houten horizontale molen waarover de tapijten hangen. Zo blijft dat hoekje een beetje uit het zicht. Lattenbodems en bednetten zijn niet meteen onze mooiste artikelen dus dat komt goed uit. En wie zoekt, die vindt. Maar omdat ze een beetje verborgen staan, oogt hun opstelling wel eens slordig. Op zoek naar het juiste formaat haalt de klant alles door elkaar. Ik besloot ze in de dagelijkse planning op te nemen, bij de lijst 'te controleren'.
Ervoor staan de slaapkamers – kleerkasten en bedden. Daarnaast de zetelhoek – salons en salontafels. Alles rijkelijk aangevuld.
Ik had weinig plaats om te manoeuvreren. Ik haalde de metalen bednetten er van tussenuit. Deze waren verstelbaar. Mensen hadden de binnenste en buitenste afmetingen die op het kasticket vermeld stonden genegeerd of ze wilden met eigen ogen zien of het wel waar was. Of misschien had de magazijnier er geen begin aan gezien toen de stukken arriveerden en ze hier zo geplaatst. Maar nu waren het losse onderdelen. Ndue kwam net langs en ik vroeg hem om eventjes te helpen om de stukken met elkaar te verbinden. Even later maakte ik de constructies met boutjes aan elkaar vast. Om de hoek opnieuw te kunnen inrichten moest alles plaats maken. Ik plantte de lattenbodems tussen de zetels. Daar zaten ze vast en konden ze niet omvallen. De bednetten plaatste ik tegen de zijkant van een robuuste driezit; niet helemaal volgens het boekje maar dat was maar voor eventjes. De hoek was nu vrij en ik begon alles terug te zetten.

Een goeie werkleider delegeert. Het is een van de eerste dingen die ik leerde in de Kringloopwinkel. Hij zet iedereen aan het werk en loopt rond. Steekt af en toe een handje toe, helpt mee waar nodig, stuurt bij maar laat de medewerkers vooral hun gang gaan. Een werkleider die het werk zelf opknapt, heeft geen overzicht. Ziet niet wat er achter de schermen gebeurt. Heeft geen controle over de situatie. De enige goeie reden om het werk zelf uit te voeren is omdat er niemand anders is om het te doen. De mensen die het normaal moeten doen zijn naar school. Hebben verlof genomen. Hebben zich ziek gemeld. In een ideale situatie zijn we hier met negenen. Vandaag waren we met drie.
Eerst rangschikte ik de lattenbodems in rijtjes op formaat. Twee van zeventig op twee meter, samen geschikt voor een twijfelaar. Twee van tachtig op twee meter, het klassieke tweepersoonsbed. Twee van negentig op twee meter, dat is wat iedereen nu zoekt. Die zijn dus maar zelden beschikbaar. En als je er twee binnenkrijgt, is er vaak maar eentje bruikbaar – weliswaar ideaal voor een eenpersoonsbed. Ernaast was er nu ruimte voor de bednetten. Er waren er drie. Ik nam de eerste weg en plaatste hem tegen de muur. Ging achteruit om de nieuwe opstelling te beoordelen. Draaide me om. Wist eventjes niet wat me overkwam.

Ik kreeg een geweldige dreun tegen mijn hoofd. Wankelde op mijn benen. Mijn bril werd weggeslingerd. Met veel lawaai stortte mijn kaartenhuisje in. Hoofden draaiden zich in mijn richting. Gelukkig waren het enkel medewerkers want het was bijna middag, en zo dadelijk gingen we sluiten. Ik zag Ndue van ver komen aanlopen. Djetenin die het dichtstbij stond, sloeg haar handen voor haar mond en stamelde: 'Mon chef!' Ik tastte naar de plaats waar ik geraakt was, en keek verbaasd naar het bloed aan mijn handen.
Ik raapte mijn bril op en liep duizelig naar de keuken. Nam een vel keukenpapier en hield die op de pijnlijke plaats. Bekeek het resultaat in de spiegel. Twee snijwonden, op de zijkant en op de brug van mijn neus, waarschijnlijk door mijn bril toegebracht. Letsels waar meteen weer bloed uit welde. Maar het zag er niet uit alsof het genaaid moest worden. Ik bedekte de pijnlijke plaats met het al aardig rood kleurende keukenpapier en bestudeerde mijn bril. De linkerarm van mijn bril was enige tijd geleden losgekomen. Ze bleken toen bij de opticien gelukkig nog over de juiste onderdelen te beschikken om het te herstellen. Nu was de rechterarm helemaal scheef gedraaid en zat verrassend los voor iets dat nog vast hing. Misschien, mits wat extra plakband en enige voorzichtigheid, kon ik de bril de rest van de dag nog dragen.
Even later stond ik boven in mijn bureau en keek uit over de winkel terwijl Nathalie een verbandgaas uitknipte.
'Zo komt je EHBO opleiding toch nog eens van pas' zei ik.
Ik zag hoe Ndue de omgekeerde metalen bednetten weer overeind zette en voelde de druk op mijn neus door de zwelling toenemen. Gelukkig heb ik een kleine neus. Ze kan gerust een tijdlang iets groter ogen. Maar ze zou waarschijnlijk ook blauw worden. Ik dacht aan de onderpastoor in Zarren toen ik een kind was. Middenin dat bleke gezicht zat een paarse neus, met daarop af en toe een grote zweer.
Nathalie sneed een groot stuk tape af dat ze dwars over mijn gezicht legde, over het verbandgaas.
'Nu ben je knap hoor' zei ze.

Merkwaardig welke reacties je uitlokt met zo'n verband op je gezwollen neus. Sommige mensen lachen spontaan, anderen durven bijna niet meer te kijken. Nog anderen verstarren en vragen of het pijnlijk is. Maar zelden vraagt er iemand wat er precies gebeurd is. Misschien gaan ze er meteen van uit dat het iets gênants is. Een verkeerd woord tegen de verkeerde klant. Tegen een deur aan gelopen. In mijn geval was het niet veel beter.
Aan enkele mensen vertelde ik wat me overkomen was. Een vrouw zei: 'Ongelofelijk hoeveel bloed er in een hoofd zit.' Iemand lachte alsof ik een goeie grap had verteld.
'Heb je er dadelijk weer enkele mooie littekens bij' zei een oudere man, 'op die kaart van je leven. En dan kun je straks weer enkele sterke verhalen aan je kleinkinderen vertellen.'
Als kinderloze man was dat toch wel even schrikken.

