zaterdag 20 november 2010

Mylène

Twee bejaarde, kranige dames, beiden goed geconserveerd. Aan hun jaarringen af te lezen ergens rond de zeventig. Gezegend met een heldere blik. Of ik frisse, interessante poëzie kan aanbevelen. 'De overleden man van mijn zus was ook een dichter' zegt de ene vrouw wijzend naar de andere, die het gebaar vermoeid weg wuift met 'je gaat dat toch niet overal vertellen?' waarna ze een boek opneemt en de achterflap leest.
'Mag ik vragen wie uw man was?' Ik weet het, het is een gevaarlijke vraag. Soms kom je meer te weten dan je wilt. Omdat ze blijkbaar niet van plan is om haar geheim prijs te geven antwoordt de zus opnieuw in haar plaats waarbij ze geërgerd met haar ogen draait.
'Paul Snoek.'

Paul Snoek, de grote Paul Snoek. Letterkundige en schilder. Medebroeder van Gust Gils en Hugeus C. Pernath. Kreeg de driejaarlijkse staatsprijs voor poëzie in 1969 en de Jan Campertprijs in 1971. De ambitieuze Paul Snoek. Met een brutale bek gezegend, die graag provoceerde en kwaad bloed zette, zoals toen hij beweerde dat hij naast Pernath enkel Hugo Claus als dichter naast zich zag. De wispelturige Paul Snoek. Textielfabrikant en aannemer. Antiquair, sportjournalist en copywriter. Verkocht meubels (en volgens kwade tongen ook nog iets anders) in het Midden-Oosten. De gefrustreerde Paul Snoek. Voor wie het allemaal niet snel genoeg ging. Voor wie het succes te lang op zich liet wachten. En uiteindelijk de depressieve Paul Snoek. Die zich in 1981 met zijn nieuwe Alfa Romeo in Tielt te pletter reed in een omstreden ongeval dat hem ooit min of meer voorspeld was...
Een jaar of vijftien geleden was ik op een lezing van Roger Verkarre, een Torhoutse priester, ondertussen ook al overleden. Het waren wonderlijke verhalen, Roger Verkarre was een begenadigd verteller, en ooit een intieme vriend van Paul Snoek. Wist alles uit de eerste hand. Het werd een avond om nooit meer te vergeten.

'Ik woon nu in Parijs' zegt ze, alsof er uitleg moet gegeven worden. 'Maar mijn huidige man is ziek en ligt hier in het ziekenhuis. Ik logeer ondertussen bij mijn zus.' Ze kiest enkele boeken. Rekent af. Ik vraag of ze een klantenkaartje wil. Maak duidelijk dat wijzelf er zorg voor dragen. Ze stemt toe, noteert haar naam, en neemt de plastic tas met aankopen. Ze blijft nog even bij de poëzie rondhangen. 'Die heb ik goed gekend, en die ook. En die kwam vaak bij ons thuis', mompelt ze, tegen niemand in het bijzonder, terwijl ze met een vinger boekenruggen streelt. Dan zwijgt ze plots.
'Wordt dat nog altijd herdrukt' vraagt ze ongelovig en wijst naar het verzameld werk van Snoek. Verwonderd staart ze een tijdje naar het boek, en verdwijnt dan met haar zus door de deur. Ik neem het kaartje om het alfabetisch op te bergen terwijl de twijfel toeneemt, en het me steeds onwaarschijnlijker voorkomt dat het haar zou kunnen zijn.

Maar daar staat het, in stevige drukletters bovenaan het kaartje: Maria Magdalena Vereecke. De grote liefde in het leven van Paul Snoek.
Die de dichter als jong, blond Roeselaars meisje in 1960 op een feestje ontmoette en een jaar later met hem trouwde. Die hem drie kinderen schonk, en voor wie hij ooit, in een tanend verleden, met The Beatles en The Doors op de achtergrond, een klassiek geworden cyclus schreef.
Roger Verkarre, die het die avond vooral over Paul Snoek zou hebben, heeft toen - tot ieders verrassing - een groot stuk van zijn verhaal aan haar gewijd. Het was al snel duidelijk dat de priester na al die jaren nog steeds een boontje voor haar koesterde. De bezieling waarmee hij het over haar had. Geheimen die hij niet langer voor zichzelf wou houden. Het ontaarde in een openlijke biecht. Dat hij, toen het tussen het echtpaar al lang niet meer boterde, met haar het bed had gedeeld, één keer, maar - vermeldde hij er haastig bij - er was niets gebeurd. Twee lichamen die warmte en troost vonden bij elkaar. Meer kon er ook niet zijn: hij was een priester, zij een getrouwde vrouw. Roger verkarre was een ernstig man, en doelbewust uit haar leven verdwenen.
Maar de hartstocht waarmee hij toen haar naam uitsprak, de weemoed waarmee hij daar haar geest opriep. De naam waarmee ook Paul Snoek haar ooit aansprak.
Mylène.

Een smeekbede, een jammerklacht. Even leek het zelfs alsof hij overweldigd werd en de aanwezigen vergat, zoals hij publiekelijk kopje onder ging in die herinnering aan haar die hij duidelijk nog steeds aanbad. Iedere aanwezige voelde die hartverscheurende machteloosheid omtrent de keuzes waartoe het leven hem gedwongen had. Niet eerder, maar ook nooit erna nog zo'n intense kijkoperatie meegemaakt van een ooit gebroken hart.