zondag 15 oktober 2017

SCHERVEN

1.
Het begon allemaal in 1985, toen ik de poprubriek in Het Volk ontdekte. Algauw viel ik voor de ontnuchterende toon waarmee de meest uiteenlopende muzikale stijlen behandeld werden, en begon de artikels te verzamelen.
Van een buurman die een verf en decoratiewinkel bezat, kreeg ik verbeurd verklaard promotiemateriaal: reusachtige ringmappen, ideaal voor een volledige krantenpagina. Selecto Panoramique was een favoriet, op de voet gevolgd door STAUD Kollection.
Een oude vrijgezel uit de buurt die bevriend was met m'n ouders, bezat een uitgebreide elpeecollectie waarvan ik een groot gedeelte overnam op bandjes. Daar kwam een eind aan toen hij op zekere dag plots een hand in mijn broek stak.
Mijn klasgenoten hadden het over Spandau Ballet, ABC, King en Tears From Fears, en begonnen te vervreemden. Ik ontwikkelde een chronische afkeer voor wat hip was en hield mezelf voor dat goeie muziek om een inspanning vroeg – de spontane brainwashing werd een succes.
Ik las over Leonard Cohen die als een rat in een vuilnisvat rondscharrelde,
hoe Peter Frampton met zijn ingewanden luisterde,
over de vleesgeworden stem van Frankie Miller,
de eenzaamheid van Raymond van het Groenewoud,
de naakte essentie van Alex Chilton,
de onwil tot herhaling van Walter Grootaers,
het hunkeren naar liefde van Lloyd Cole,
Elvis Costello's gevecht met zijn alter ego
en de wispelturigheid van Neil Young.
Auteur Chris Schraepen beschikte over een ontwikkeld gehoor en een Salomonsoordeel. Ik was een jongen met een groeiende bewondering – niet voor het één of andere zingende fenomeen – maar voor de journalist die erover schreef.
O, zalig dat brute, genadeloze neersabelen van Freddie Mercury's solowerk dat ik meteen verachtte, en tranen welden op toen C.S. liet weten hoe ondraaglijk het was: de onwil bij de massa tot luisteren naar dat tijdloze monument, 'The World Won't Listen' van The Smiths – veel te goed voor deze wereld. C.S. werd mijn god en ik offerde met plezier een uitgaansavond op om een of ander gezegend meesterwerk in huis te kunnen halen.
Eind jaren tachtig verdween hij uit de krant. Verontrust nam ik contact op met de redactie die me aan het lijntje hield, zodat ik mijn vader tenslotte overhaalde om zijn abonnement op te zeggen. Tevergeefs, C.S. leek van de aardbodem verdwenen.

Toen ik later zelf als freelance muziekjournalist aan de bak trachtte te komen, waren mijn beweegredenen allerminst nobel; ik zocht naar een manier im gratis cd's te krijgen en het lukte nog ook. Sindsdien is mijn kijk op popjournalistiek er helaas niet op vooruit gegaan.

2.
Ooit stuurde ik enkele stukjes naar een maandblad. Twee weken later kreeg ik Carlos aan de telefoon. Ik vertelde hem dat mijn kennis van het Frans te wensen overliet.
'Geeft niet' zei hij, 'als je je maar in het Engels uit de slag kunt trekken'.
Sindsdien krijg ik af en toe zilverkleurige schijfjes in de bus en mag daar dan eventjes mijn mening over geven.
Verbazingwekkend hoe makkelijk het is om de grootste klote-artiest tot muzikaal genie te bombarderen waardoor een aantal idioten blindelings overgaan tot het kopen van een volstrekt waardeloos product.
Of hoe je een meesterwerk de grond in kunt boren omdat één of andere ex zich – net voor ze me verliet – heeft laten ontvallen dat ze een beetje verliefd was op die eikel van een zanger en ik daar (misschien) onbewust nog steeds niet overheen ben.
Wie van al mijn vroegere vrienden zou geloofd hebben dat ik er nu en dan in zou slagen een gesprek te hebben met de (pop-) sterren die zij verafgoden?
Met de artiest bij wiens muziek ze hun groeipijnen overwonnen hadden en voor wie ze nu een overdreven bewondering koesterden?
Hoe had ik destijds kunnen weten dat Carlos me van op de redactie aan de telefoon zou vragen of ik in Parijs een interview met Sonic Youth wil doen?