ILLUUSJE

Vannuchend
were n illuusje mindre
deur wuk da k in
t Roemeenske ryksmuseum
zoagn

De voolske tann
van graaf Vlad dracula
die in n oofvul
glas woater
loagn

SCHERVEN

1.
Het begon allemaal in 1985, toen ik de poprubriek in Het Volk ontdekte. Algauw viel ik voor de ontnuchterende toon waarmee de meest uiteenlopende muzikale stijlen behandeld werden, en begon de artikels te verzamelen.
Van een buurman die een verf en decoratiewinkel bezat, kreeg ik verbeurd verklaard promotiemateriaal: reusachtige ringmappen, ideaal voor een volledige krantenpagina. Selecto Panoramique was een favoriet, op de voet gevolgd door STAUD Kollection.
Een oude vrijgezel uit de buurt die bevriend was met m'n ouders, bezat een uitgebreide elpeecollectie waarvan ik een groot gedeelte overnam op bandjes. Daar kwam een eind aan toen hij op zekere dag plots een hand in mijn broek stak.
Mijn klasgenoten hadden het over Spandau Ballet, ABC, King en Tears From Fears, en begonnen te vervreemden. Ik ontwikkelde een chronische afkeer voor wat hip was en hield mezelf voor dat goeie muziek om een inspanning vroeg – de spontane brainwashing werd een succes.
Ik las over Leonard Cohen die als een rat in een vuilnisvat rondscharrelde,
hoe Peter Frampton met zijn ingewanden luisterde,
over de vleesgeworden stem van Frankie Miller,
de eenzaamheid van Raymond van het Groenewoud,
de naakte essentie van Alex Chilton,
de onwil tot herhaling van Walter Grootaers,
het hunkeren naar liefde van Lloyd Cole,
Elvis Costello's gevecht met zijn alter ego
en de wispelturigheid van Neil Young.
Auteur Chris Schraepen beschikte over een ontwikkeld gehoor en een Salomonsoordeel. Ik was een jongen met een groeiende bewondering – niet voor het één of andere zingende fenomeen – maar voor de journalist die erover schreef.
O, zalig dat brute, genadeloze neersabelen van Freddie Mercury's solowerk dat ik meteen verachtte, en tranen welden op toen C.S. liet weten hoe ondraaglijk het was: de onwil bij de massa tot luisteren naar dat tijdloze monument, 'The World Won't Listen' van The Smiths – veel te goed voor deze wereld. C.S. werd mijn god en ik offerde met plezier een uitgaansavond op om een of ander gezegend meesterwerk in huis te kunnen halen.
Eind jaren tachtig verdween hij uit de krant. Verontrust nam ik contact op met de redactie die me aan het lijntje hield, zodat ik mijn vader tenslotte overhaalde om zijn abonnement op te zeggen. Tevergeefs, C.S. leek van de aardbodem verdwenen.

Toen ik later zelf als freelance muziekjournalist aan de bak trachtte te komen, waren mijn beweegredenen allerminst nobel; ik zocht naar een manier im gratis cd's te krijgen en het lukte nog ook. Sindsdien is mijn kijk op popjournalistiek er helaas niet op vooruit gegaan.

2.
Ooit stuurde ik enkele stukjes naar een maandblad. Twee weken later kreeg ik Carlos aan de telefoon. Ik vertelde hem dat mijn kennis van het Frans te wensen overliet.
'Geeft niet' zei hij, 'als je je maar in het Engels uit de slag kunt trekken'.
Sindsdien krijg ik af en toe zilverkleurige schijfjes in de bus en mag daar dan eventjes mijn mening over geven.
Verbazingwekkend hoe makkelijk het is om de grootste klote-artiest tot muzikaal genie te bombarderen waardoor een aantal idioten blindelings overgaan tot het kopen van een volstrekt waardeloos product.
Of hoe je een meesterwerk de grond in kunt boren omdat één of andere ex zich – net voor ze me verliet – heeft laten ontvallen dat ze een beetje verliefd was op die eikel van een zanger en ik daar (misschien) onbewust nog steeds niet overheen ben.
Wie van al mijn vroegere vrienden zou geloofd hebben dat ik er nu en dan in zou slagen een gesprek te hebben met de (pop-) sterren die zij verafgoden?
Met de artiest bij wiens muziek ze hun groeipijnen overwonnen hadden en voor wie ze nu een overdreven bewondering koesterden?
Hoe had ik destijds kunnen weten dat Carlos me van op de redactie aan de telefoon zou vragen of ik in Parijs een interview met Sonic Youth wil doen?

Ik hoorde voor het eerst van Sonic Youth op hun cd 'Daydream Nation' (1988). Warm gemaakt door een recensie van C.S. vond ik de pas verschenen achtste worp van het kwartet in een reeds in compact discs gespecialiseerd platenwinkeltje te Brugge.
Ik was nog maagd en pas van het vinyl af.
Overweldigd door het volstrekt eigenzinnige, compromisloze gitaar, zang, bas en drumwerk ontstond een innige liefde voor het geluid van deze New Yorkse allochtonen.
Sonic Youth distilleerde iets uit chaos, iets herkenbaars waardoor ik me verwant met hen ging voelen.
Het leek de soundtrack die hoorde bij de wereld waarin ik leefde.
Het is, ondanks de ups en down, en het vele vreemdgaan één van de weinige liefdes die tot op vandaag stand houdt.

Opgewonden leg ik de hoorn neer en ga op zoek naar informatie. Interviews met Lee Ranaldo, Thurston Moore, Steve Shelley en Kim Gordon. Vragen, vragen, vragen.
Het lijkt op een partijtje schaak via een vernuftig uitgekiende strategie in de aanval gaan tot het slachtoffer – in de hoek gedrumd – zich blootgeeft.
De eerste reeks handelt over de cd 'Washing Machine', een broeierig nerveus plaatje dat merkwaardig genoeg vaak herinneringen oproept aan 'Daydream Nation'. De prominent aanwezige zang van Gordon, de gefolterde gitaren van de duellerende Moor & Ranaldo, en de daar doorheen gejaagde hartslag van drummer Shelley. De schijnbaar achteloos maar vernuftig in elkaar gezette songs.
Ze zijn de studio ingetrokken zonder nummers.
Het experiment heeft voorrang bij de Sonic's.
Het tweede deel van de vragen peilt naar wat uitleg rond de 'Screaming Fields Of Sonic Youth', een verzamelaar die uitsluitend werk bevat van toen de groep nog onder contract zat bij Blast First.
Vervolgens zal ik naar alle waarschijnlijkheid informeren naar de solocarrière van de persoon die ik voor me krijg.
Naast Sonic Youth zijn ze – ieder voor zich – met alles en nog wat bezig en al die nevenprojecten hebben met elkaar gemeen dat ze meestal niet om aan te horen zijn.
Intellectuele warhoofden.
En ten slotte wil ik wel eens weten hoe ze dat doen, vier zo'n eigenzinnige ego's en toch al meer dan vijftien jaar samen – uitgezonderd Shelley die er pas in 1986 bijkwam, toen drummer Bob Bert opstapte. Of er een geheim bestaat voor hun liefde.

Hopelijk krijgen we meer dan een kwartier zoals zo vaak het geval is. En hoef ik de artiest niet met nog iemand te delen; niets dat zo moeilijk is als proberen een gesprek in een bepaalde richting te sturen als je collega de andere kant uit wil.
Als ik heel eerlijk ben, vind ik zo'n interview eigenlijk complete onzin. Want zeg nu zelf, wat kan de bedenker van die fantastische sound aan zijn muziek toevoegen door erover te praten?
Er blijft tenslotte ook maar één vraag om te stellen, namelijk:

H O E D O E J E H E T ?

Een klotevraag, een vraag waarop de artiest in kwestie het antwoord natuurlijk niet weet.
Omdat hij of zij ook maar een mens is.
Een belachelijke vraag, maar tegelijk de enige echt goeie vraag. Een peilen naar de genialiteit binnenin de geïnterviewde, opdat de interviewer beter zou begrijpen, het eindelijk zou begrijpen.
Helaas.
'Ik hield mijn pen vast en zag hoe mijn hand over het papier bewoog, als werd het gestuurd door iets anders, iets hogers. Ik las het achteraf en vroeg me luidop af of ik het was die dit geschreven had. Maar ja, het was mijn handschrift.'
'Ik werd wakker en de melodie zat in mijn hoofd. Ik heb die song gewoon gedroomd.'
Zo'n flauwekul krijg je dan. Maar je ziet aan het gezicht van de verhoorde dat het eerlijke flauwekul is.
Toch ga ik erheen, praat met het muzikale wonder dat meestal niets te zeggen heeft.
Te stoned en te beu en te steeds maar weer opnieuw.
Slijmende Etterbakken of Omhooggevallen Half-Goden.
Interessante mensen zitten er maar zelden tussen.
Gelukkig belt Carlos me af en toe vanop de redactie om te zeggen hoe hij het artikel vond.
Het is me niet om het even wie het goed vindt; ik wil het van een kenner horen.
Zo heb ik een plaatsje veroverd in dat grote commerciële circus vol leeghoofden en de glinsterende, zilverkleurige schijfjes die hier zonder voorafgaande waarschuwing in de brievenbus vallen. Soms, als het me te veel word, oefen ik voor disc-werper.

We vertrekken 's morgens stipt om zeven uur met de bus vanuit Brussel, aan het gebouw van de platenmaatschappij, Brand Whitlocklaan 224.
'Eén of ander generaal weet ik veel' zegt Carlos; gidsen ligt hem niet.
'Ergens tussen het Meiserplein en het BRT gebouw in.'
Even voor de middag zullen de interviews plaatsvinden, hartje Parijs. 's Avonds één van de twee exclusieve concerten bijwonen die Sonic Youth in Europa geeft.
Het tweede concert vindt plaats in Spanje.
's Nachts wordt de terugreis aangevat.

Het lijkt me het eenvoudigste om de nacht voordien in een of ander goedkoop hotel door te brengen.
Dan kan ik me nog even in stilte terugtrekken.
Op de rand van het oude, krakende eenpersoonsbed gaan zitten en zorgvuldig nagaan of ik niets vergeten ben.
De vragen nog eens overlopen.
Het raam openen en Brussel overschouwen.
Het getoeter, geroep en gerinkel tot me laten doordringen.
Ik weet dat de kans niet gering is dat, wanneer de grootstadsblues over me komt, ik dan plotseling nog beter zal begrijpen wat ze bedoelen, die jongens en dat meisje van Sonic Youth. Daarna zal ik het raam sluiten en met mijn kleren aan op het van verse lakens voorziene bed gaan liggen.
Mijn armen onder mijn hoofd vouwen en naar het afbladerende, gebarsten plafond staren, vol diepzinnige gedachten.
Dat zijn van die dingen waar zo'n oude hotelkamer heel geschikt voor is.
Ik zal mijn walkman installeren en met 'Washing Machine' <auto-reverse> in een soort droomtoestand terechtkomen.
Die avond voordien alleen al zal ik nooit meer vergeten.

3.
Bij Johan, een vriend die een tijdje in Brussel heeft gewoond, informeer ik naar de ligging van dat Meiserplein.
Hij beweert dat hij een heel handig stadsplannetje liggen heeft.
Of er geen tijd meer is om het op te halen.
Ik aarzel.
'Waar slaap je vannacht?' vraag hij schijnbaar achteloos terwijl ik hem hoor bladeren door zijn gids.
'Op hotel' zeg ik.
Daar gaat mijn vriend niet mee akkoord.
'Kom maar af' beveelt hij, 'je hebt nog tijd zat, en dan zoek ik gauw een slaapplaats voor je.'

'Hij heeft een interview met Sonic Youth, en wou op hotel gaan. Hij is een heel aardig, onopvallend jongetje. Nou ja, behalve dan die zware, donkere wenkbrauwen dan.'
Johan knipoogt naar me, waarna hij – plots ernstig – met dichtgeknepen ogen een lange haal van zijn sigaret neemt en luistert naar wat er allemaal uit dat kleine speakertje naast zijn oor komt;
'Een toffe gast, die Mark' zegt hij even later.
'Je zult zien, het zal meteen klikken tussen jullie.'
Er is een afspraak gemaakt: om halfelf in 'de Kafka', een Brussels café dat volgens de gids 'Vlaams, links en intellectueel' is. Zit ik daar niet, dan hoeft die Mark niet op me te wachten.

Ik stap op de trein van 18u11. Om tien voor acht zal ik dan afstappen in Brussel Centraal.
Morgen zit ik oog in oog met 's werelds populairste onpopulaire groep!
Met hét alternatief voor de alternatievelingen!
Met de best verkopende slechtst verkopende groep aller tijden!
Hé mensen, hoe kunnen jullie zo onverschillig blijven?
Zien jullie die triomfantelijke blik? Die lichtjes zegevierende houding?

Op de Brusselse grote markt wemelt het van de flitsende Japanners.
Van de door hun neus pratende Amerikanen ('Njeah, Njeurope, great culture! But Djeezes, those Njeuropeans!')
Jonge, schichtige Marokkaantjes zitten naast elkaar tegen de gebouwen en wenken me naderbij.
'Messieu, messieu! Hasjiess, hasjiess!...'
Ik loop naar 'De Dolle Mol' en drink er een Vieux Temps. En wordt er hoe langer hoe zekerder van dat ik toch maar beter een hotel zoek. Ik ben immers een complete vreemde voor die Mark – vriend van Johan – die bovendien getrouwd is en een kind heeft. Ik denk – dat doe je toch maar in een noodgeval, mensen die je niet kent lastig vallen, hun avondrust verstoren.

'VOOR STUDENTEN INTERESSANTE TARIEVEN' staat er op een bord gekalkt. Ik moet een trap op en daar is de receptie. Er hangt een briefje aan de deur: VOLZET.
Ook in het tweede hotel zijn geen kamers meer vrij.
Een uur en zeven hotels later blijkt dat ik een fikse wandeling heb gemaakt; bij iedere stap voel ik een uiterst vervelende blaar op mijn rechterhiel.
Het is tien uur achtentwintig als ik de deur van de Kafka open steek. Dat het een Vlaams en links café vol intellectuelen betreft kan ik uit niets opmaken, tenzij uit het feit dat er verdacht veel Frans gesproken wordt.
Ik ben bezweet van het hollen, en sta op het punt iets te bestellen als iemand me aanspreekt, 'Rino? Zit je hier al lang?'
Mark. Hij vertelt me dat hij veertien cd's heeft. Daartussen steekt 'Experimental Jet Set, Trash And No Star' (1994) van de Sonic's. Het klikt meteen tussen Mark en mij.

4.
Om twintig na vijf loopt mijn wekker af.
Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst zo vroeg van tussen de lakens gleed.
Tien voor zes neem ik de eerste bus in Strombeek.
Naast me zit een oude, rochelende man.
Het is even na zessen als we het Noordstation binnenrijden.
Ik neem tram 82, naar Montgomery. Volgens het plannetje uit Johans Brussels gids rijden we verkeerd.
Oké, zo'n tramstel kan alleen de rails volgen en die lopen naar Montgomery en ik moet alleen maar rustig blijven zitten. Maar dat lukt me niet; het is halfzeven en ik stap af aan de Beurs. Daar neem ik een taxi naar het Meiserplein.
Er wordt flink op de staart getrapt.
'Waar Meiserplein?' vraagt de Franstalige chauffeur als we ter plaatse zijn. Het is zes uur vijfenveertig op het kwartsklokje in het dashboard.
'Generaal Brand...' zeg ik terwijl ik zoek naar het briefje met het juiste adres. Het is verdwenen.
Maar het kan hier niet ver vandaan zijn, dus ik betaal en de taxi verdwijnt. Hij is pas weggereden als ik het Godzijdank weer weet: de Brand Whitlocklaan.
Maar die is rond het Meiserplein niet te vinden.
'Tussen het BRT gebouw en het Meiserplein.'
Ik gok dan maar op de August Reyerslaan.
'U loopt hier gewoon met de brug mee' helpt een bakkerin me op weg. Dat is trouwens de weg die ik al de hele tijd volg. Ze zegt het alsof het niet makkelijker kan. Maar op de bordjes lees ik: 'August Reyerslaan'.
Ik voel druppels langs mijn slapen naar beneden glijden. Ik zoek in de zijstraatjes. En dan zie ik dat door mij inmiddels zo fel begeerde, glanzende metalen bordje.
Hoe ik daar niet eerder aan dacht; de August Reyerslaan loopt gewoon over in de Brand Whitlocklaan!
Ik herinner me het nummer nog: 24. Ik bevind me aan nummer 190.
Mijn tas voelt helemaal niet zwaar meer, mijn voeten doen plots geen pijn meer, ik vlieg, scheer laag over de grond, glijd aan een adembenemende snelheid tussen de wandelaars door, verdring het slechte voorgevoel dat me inhaalt.
Ik hol de trappen op, druk krachtig en langdurig op de bel, luister aandachtig.
Niets geen gestommel.
Niks geen haastige voetstappen in de gang.
De doodse stilte van een door mens en dier verlaten pand.
Ik draai me om en ga op de trappen zitten.
'Afspraak om zeven uur.'
Aan een voorbijganger vraag ik hoe laat het is.
Zeven uur en achttien minuten.
Een postwagentje parkeert zich voor me in de goot. Een forse post-beambte wandelt tot aan de trap en slingert een groot pakket met effect naar de deur.
Rakelings passeert het ding me, scheert over de grond en schuift tot tegen de drempel. Hij is onmiskenbaar een meester in het pakjes bezorgen.