Ik hoorde voor het eerst van Sonic Youth op hun cd 'Daydream Nation' (1988). Warm gemaakt door een recensie van C.S. vond ik de pas verschenen achtste worp van het kwartet in een reeds in compact discs gespecialiseerd platenwinkeltje te Brugge.
Ik was nog maagd en pas van het vinyl af.
Overweldigd door het volstrekt eigenzinnige, compromisloze gitaar, zang, bas en drumwerk ontstond een innige liefde voor het geluid van deze New Yorkse allochtonen.
Sonic Youth distilleerde iets uit chaos, iets herkenbaars waardoor ik me verwant met hen ging voelen.
Het leek de soundtrack die hoorde bij de wereld waarin ik leefde.
Het is, ondanks de ups en down, en het vele vreemdgaan één van de weinige liefdes die tot op vandaag stand houdt.

Opgewonden leg ik de hoorn neer en ga op zoek naar informatie. Interviews met Lee Ranaldo, Thurston Moore, Steve Shelley en Kim Gordon. Vragen, vragen, vragen.
Het lijkt op een partijtje schaak via een vernuftig uitgekiende strategie in de aanval gaan tot het slachtoffer – in de hoek gedrumd – zich blootgeeft.
De eerste reeks handelt over de cd 'Washing Machine', een broeierig nerveus plaatje dat merkwaardig genoeg vaak herinneringen oproept aan 'Daydream Nation'. De prominent aanwezige zang van Gordon, de gefolterde gitaren van de duellerende Moor & Ranaldo, en de daar doorheen gejaagde hartslag van drummer Shelley. De schijnbaar achteloos maar vernuftig in elkaar gezette songs.
Ze zijn de studio ingetrokken zonder nummers.
Het experiment heeft voorrang bij de Sonic's.
Het tweede deel van de vragen peilt naar wat uitleg rond de 'Screaming Fields Of Sonic Youth', een verzamelaar die uitsluitend werk bevat van toen de groep nog onder contract zat bij Blast First.
Vervolgens zal ik naar alle waarschijnlijkheid informeren naar de solocarrière van de persoon die ik voor me krijg.
Naast Sonic Youth zijn ze – ieder voor zich – met alles en nog wat bezig en al die nevenprojecten hebben met elkaar gemeen dat ze meestal niet om aan te horen zijn.
Intellectuele warhoofden.
En ten slotte wil ik wel eens weten hoe ze dat doen, vier zo'n eigenzinnige ego's en toch al meer dan vijftien jaar samen – uitgezonderd Shelley die er pas in 1986 bijkwam, toen drummer Bob Bert opstapte. Of er een geheim bestaat voor hun liefde.

Hopelijk krijgen we meer dan een kwartier zoals zo vaak het geval is. En hoef ik de artiest niet met nog iemand te delen; niets dat zo moeilijk is als proberen een gesprek in een bepaalde richting te sturen als je collega de andere kant uit wil.
Als ik heel eerlijk ben, vind ik zo'n interview eigenlijk complete onzin. Want zeg nu zelf, wat kan de bedenker van die fantastische sound aan zijn muziek toevoegen door erover te praten?
Er blijft tenslotte ook maar één vraag om te stellen, namelijk:

H O E D O E J E H E T ?