Antwerpen. Carlos loopt op zijn kousen. Zijn baard is minstens drie dagen oud. 'De Rino!' Hij glimlacht. Dan zie ik hoe het langzaam tot hem doordringt. 'Moest jij niet in Parijs zitten?'
Ik lach beschaamd, zenuwachtig, en vertel wat me overkomen is.
Carlos zet koffie.
'Die Rino toch!'
De koffie is fantastisch.
In het tien uur journaal wordt bericht over een Engels dorpje waar een vrouw erin geslaagd is om in enkele maanden tijd met negentig inwoners – mannen – naar bed te gaan. De vrouw bleek seropositief en enkele 'slachtoffers' hadden zich inmiddels laten testen.
Vijf bleken besmet met het virus.
Ze had uit wraak gehandeld. Degene die haar de ziekte bezorgde, was uit dat dorpje afkomstig.
Soms moet je gewoon een beetje geluk hebben.
Carlos neemt contact op met de thuisgebleven mensen van de platenfirma. Een thermos koffie later weten ze ons te melden dat het interview vandaag niet meer kan, maar morgen misschien wel – telefonisch dan. In ieder geval kan ik in de namiddag mee met de tweede bus die naar het concert rijdt. Afspraak aan het gebouw van de platenfirma, om halfvier.
'Je weet het nu tenminste zijn' zegt Carlos treiterig.

5.
Ruim kwart voor een ben ik in het station. Drie minuten na heb ik een trein, en een volgende een kwartier later. Ik zie mensen uit het stationsrestaurant komen en voel me plots hongerig. Eten, daar ben ik sinds gistermiddag niet meer toe gekomen. Ik besluit de tweede trein te nemen.
De maaltijd doet me aan mijn lagere schooltijd terugdenken; zuur smakende soep, fletse aardappelen, wortelen uit blik en een stuk vlees dat in de verte lijkt op die smakeloze, maar zogenaamd gezonde namaak van bij de vegetariër.
Of het echt vlees betreft, daarover kan men discussiëren. Of het gezond is, daar laat ik me niet over uit. Want hoewel ik met de beste wil van de wereld niet kan wachten tot de trein in beweging komt om gebruik te maken van de wagon-wc, toch voel ik me na nog een paar korte maar hevige bezoekjes weer fit en vol energie.
Het is even voor tweeën als we Brussel binnenrijden. Ik ga op zoek naar tram 82.
Het gevaarte zet zich om veertien uur en negentien minuten in beweging. De tram bestaat hier uit twee wagons die in elkaar overlopen, met in het midden een draaischijf.
Een klein Turks jongetje lijkt er plezier in te hebben om er in de bochten op te staan. Zijn moeder neemt hem bruusk bij zijn schouder en trekt hem naar de zitplaats voor me.
Hij staart me aan. Na een tijdje stoot hij zijn moeder aan. Wijst naar me. Vraagt iets in haar oor terwijl hij met zijn kleine wijsvingertje over zijn onopvallende wenkbrauwen wrijft.

'Afspraak om halfvier'.
Bij de laatste halte ondergronds is het kwart voor drie.
Het is weer druk in Brussel: aan iedere halte wil er wel iemand op of afstappen.
Probeer me te ontspannen. Het kan niet misgaan.
Op het polsuurwerk van de vrouw voor me zie ik dat het na drie uur geworden is. Maar geen nood, we naderen het Meiserplein. Over enkele ogenblikken passeren we de Brand Whitlocklaan.
We staan stil midden op het plein.
Er is een klein ongelukje gebeurd. Een aangereden wagen staat op de rails. De chauffeur lijkt woest, wil zijn wagen niet verplaatsen. De tramchauffeur vertelt me wat ik reeds wist: tussen twee haltes is het verboden om de deuren te openen.

Ik blijf zitten tot het einde van de rit, als is dat aan de andere kant van de wereld. Plots overvalt me een vreemde gewaarwording: als ik de negen ballen van het Atomium zie, en herinner me een schoolreis van toen ik een jaar of tien, elf was. Wat een akelig ding ik dit vond. Onverschillig staar ik naar de metalen constructie.
Het zal nooit iets worden tussen het Atomium en mij.
De tram stopt aan de Heizel. Het is halfvijf. Iedereen stapt uit, ook de chauffeur die daarenboven een tas meeneemt.
'En nu' denk ik vertwijfeld. Het einde van de wereld.
Gelukkig stapt de de chauffeur aan de andere kant van het tramstel terug op en haalt zijn thermosfles tevoorschijn. Daarna komt er opnieuw beweging in het gevaarte. Nu kan ik het allemaal ook eens van de andere kant bekijken.
Rond zessen komen we aan in Brussel Centraal. De trein naar Brugge. In Lichtervelde overstappen.
Ik moet denken aan iets dat mijn vader eens zei. Dat er van die dagen zijn waarop alles misgaat. En dat daar niet aan te ontkomen valt.
'Kruip in je bed, en je zult erdoor vallen, of de bliksem slaat in, of … '
'Of je doet er aids op' gaat het door mijn hoofd.
Toen geloofde ik er niets van. Slap gelul dacht ik.
Als ik uitstap in Roeselare regent het.

De volgende ochtend telefoneer ik naar de platenfirma.
'We hebben niet op je gewacht' zegt ze nogal scherp.
''s Morgens zijn ze een half uur later vertrokken en...'
'Dat kan niet' zeg ik maar ze snauwt er doorheen: 'Om halfzeven was de afspraak, om zeven uur zijn ze vertrokken, en ze hebben – door op jou te wachten – hun interview op een haar na net niet gemist'.
Ze hijgt. Ik zwijg.
'En o ja, dat telefonisch interview kan tot mijn spijt niet doorgaan.' Ze hangt op.
Om halfzeven was de afspraak.

Hoe schep je orde in wanorde? Richting in de chaos?
Hoeveel geluk moet je hebben opdat één enkele wens in vervulling gaat?
Ik zoek naar een singel-cd van ene Gunter Levi die ik enkele maanden geleden in mijn brievenbus vond. Zo'n zilverkleurig schijfje gaat vreemd spannen als je het probeert te buigen. Wanneer het begeeft vliegen de splinters geestdriftig in het rond.
Verlossing.
Als ik de stukken samen voeg hoor ik opnieuw de kilheid in de stem van het meisje van de platenfirma.
'Weet zij veel' denk ik en bestudeer de lichtinval op mijn op z'n minst unieke collectie scherven.

(1995)

SURPLUS

Auto's komen opgereden. Ze parkeren kris kras door elkaar op de betonnen strook voor de ingang. Deze plaats dient enkel om te laden en te lossen. Wanneer er hier geen plaats meer is, parkeren de wagens zich erachter op het grind. Soms moeten we het verkeer regelen zodat iemand hier weer weg komt. Kofferdeksels gaan omhoog. Achterportieren worden opengezet. Het lijkt wel een stoet, al deze mensen die met volle dozen komen aan marcheren. Kledij. Koffieserviezen. Keukenrobots. Keramiek. Kookboeken... Iedere dag sta ik versteld van wat er hier allemaal binnenkomt. In dozen die ze nog nodig hebben en die we dus meteen leeg maken. Een uur later rijden ze opnieuw volgeladen op. Het is ronduit verbazingwekkend wat er allemaal in zo'n stadsautootje kan. Hele inboedels van huizen komen hier zo terecht.
En met dank aan Ikea & Co: dressoirs, buffetkasten, commodes, wandmeubels, eettafels, slaapkamers, inbouwkeukens... Dankzij een inbussleutel, eventueel in combinatie met een steeksleutel en misschien zelfs een pijpsleutel + die vernuftig uitgedachte, eenvoudige gebruiksaanwijzing kun je – ook al heb je twee linkerhanden – zelf je lege rijwoning tot een woonjuweel omtoveren. Geen nood als je je interieur na enkele jaren beu bent. Dankzij de handige catalogus die je sinds je eerste bezoek in de bus krijgt, kies je iets anders, iets hedendaagser en ben je weer volledig mee met de tijd. Mits enig geduld bij het uit elkaar halen kan het meeste ook nadien weer in elkaar worden gezet. En waar kun je er beter mee terecht dan in de Kringloopwinkel?

Het parkeert zich op vier vierkante meter, het touw wordt losgemaakt waardoor het kofferdeksel – dat op de uitpuilende planken rust – omhoog veert en ziedaar: een vierdeurs kledingkast. Oké, soms moeten mensen enkele keren over en weer rijden om het volledige ding tot hier te brengen maar je kunt alleen maar bewondering hebben voor zoveel doorzettingsvermogen. De langste stukken hangen over de passagierszetel en rusten op het krasvrije dashboard van het naar kunststof ruikende, goed onderhouden wagentje. Maar net zo makkelijk komen ze met een doorrookte Mercedes opgereden, een appelblauw zeegroene Audi A3 Berline met roze bekleding, een volgestouwde Toyota Land Cruiser, eventueel met aanhangwagen. Een, aan de reclame op de zijkanten af te lezen, gehuurde bestelwagen. Verhuiswagen.
De chauffeurs van de vrachtwagens van de Kringloopwinkel die goederen komen brengen of leveringen komen ophalen worden op zo'n dagen bijna gek als ze de chaos op onze parking zien.
Gelukkig zijn er ook brengers die gezwind met een bakfiets komen opgereden. Of gewoon te voet, van kilometers ver die zak met goederen met zich meeslepend. Sommige mensen lijken er een punt van te hebben gemaakt om bij ieder bezoek ook iets af te geven. Een kleinigheid. Iets dat hun bezoek rechtvaardigt.
Eén keer kwamen twee mannen aanlopen met een rustieke eettafel. Ze waren bezweet en zagen er afgepeigerd uit. Ze kwamen uit het centrum van Avelgem tot hier met het nog met echte planken gemaakte, massieve ding en waren meer dan een uur onderweg geweest. De tafel zag er prima uit, we bedankten hen en presenteerden hen een glas water. Dat sloegen ze niet af. Daarna bleek dat de vrouw van een van hen hier enkele dagen eerder reeds een andere tafel had gekocht. Iets jonger en een stuk groter. En ook wat zwaarder dus.
We keken de twee al niet meer zo jonge mannen bewonderend na toen ze vol goeie moed met het geval vertrokken.

Soms voel je je een voyeur. Ik weet het, je kunt er niets aan doen, het is je werk, je moet nu eenmaal constant scharrelen in de bezittingen van een ander. Af en toe werp je ongewild een blik op een moment uit iemands leven. Soms is het grappig zoals die vaak potsierlijke, ingelijste foto's van oude huisdieren. Of griezelig, zoals die keer toen ik alles uit die zak naar boven haalde en er onderaan twee valse gebitten bleken te zitten. Bij deze levering staken ook enkele zakken met verouderde dames en herenkledij, enkele wandelstokken, zakken met inlegpotten, dozen met boeken van onder andere Ward Ruyslinck, Maurice Roelants, Marnix Gijsen, Ivo Michiels, en een compleet versleten, vroege versie van Ons Kookboek. Een schoendoos met oude, gebruikte postkaarten uit Italië met aantekeningen waar men die dag had gegeten, en wat men de volgende dag ging doen. De postzegels waren er zorgvuldig afgeweekt. Een grote bolfles behangen met sigarenbandjes. Een bril in een etui. En tot slot, een grote ovalen, met de hand bijgekleurde sepia trouwfoto in een met goud vergulde, plaasteren lijst. In zo'n geval kun je met redelijk grote zekerheid concluderen dat de eigenaars hun tanden niet langer nodig hebben.
Het gebeurt wel vaker dat iemands erfenisrestjes hier terecht komen. De hele familie is er nog eens doorheen gegaan maar heeft tenslotte besloten dat hun huis ook al te vol staat. Of misschien is er geen familie meer. Soms komt iemand een week later toch terug voor dat bijzettafeltje, krantenbakje, Mariabeeld, die pet van opa. Kleine dingen die niet al te veel plaats innemen maar evengoed memorabilia die levendige herinneringen oproepen aan een teloor gegane tijd. Steeds weer zijn ze er het hart van in dat het kleinood dan al lang een ander onderkomen heeft gevonden, als het de sortering tenminste heeft overleefd. Je ziet ze wegkwijnen van verdriet omwille van het verlies dat nu buitenproportionele afmetingen begint aan te nemen...

Er is veel werk, er speelt muziek, klanten vragen inlichtingen, we moeten uitladen/inladen. Het voorkomt dat een nostalgicus als ik te lang stil kan staan bij deze dingen. Want het draagt niet bij aan een gezonde werksfeer, dat altijd maar weer vaststellen dat de schrijver van de hoopvolle opdracht op het voorblad in het boek, de man of de vrouw op de foto, de schilder van de vaas met bloemen of de eigenaar van de materiaalkoffer er inmiddels niet meer is. De oude lijst, de antieke spijkers, het jaartal op het schilderij, de krant die je omzichtig opent maar die toch verpulvert in je handen, de naaidoos met stokoude klosjes garen en naalden en enkele communieprentjes gedateerd in de jaren vijftig. En gelukkig komen er ook meer recente dan oudere spullen binnen. Want wie is er nu geïnteresseerd in al die ouwe rommel? Soms ziet het materiaal er zelfs nog gloednieuw uit. Steekt het nog in de ongeopende verpakking. Alsof ze het ergens kochten en toen naar hier hebben gebracht. Zomaar. Voor het goeie doel.

Af en toe komen er ook erotische gadgets binnen. Niets des mensen is de Kringloopmedewerker vreemd. Oude kaartspellen met foto's van dames die ooit als pikant werden ervaren. Nieuwe kaartspellen met goed bewapende jonge mannen. Liefdesbellen voor als de nood hoog is. Oude ondubbelzinnige toestellen met onschuldige namen uit vergeten tijden. Meer recente dvd's met een omslag die er niet om liegt. Oude, aandoenlijke instructieboeken om het liefdesleven van beide partners aanzienlijk te verbeteren. De Kamasutra in foto's. Erotische kunstboeken. Non-fictie met tips en tricks van Goedele Liekens. Kanten niemendalletjes. Jarretels, bustiers, korsetten. Stimulators. Koppeltoys. Geisha ballen. Ik vind niets uit: het staat op de verpakking. Tepelklemmen. Handboeien en zweepjes. Naar de Kringloop ermee!
Je zou bijna denken dat de mensen er genoeg van hebben.
Stapels erotische romans. Klassiekers uit de wereldliteratuur. Decamerone van Boccaccio. Mieke Maaike's Obscene Jeugd van Louis Paul Boon. Lieve Vogeltjes van Anaïs Nin. Maar ook recente boeken. Louter Lust van Lydia Rood. Vochtige Streken van Charlotte Roche. Met deze boeken moet je opletten. Als je het te confronterend of arbeidsintensief vind om ze te controleren gooi je ze beter weg. Maar je wilt echt niet meemaken dat een klant je op verdachte vlekken op de pagina's komt wijzen.
Je vraagt je af wie dit allemaal binnenbrengt. Gebeurt het per ongeluk? Of zijn ze de schaamte voorbij, kan het deze mensen geen fuck schelen wat wij ervan denken? Een dame vermeldde onlangs bij het afgeven nogal uitdrukkelijk dat de meeste spullen die ze bij had van haar zus afkomstig waren. We voelden nattigheid en namen een kijkje. En ja hoor. Een massagetoestel, een instructie-dvd, en enkele magazines die iemand hoogstwaarschijnlijk bloed en tranen had gekost in een hem – ik gok op een man – onbekende krantenwinkel. Doe echter geen moeite deze zaken hier te komen zoeken; we sparen alles op en sturen het materiaal dan naar collega's die op termijn een speciaal + 18 eendagswinkeltje willen openen in een of andere vestiging. Ze verzamelen al zolang ik in de Kringloop werk. Het moet voor heel binnenkort zijn. Liefhebbers houden onze website beter in het oog.