Een klotevraag, een vraag waarop de artiest in kwestie het antwoord natuurlijk niet weet.
Omdat hij of zij ook maar een mens is.
Een belachelijke vraag, maar tegelijk de enige echt goeie vraag. Een peilen naar de genialiteit binnenin de geïnterviewde, opdat de interviewer beter zou begrijpen, het eindelijk zou begrijpen.
Helaas.
'Ik hield mijn pen vast en zag hoe mijn hand over het papier bewoog, als werd het gestuurd door iets anders, iets hogers. Ik las het achteraf en vroeg me luidop af of ik het was die dit geschreven had. Maar ja, het was mijn handschrift.'
'Ik werd wakker en de melodie zat in mijn hoofd. Ik heb die song gewoon gedroomd.'
Zo'n flauwekul krijg je dan. Maar je ziet aan het gezicht van de verhoorde dat het eerlijke flauwekul is.
Toch ga ik erheen, praat met het muzikale wonder dat meestal niets te zeggen heeft.
Te stoned en te beu en te steeds maar weer opnieuw.
Slijmende Etterbakken of Omhooggevallen Half-Goden.
Interessante mensen zitten er maar zelden tussen.
Gelukkig belt Carlos me af en toe vanop de redactie om te zeggen hoe hij het artikel vond.
Het is me niet om het even wie het goed vindt; ik wil het van een kenner horen.
Zo heb ik een plaatsje veroverd in dat grote commerciële circus vol leeghoofden en de glinsterende, zilverkleurige schijfjes die hier zonder voorafgaande waarschuwing in de brievenbus vallen. Soms, als het me te veel word, oefen ik voor disc-werper.

We vertrekken 's morgens stipt om zeven uur met de bus vanuit Brussel, aan het gebouw van de platenmaatschappij, Brand Whitlocklaan 224.
'Eén of ander generaal weet ik veel' zegt Carlos; gidsen ligt hem niet.
'Ergens tussen het Meiserplein en het BRT gebouw in.'
Even voor de middag zullen de interviews plaatsvinden, hartje Parijs. 's Avonds één van de twee exclusieve concerten bijwonen die Sonic Youth in Europa geeft.
Het tweede concert vindt plaats in Spanje.
's Nachts wordt de terugreis aangevat.

Het lijkt me het eenvoudigste om de nacht voordien in een of ander goedkoop hotel door te brengen.
Dan kan ik me nog even in stilte terugtrekken.
Op de rand van het oude, krakende eenpersoonsbed gaan zitten en zorgvuldig nagaan of ik niets vergeten ben.
De vragen nog eens overlopen.
Het raam openen en Brussel overschouwen.
Het getoeter, geroep en gerinkel tot me laten doordringen.
Ik weet dat de kans niet gering is dat, wanneer de grootstadsblues over me komt, ik dan plotseling nog beter zal begrijpen wat ze bedoelen, die jongens en dat meisje van Sonic Youth. Daarna zal ik het raam sluiten en met mijn kleren aan op het van verse lakens voorziene bed gaan liggen.
Mijn armen onder mijn hoofd vouwen en naar het afbladerende, gebarsten plafond staren, vol diepzinnige gedachten.
Dat zijn van die dingen waar zo'n oude hotelkamer heel geschikt voor is.
Ik zal mijn walkman installeren en met 'Washing Machine' <auto-reverse> in een soort droomtoestand terechtkomen.
Die avond voordien alleen al zal ik nooit meer vergeten.

3.
Bij Johan, een vriend die een tijdje in Brussel heeft gewoond, informeer ik naar de ligging van dat Meiserplein.
Hij beweert dat hij een heel handig stadsplannetje liggen heeft.
Of er geen tijd meer is om het op te halen.
Ik aarzel.
'Waar slaap je vannacht?' vraag hij schijnbaar achteloos terwijl ik hem hoor bladeren door zijn gids.
'Op hotel' zeg ik.
Daar gaat mijn vriend niet mee akkoord.
'Kom maar af' beveelt hij, 'je hebt nog tijd zat, en dan zoek ik gauw een slaapplaats voor je.'

'Hij heeft een interview met Sonic Youth, en wou op hotel gaan. Hij is een heel aardig, onopvallend jongetje. Nou ja, behalve dan die zware, donkere wenkbrauwen dan.'
Johan knipoogt naar me, waarna hij – plots ernstig – met dichtgeknepen ogen een lange haal van zijn sigaret neemt en luistert naar wat er allemaal uit dat kleine speakertje naast zijn oor komt;
'Een toffe gast, die Mark' zegt hij even later.
'Je zult zien, het zal meteen klikken tussen jullie.'
Er is een afspraak gemaakt: om halfelf in 'de Kafka', een Brussels café dat volgens de gids 'Vlaams, links en intellectueel' is. Zit ik daar niet, dan hoeft die Mark niet op me te wachten.