In boeken tref je ook de meest vreemde bladwijzers aan: briefjes met een strenge, handgeschreven handleiding hoe met de boeken om te gaan, een liefdesbrief, boodschappenlijstjes, een versteend sneetje kaas (waardoor de twee pagina's waar het tussen stak bijna doorzichtig zijn geworden) of zelfs een vel wc papier. In kookboeken allerlei kladblaadjes volgekrabbeld met recepten.
Je opent een oud fotoalbum waaruit alle foto's door de brenger verwijderd werden maar waarbij een dubbele pagina in het midden overgeslagen werd en langswaar je binnenstapt in het leven van een gezin ergens in de jaren zeventig: schemerige, bleke kleurenfoto's waarop een man en een vrouw met twee kinderen met rode ogen vrolijk naar je staren. Een nieuwe Opel Record met de trotse eigenaar – met lange tippen aan zijn hemd en zijn benen in belachelijk wijde broekspijpen – ernaast in de sneeuw. Ee kale man met coltrui. Meisje met kort rokje in een eenzit met een poedel in haar armen. Jongen rijdend met zijn go-cart in een geruite, korte broek met bijhorend vestje. Vrouw die in bikini ligt te zonnebaden, zich een beetje opricht en vanonder een hand verbaasd staart naar de camera.
En gisteren wees een een medewerkster me op de jaloerse brief 'Aan mijn liefste echtgenote' die in een zijvakje van een portefeuille stak...

Maar soms word je er dus ook heel stil van. Zoals bij dat klein, kunstlederen etuitje met achter het ene ruitje een pasfoto waarop een vroom kijkende pater en daarachter nog een papiertje dat als verpakking dient, je voelt dat er iets in steekt maar je wilt het niet openen, en waarop 'RELIQUIAE, Servi Dei Fr. ISIDORI 1881 – 1916 e Congr. Passionistaum – E Pulvere – staat. Achter het tweede ruitje een prentje met een kruis en in het midden een klein venstertje waardoor je iets kunt waarnemen dat een druppel bloed lijkt voor te stellen. Eronder: Ex linteis B. ISIDORI DE LOOR a S. Joseph Religiosi C.P. met daarbij een kalenderblaadje uit de Druivelaar van dinsdag 29 november. Het was de 49ste week van dat jaar en de zon kwam op om 8u23 en ging onder om 16u33 terwijl de maan haar opwachting maakte om 15u14 en verdween om 3u50. Het was de naamdag van de H. SATURNIJN, de H. SABIJN en de H. RADBOUD van Utrecht. Onderaan staat volgende cryptische zin: 'Gij moet lof verdienen, maar hem vlieden.' Bovenaan staat er met balpen '1960' geschreven.
En op de zijkant: 'geboorte en de dood van mijn kindje'.

THE UGLY PAPAS

Nog eens gegrabbeld in mijn oude RifRafs op zoek naar de bespreking die ik tweeëntwintig jaar geleden schreef over het concert dat de Ugly Papas in de Verlichte Geest gaven...

The Ugly Papas
25 november 1995
De Verlichte Geest (Roeselare)

Ergens in '93 zag ik de Ugly Papas voor het eerst in het jeugdhuis La Gare in Lauwe. Luc Dufourmont, een Vlaamse kruising tussen Spike & Tom Jones en één van de grootste smoelen uit de geschiedenis van de Belgische rock, bassist Dick Decamps, drummer Paul Drèze en de fijnbesnaarde Dr. Dekerpel brachten een portie rauwe rock die je vooral moest zien en het liefst wijl men in een lichte roes verkeerde. De Papas werken vandaag aan een nieuwe cd, hun derde. Eerst was er 'Papa Rules, Ok?', een fuif volgens Dekerpel. Hun tweede, bij momenten verbluffend sterke, gelijknamige cd omschrijft hij als een 'smoarploate'; een experiment, een overgangsfase. En over de nieuwe cd zegt hij dat het een superfuif zal worden. De Papas trokken onlangs de studio in. Een paar uur later stonden ze weer op straat.
''t Ging niet', zegt Dekerpel, ''t was alsof we in een kartonnen doos speelden'.
De nieuwe cd wordt dus live opgenomen, samengesteld uit de registraties van verschillende concerten. Eén van die concerten vond plaats in de Verlichte Geest. Het is moeilijk om te omschrijven waar de Papas momenteel mee bezig zijn.
'Welkom op onze Kerstshow', zei Dufourmont en de groep zette een instrumentaaltje in waar Lynch en Tarantino en hele roadmovie rond zouden verzinnen. En toen trokken ze de wereld rond, van bij de Indianen ging het naar de warme landen, de Ramadan, mamborock, raï – de Papas hebben niets van dit alles uitgevonden, maar ze brengen het samen en laten het pruttelen op een zacht vuurtje terwijl Dekerpel af en toe in de pot roert en toeziet of het wel allemaal macrobiotisch verantwoord is; het is een plezier om zien hoe gemakkelijk de Papas zich al die stijlen eigen maken – China, Arabië, Cuba, de Edna en de Vesuvius en vandaar naar (nazi-) Duitsland – even leken de Papas een Ubergroep, Jamaïca – de Skatalites kwamen voorbij met Monkey Ska – Spanje. James Bond meets Italy.
'Ma Vie En Ecxtacy' en er werd afgerond met hun allernieuwste, reggae, en zoals het hoort een ode aan de sla, 'Legalize The Sla': 'It's good for tubercoloses, it's good for tromboses...' Ze hadden er nog geen einde voor bedacht en Dekerpel hield het (uit ervaring wellicht) na een tijdje voor bekeken en verdween van het podium. Oudere nummers werden er nauwelijks gespeeld, op 'Satelites Are Spinning' uit de eerste cd na, en 'Pornografia' uit hun tweede, waarin een faliekant afgelopen liefdeshistorie uit de doeken werd gedaan. Met gevoel gebracht door Dufourmont en een gepluimde (nep)kip die eerst geliefkoosd werd, dan suggestief gecopuleerd, gebeft, gevingerd en gefistfuckt, waarmee gekibbeld en gevochten werd, die uit zelfverdediging gewurgd werd en tenslotte weggegooid. Kortom: een drama zo uit het leven gegrepen. De Papas staan er opnieuw en voor één keer is goeie raad gratis: als ze in uit buurt komen, mis ze dan vooral niet. (rf)

CONVERSOATJES ME N GLAS 24

We zittn voe n derde of de vierde kée
te kykn noa Gangs of New York
woarin da twidde géneroasje migrantn en veske migrantn
mekoar probeern uut te moardn
o fong voe groend van d Indioann

'De minsn goan noais verandern' zucht myn glas

Méer dan drie eurn loatr
achter héele beekn bloed, ne Quadruppel
van La Trappe en n Dulle Teeve
zie je déen die peist dat n gewoenn ee rechte kreeveln
en verwoenderd kykn noa de zée:

ool boatn gevuld mè minsn van n over t woater
ze begunn nog moa toe te komm
geréed voe under leevn doa t erbegunn

'Zie j dadde?' vroag myn glas
'Da zyn de klimoatvluchtelingn...'