Ik stap op de trein van 18u11. Om tien voor acht zal ik dan afstappen in Brussel Centraal.
Morgen zit ik oog in oog met 's werelds populairste onpopulaire groep!
Met hét alternatief voor de alternatievelingen!
Met de best verkopende slechtst verkopende groep aller tijden!
Hé mensen, hoe kunnen jullie zo onverschillig blijven?
Zien jullie die triomfantelijke blik? Die lichtjes zegevierende houding?

Op de Brusselse grote markt wemelt het van de flitsende Japanners.
Van de door hun neus pratende Amerikanen ('Njeah, Njeurope, great culture! But Djeezes, those Njeuropeans!')
Jonge, schichtige Marokkaantjes zitten naast elkaar tegen de gebouwen en wenken me naderbij.
'Messieu, messieu! Hasjiess, hasjiess!...'
Ik loop naar 'De Dolle Mol' en drink er een Vieux Temps. En wordt er hoe langer hoe zekerder van dat ik toch maar beter een hotel zoek. Ik ben immers een complete vreemde voor die Mark – vriend van Johan – die bovendien getrouwd is en een kind heeft. Ik denk – dat doe je toch maar in een noodgeval, mensen die je niet kent lastig vallen, hun avondrust verstoren.

'VOOR STUDENTEN INTERESSANTE TARIEVEN' staat er op een bord gekalkt. Ik moet een trap op en daar is de receptie. Er hangt een briefje aan de deur: VOLZET.
Ook in het tweede hotel zijn geen kamers meer vrij.
Een uur en zeven hotels later blijkt dat ik een fikse wandeling heb gemaakt; bij iedere stap voel ik een uiterst vervelende blaar op mijn rechterhiel.
Het is tien uur achtentwintig als ik de deur van de Kafka open steek. Dat het een Vlaams en links café vol intellectuelen betreft kan ik uit niets opmaken, tenzij uit het feit dat er verdacht veel Frans gesproken wordt.
Ik ben bezweet van het hollen, en sta op het punt iets te bestellen als iemand me aanspreekt, 'Rino? Zit je hier al lang?'
Mark. Hij vertelt me dat hij veertien cd's heeft. Daartussen steekt 'Experimental Jet Set, Trash And No Star' (1994) van de Sonic's. Het klikt meteen tussen Mark en mij.

4.
Om twintig na vijf loopt mijn wekker af.
Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst zo vroeg van tussen de lakens gleed.
Tien voor zes neem ik de eerste bus in Strombeek.
Naast me zit een oude, rochelende man.
Het is even na zessen als we het Noordstation binnenrijden.
Ik neem tram 82, naar Montgomery. Volgens het plannetje uit Johans Brussels gids rijden we verkeerd.
Oké, zo'n tramstel kan alleen de rails volgen en die lopen naar Montgomery en ik moet alleen maar rustig blijven zitten. Maar dat lukt me niet; het is halfzeven en ik stap af aan de Beurs. Daar neem ik een taxi naar het Meiserplein.
Er wordt flink op de staart getrapt.
'Waar Meiserplein?' vraagt de Franstalige chauffeur als we ter plaatse zijn. Het is zes uur vijfenveertig op het kwartsklokje in het dashboard.
'Generaal Brand...' zeg ik terwijl ik zoek naar het briefje met het juiste adres. Het is verdwenen.
Maar het kan hier niet ver vandaan zijn, dus ik betaal en de taxi verdwijnt. Hij is pas weggereden als ik het Godzijdank weer weet: de Brand Whitlocklaan.
Maar die is rond het Meiserplein niet te vinden.
'Tussen het BRT gebouw en het Meiserplein.'
Ik gok dan maar op de August Reyerslaan.
'U loopt hier gewoon met de brug mee' helpt een bakkerin me op weg. Dat is trouwens de weg die ik al de hele tijd volg. Ze zegt het alsof het niet makkelijker kan. Maar op de bordjes lees ik: 'August Reyerslaan'.
Ik voel druppels langs mijn slapen naar beneden glijden. Ik zoek in de zijstraatjes. En dan zie ik dat door mij inmiddels zo fel begeerde, glanzende metalen bordje.
Hoe ik daar niet eerder aan dacht; de August Reyerslaan loopt gewoon over in de Brand Whitlocklaan!
Ik herinner me het nummer nog: 24. Ik bevind me aan nummer 190.
Mijn tas voelt helemaal niet zwaar meer, mijn voeten doen plots geen pijn meer, ik vlieg, scheer laag over de grond, glijd aan een adembenemende snelheid tussen de wandelaars door, verdring het slechte voorgevoel dat me inhaalt.
Ik hol de trappen op, druk krachtig en langdurig op de bel, luister aandachtig.
Niets geen gestommel.
Niks geen haastige voetstappen in de gang.
De doodse stilte van een door mens en dier verlaten pand.
Ik draai me om en ga op de trappen zitten.
'Afspraak om zeven uur.'
Aan een voorbijganger vraag ik hoe laat het is.
Zeven uur en achttien minuten.
Een postwagentje parkeert zich voor me in de goot. Een forse post-beambte wandelt tot aan de trap en slingert een groot pakket met effect naar de deur.
Rakelings passeert het ding me, scheert over de grond en schuift tot tegen de drempel. Hij is onmiskenbaar een meester in het pakjes bezorgen.

Antwerpen. Carlos loopt op zijn kousen. Zijn baard is minstens drie dagen oud. 'De Rino!' Hij glimlacht. Dan zie ik hoe het langzaam tot hem doordringt. 'Moest jij niet in Parijs zitten?'
Ik lach beschaamd, zenuwachtig, en vertel wat me overkomen is.
Carlos zet koffie.
'Die Rino toch!'
De koffie is fantastisch.
In het tien uur journaal wordt bericht over een Engels dorpje waar een vrouw erin geslaagd is om in enkele maanden tijd met negentig inwoners – mannen – naar bed te gaan. De vrouw bleek seropositief en enkele 'slachtoffers' hadden zich inmiddels laten testen.
Vijf bleken besmet met het virus.
Ze had uit wraak gehandeld. Degene die haar de ziekte bezorgde, was uit dat dorpje afkomstig.
Soms moet je gewoon een beetje geluk hebben.
Carlos neemt contact op met de thuisgebleven mensen van de platenfirma. Een thermos koffie later weten ze ons te melden dat het interview vandaag niet meer kan, maar morgen misschien wel – telefonisch dan. In ieder geval kan ik in de namiddag mee met de tweede bus die naar het concert rijdt. Afspraak aan het gebouw van de platenfirma, om halfvier.
'Je weet het nu tenminste zijn' zegt Carlos treiterig.

5.
Ruim kwart voor een ben ik in het station. Drie minuten na heb ik een trein, en een volgende een kwartier later. Ik zie mensen uit het stationsrestaurant komen en voel me plots hongerig. Eten, daar ben ik sinds gistermiddag niet meer toe gekomen. Ik besluit de tweede trein te nemen.
De maaltijd doet me aan mijn lagere schooltijd terugdenken; zuur smakende soep, fletse aardappelen, wortelen uit blik en een stuk vlees dat in de verte lijkt op die smakeloze, maar zogenaamd gezonde namaak van bij de vegetariër.
Of het echt vlees betreft, daarover kan men discussiëren. Of het gezond is, daar laat ik me niet over uit. Want hoewel ik met de beste wil van de wereld niet kan wachten tot de trein in beweging komt om gebruik te maken van de wagon-wc, toch voel ik me na nog een paar korte maar hevige bezoekjes weer fit en vol energie.
Het is even voor tweeën als we Brussel binnenrijden. Ik ga op zoek naar tram 82.
Het gevaarte zet zich om veertien uur en negentien minuten in beweging. De tram bestaat hier uit twee wagons die in elkaar overlopen, met in het midden een draaischijf.
Een klein Turks jongetje lijkt er plezier in te hebben om er in de bochten op te staan. Zijn moeder neemt hem bruusk bij zijn schouder en trekt hem naar de zitplaats voor me.
Hij staart me aan. Na een tijdje stoot hij zijn moeder aan. Wijst naar me. Vraagt iets in haar oor terwijl hij met zijn kleine wijsvingertje over zijn onopvallende wenkbrauwen wrijft.