INTERVAL

Ik weet het: je bent op, dus druk maar op
de knop en schop je schoenen uit
Neem een biertje en zijg neer
je hebt het verdiend
Zie daar, er is van alles wat
Vergeet nu maar wat je al niet meer weet
of wil je eerst nog iets programmeren?
Laat je gaan in deze soap dat praatprogramma
Die actie tragikomedie politieserie
docudrama muziekprogramma
en leg je erbij neer


Bedaar, vergeet en geef je over
wentel je in het geroezemoes
Val in mijn val en lach je krom
om iets dat geen betekenis heeft
Duik in het niets met net gemist
of kijk en voel de bevrijding terwijl je
wat je niet gezien hebt wist
Huil maar met de wolven mee
een zee van krokodillentranen in HD
om zoveel onrechtvaardigheid verdriet
ellende dat kan toch niet o nee!

Kijk, precies op tijd de aftiteling
dus snuit je neus en droog je ogen
het is voorbij, vergeet en zap
Kijk daar!

KADERS

'Rino, we hebben geen grote kaders meer om aan te vullen!'
'Hoezo, geen grote kaders meer? We hadden er zoveel...'
'Ja maar Rino, klanten kopen deze week veel grote kaders! Ik alle grote prijzen maar nu gedaan. Geen grote kaders meer!'

Feysal werkt in de ontvangstreceptie, wat we hier gemakkelijkheidshalve het 'kotje' noemen. 's Morgens opent hij de deuren, plaatst de asbak, het welkomstbord, onze vlag en de fietsen buiten, loopt de oprit af naar de straat met een vuilniszak om het zwerfvuil aan zijn rechterkant op te halen, leegt de brievenbus en keert dan terug, opnieuw aan zijn rechterzijde speurend naar het vuil tussen het grint en in het struikgewas. Hij brengt me de post en begint daarna aan zijn dagtaak in z'n werkplaats. Hij gaat naar de volgende pagina van de turflijst, schrijft de nieuwe datum op en gaat aan het werk. Hij is de eerste persoon die de klant ziet en het is dus belangrijk dat de receptionist vriendelijk is en ze verwelkomt. Maar met Feysal is dat geen probleem, hij schenkt iedereen moeiteloos zijn breedste glimlach. Daarna controleert hij het materiaal dat de brengers bij zich hebben en indien geschikt - wat in meer dan negenennegentig procent van de gevallen zo is - verdeelt hij het onder de bakken die naar de verschillende afdelingen gaan. Wat niet meer gebruikt kan worden, wordt gesorteerd en in de afvalbakken gegooid. Verder helpt hij af en toe ook eens mee in de meubelafdeling, zoals wanneer er een kleerkast of een bed opgezet of afgebroken moet worden.

Voor sommigen is dit alles meer dan werk genoeg en krijgen ze dit nu al bijna niet voor elkaar. Voor anderen is het onvoldoende en proberen we klusjes te verzinnen die ze erbij kunnen doen. Zo staat Feysal ook in voor de kaderafdeling. Hij sorteert foto en schilderijlijsten, en indien goed bevonden prijst hij ze volgens de prijslijst. Er zijn tal van mogelijkheden: lijst met glas, lijst zonder glas, glas zonder lijst, kader met schilderij, kader zonder schilderij of een schilderij zonder kader. Dit in alle mogelijke groottes, kwaliteit en kleuren. Aan het begin van de werkweek worden de kaders die het langst in de winkel staan weggenomen, en de vrijgekomen plaats met de verse oogst aangevuld.

De afspraak is dat Feysal de kaders de overige dagen van de week 's morgens en 's middags controleert om na te gaan waar iets aangevuld kan worden. Het ligt een beetje in zijn aard om de dingen uit te stellen en aanvankelijk gebeurde er niet veel in de kaderafdeling. Ik moest het uiteindelijk heel nauwgezet opvolgen. Het grappige aan Feysal is dat, als je hem ergens attent op maakt, hij steevast 'geen probleem' zegt. Wijs je hem erop dat hij enkele minuten te laat is, dat je niets van de winkelprijs af kunt doen of dat hij geen uurtje vroeger kan stoppen, dan legt hij een hand op je schouder alsof hij je wil troosten en zegt dan ernstig: 'geen probleem'.
Maar de aanhouder wint en onze werkwijze bij de kaders werpt ondertussen zijn vruchten af. Zonder dat ik er nog op moet wijzen trekt hij nu 's morgens fluitend naar de kaderafdeling en voert af en vult aan waar nodig.

'Echt? Zijn alle kaders naar de winkel?'
'Ja Rino. Alleen nog kleintjes. En mensen brengen bijna geen grote kaders binnen! Ik altijd vragen aan mensen, maar zij hebben geen kaders!'
'Vraag jij om kaders aan de klant?'
'Ja, aan alle klanten maar zij hebben geen kaders!'
'Feysal, ik ga er bestellen bij ons depot. En als er daar geen zijn, zullen we gewoon moeten wachten tot we er weer binnen krijgen. Maar je kunt geen kaders aan de klant vragen. Is dat afgesproken? Dat je geen kaders meer aan de klant vraagt?'
'Geen kaders vragen aan klanten? Maar zij moeten brengen!'
'Ik begrijp het Feysal. Maar de klant mag maar moet niets brengen, begrijp je? Alles wat de klant hier afgeeft, krijgt de Kringloopwinkel gratis. Dus moeten we goed zorgen voor de klant. De klant is koning...' Hij grinnikt.
'Ja maar president is beter!' Dat brengt ons op een vorig gesprek maar ik ga er niet op in en dan legt hij een hand op mijn schouder.
'Geen probleem Rino...'

COMPLIMENTJESDAG

'Ik heb een afspraak met Evelien' zeg ik. De vrouw achter de kassa draagt een hoofddoek. Het lijkt bijna alsof haar donkere ogen in dat knappe gezicht hierdoor geaccentueerd worden. Er staat een oud telefoontoestel op de winkeltoog dat nog blijkt te werken; ze houdt de hoorn bij haar linkeroor terwijl ze met haar rechterhand het nummer draait. Ondertussen roept ze in een mij totaal vreemde taal iets naar een roodharige vrouw die een heel stuk verderop met kledij in de weer is. Ogenblikkelijk komt er een reactie - voor mij al even onbegrijpelijk - en dan is het weer stil.

Morgen wordt het mijn eerste dag in de Kringloopwinkel maar vandaag kom ik al eens langs om me aan mijn nieuwe collega's voor te stellen en mijn uurrooster te bespreken. Het is kort na de middag en ik kijk met een mengeling van nieuwsgierigheid en opwinding rond in wat mijn toekomstige werkplaats wordt. Er staan grote rekken vol prullaria achter me. De legplanken langs de wand zijn gevuld met kitscherige vazen en een hele reeks Christusbeelden. Eronder oude kaders die elkaar broederlijk ondersteunen. Iemand bladert in de bak met kleine kaders die ernaast staat. Aan de overkant rekken met glazen en borden. Kookpotten. Verderop zie ik boeken staan en daarachter meubelen. Het is stil, er zijn bijna geen klanten in de winkel. Later zal ik ontdekken dat dit niet zo uitzonderlijk is op dit tijdstip.

Ik merk plots dat de vrouw met de hoofddoek naar me staat te kijken; ze wendt haar blik af en slingert opnieuw een korte woordenstroom door de ruimte. Die wordt meteen beantwoordt door de roodharige vrouw in de verte, waarna beiden lachen. Dan begint ze in de hoorn te praten.

'Ja Evelien, hier staat man voor jou... Ja, vraagt naar jou.' Er komt een glimlach op haar gezicht terwijl ze luistert naar wat er aan de andere kant van de lijn wordt gezegd.
'Ja, is mooie man.' Ze zegt het heel rustig en gewoon, alsof het de normaalste zaak van de wereld is.
'Is man met alles erop en eraan: haar, baard, bril, armen en benen en hij draagt mooie kleren.' Ze glimlacht waarbij ze me nogmaals aankijkt.
Ik sta wat ongemakkelijk te draaien en ze schiet uit in een lach.

'Hij is beetje nerveus denk ik.' Ze haakt in en zegt: 'Evelien zal komen'. De roodharige vrouw is er ondertussen bij komen staan. Ook zij heeft een mooi open gezicht waar haar zware brilmontuur wonderlijk goed in past. Zij is een stuk ouder en heeft iets gracieus over zich. Ze wisselen lacherig nog enkele woorden terwijl ze me beiden vriendelijk aankijken. Het is duidelijk dat ik verwacht word.
'Niet altijd zo hier. Vandaag speciaal' zegt de roodharige vrouw.
'Vandaag complimentjesdag.'

PAUZE

Het is pauze. Feysal en ik zitten binnen, anderen profiteren van het najaarszonnetje aan de tuintafel. Iemand komt om zijn trui.
Feysal staart naar het YouTube filmpje op zijn gsm terwijl hij met een lepel in een opgewarmde schotel roert. Een man in een lang wit gewaad en een hoofddoek houdt een fel betoog waarin ik herhaaldelijk het woordje Somalia herken. De spreker brengt zijn toehoorders zodanig in vervoering dat ze niet eens door lijken te hebben dat er nog anderen zijn die - liefst in alle rust - willen eten. Terwijl ik me afvraag of ik daar een opmerking over zal maken loopt de clip teneinde.
Hij staat op, stopt zijn gsm in zijn kastje en schenkt zichzelf een kop koffie in. Terwijl hij hiermee bezig is, gebaart hij met zijn kin naar de koffiekan. Ik knik.
Hij neemt mijn mok en vult die bij.

'Is er iets gebeurd, Feysal?'
'Was de Somalische prime minister'.
'De eerste minister. Of premier.'
'Ja. Van Somalië. He is now de new president. Een young president. De old president was all corruption. Whole Somalia was corruption. Maar nu is better. In België ook president?'
'Nee, hier hebben we een koning.'
Hij knikt alsof ik iets zeg dat hij eigenlijk al wist.
'Maar president is better' zegt hij.
'Behalve als hij corrupt is' zeg ik.
'Maar dan kiezen mensen new president' zegt hij.
'Een nieuwe president kan beter zijn, maar ook slechter... En soms wil een corrupte president niet weg' zeg ik.
'Dan is oorlog' zegt hij. 'Overal. Maar alleen in land.'
'Burgeroorlog' zeg ik.

'In Somalia veel corruption Rino. With pirates. En government. Veel veel tijd. Maar nu is better. De new president spreekt met mensen. Aan tafel. Hij vraagt what problem is. Mensen zijn blij dat zij over problem kunnen spreken met president. Somalië better nu.'
'Voor hij president werd is hij toch eerste minister geweest? Kent hij de problemen dan niet?'
'But long ago, he had no power! Now he is president. En he listens to people... Veel better nu.'
Na enkele weken, toen hij wat meer op zijn gemak was hier, begon hij zo te praten. Die mengeling van Nederlands en Engels. Meestal in de pauze en als hij te opgewonden is om zijn punt te kunnen maken waardoor hij zichzelf de tijd niet gunt om de juiste woorden te zoeken in onze taal. Maar er steken alsmaar grotere stukken Nederlands tussen.
Hij nipt van zijn koffie.
'Veel beter Feysal? Wil je dan niet terug naar Somalië?' Hij verslikt zich, en proest het uit. Een regen van koffiedruppeltjes daalt neer.

Na het tellen van de kassa controleer ik de winkel, kijk na of alle kranen dichtgedraaid en de ramen en deuren gesloten zijn. Ik ga na of de kachels en de ventilators zijn uitgezet en plaats mijn winkeltelefoon in de lader. Dan doof ik de lichten, sluit af en loop naar mijn wagen. Het is iets na zessen en ik rijd door Avelgem op weg naar huis.
Hoewel hij dan al meer dan een uur klaar is met werken, kom ik hem geregeld tegen. En terwijl ik duidelijk zichtbaar ben en hij mijn auto kent, heeft hij me nog nooit opgemerkt. Slenterend, in gedachten verzonken, als iemand die op weg is naar nergens. Hij is alleen.
Zijn vrouw en kinderen zitten ergens onderweg naar hier vast, één of andere administratieve molen houdt ze op.
Af en toe moet hij naar Brussel, naar de ambassade. Papieren invullen. Weer een stapje dichter bij hereniging. Maar meestal ligt de molen stil.
Hij hoopt en wacht.
Hij stuurt bijna al zijn geld naar hen op, en van het weinige dat over blijft, koopt hij hier elke week wel iets voor één van hen. Een kleinigheid. Keukengerei waarvan ik weet dat hij het nu niet gebruikt. Een jurk. Kleurpotloden. Een oude boekentas. Een korte broek. Kinderschoenen.
'Ben je zeker?' zou ik hem dan willen vragen. 'Zullen ze straks niet te klein zijn?'
Maar ik zwijg want het doet er niet toe. En terwijl hij afrekent vervloek ik die regimes die mensen op de vlucht jagen. Die ze dwingt hun huizen en families te verlaten.

'Wat? Terug naar Somalia?'
'Ja, naar waar je huis staat en waar je familie woont.'
Het is alsof er een lachbom in hem is ontploft. Nog geruime tijd naschokkend zit hij aan tafel. Tenslotte veegt hij de tranen uit zijn ogen, legt een hand op mijn arm en buigt zich naar me toe.
Plots lijkt hij veel groter. In schril contrast met de bevrijdende lach van daarnet kijkt hij me nu dodelijk ernstig aan, met grote, kwade ogen. Zo heb ik hem nog nooit gezien. Alsof Samuel L. Jackson naast me zit.

'I go back to Somalia als corruption klaar is, en niemand meer bang! En niemand meer ziek, en er is food for everyone, ik dan teruggaan!'
Hij zucht.
'Ik terug naar my family en friends... Now is better in Somalia maar nog lang niet goed! Héél lang!'
Hij zakt achterover, ontspant zich en hervalt dan nog eventjes in dat lachen van daarnet waarbij hij een hand op zijn borst houdt alsof hij zo tracht te verhinderen dat de lach kan ontsnappen. Het doet goed eens te lachen, ook al ben je de enige die lacht.

'I really want to go back, Rino, maar ik nu nog beetje blijven. Everything much, much better hier in België.'
We staan op en gaan weer aan het werk.
De pauze is voorbij.

KAPELLEKENSBAAN

Ik was alweer op terugweg toen ik het hoogbejaarde drietal, dat samen met me bij de begraafplaats was aangekomen, opnieuw ontmoette. Ze hadden net als ik een plannetje van de tentoonstellingsroute bij zich maar waren blijven hangen bij een graf.

'Ja, je wilde èm oender ne boam liggn ee! Jee da oalsan gezeid, da w èm moetn begroavn oender ne boam... En kyk, jee zyn goeste gèt: je lig èm oender ne boam!'

Drie stokoude, krom gegroeide mensjes staarden naar het graf.

'En jee doa verzekers nie up gepeisd, moa da eej ton wel ee, mè ne boam... Ool die veugelstroentn!'

SCIENCE FICTION

'Je moet me niet geloven
maar er kwam een glazen ding over me heen
de wasbak onder me verdween
het luik schoof dicht
en toen ging ik de hoogte in
waarna ik me aan hoge snelheid voortbewoog
en ik zag mezelf als in een droom
en hoe ik door de wereld vloog
in die lege motorloze bel


wel,
ik zweer je dat het geen hallucinatie was
en voor ik het wist zat ik weer
daar in de tuin en in dat gras
zoiets verzint iemand toch niet?'
zei de spin tot de spin
die hij had meegebracht en waar hij nu
mee in de wasbak zat te wachten
'Mischien' zei deze laatste, 'we zullen zien...'