'Afspraak om halfvier'.
Bij de laatste halte ondergronds is het kwart voor drie.
Het is weer druk in Brussel: aan iedere halte wil er wel iemand op of afstappen.
Probeer me te ontspannen. Het kan niet misgaan.
Op het polsuurwerk van de vrouw voor me zie ik dat het na drie uur geworden is. Maar geen nood, we naderen het Meiserplein. Over enkele ogenblikken passeren we de Brand Whitlocklaan.
We staan stil midden op het plein.
Er is een klein ongelukje gebeurd. Een aangereden wagen staat op de rails. De chauffeur lijkt woest, wil zijn wagen niet verplaatsen. De tramchauffeur vertelt me wat ik reeds wist: tussen twee haltes is het verboden om de deuren te openen.

Ik blijf zitten tot het einde van de rit, als is dat aan de andere kant van de wereld. Plots overvalt me een vreemde gewaarwording: als ik de negen ballen van het Atomium zie, en herinner me een schoolreis van toen ik een jaar of tien, elf was. Wat een akelig ding ik dit vond. Onverschillig staar ik naar de metalen constructie.
Het zal nooit iets worden tussen het Atomium en mij.
De tram stopt aan de Heizel. Het is halfvijf. Iedereen stapt uit, ook de chauffeur die daarenboven een tas meeneemt.
'En nu' denk ik vertwijfeld. Het einde van de wereld.
Gelukkig stapt de de chauffeur aan de andere kant van het tramstel terug op en haalt zijn thermosfles tevoorschijn. Daarna komt er opnieuw beweging in het gevaarte. Nu kan ik het allemaal ook eens van de andere kant bekijken.
Rond zessen komen we aan in Brussel Centraal. De trein naar Brugge. In Lichtervelde overstappen.
Ik moet denken aan iets dat mijn vader eens zei. Dat er van die dagen zijn waarop alles misgaat. En dat daar niet aan te ontkomen valt.
'Kruip in je bed, en je zult erdoor vallen, of de bliksem slaat in, of … '
'Of je doet er aids op' gaat het door mijn hoofd.
Toen geloofde ik er niets van. Slap gelul dacht ik.
Als ik uitstap in Roeselare regent het.

De volgende ochtend telefoneer ik naar de platenfirma.
'We hebben niet op je gewacht' zegt ze nogal scherp.
''s Morgens zijn ze een half uur later vertrokken en...'
'Dat kan niet' zeg ik maar ze snauwt er doorheen: 'Om halfzeven was de afspraak, om zeven uur zijn ze vertrokken, en ze hebben – door op jou te wachten – hun interview op een haar na net niet gemist'.
Ze hijgt. Ik zwijg.
'En o ja, dat telefonisch interview kan tot mijn spijt niet doorgaan.' Ze hangt op.
Om halfzeven was de afspraak.

Hoe schep je orde in wanorde? Richting in de chaos?
Hoeveel geluk moet je hebben opdat één enkele wens in vervulling gaat?
Ik zoek naar een singel-cd van ene Gunter Levi die ik enkele maanden geleden in mijn brievenbus vond. Zo'n zilverkleurig schijfje gaat vreemd spannen als je het probeert te buigen. Wanneer het begeeft vliegen de splinters geestdriftig in het rond.
Verlossing.
Als ik de stukken samen voeg hoor ik opnieuw de kilheid in de stem van het meisje van de platenfirma.
'Weet zij veel' denk ik en bestudeer de lichtinval op mijn op z'n minst unieke collectie scherven.

(1995)

Geen opmerkingen: