zaterdag 19 december 2020

FRANKY

Dat we momenteel met een tekort aan medewerkers te kampen hebben zorgt ervoor dat wie wel werkt overal moet bijspringen. Het is alle hens aan dek. Het gaat niet langer over wat je hier graag doet of goed kunt maar om brandjes blussen. We bidden tot verschillende goden opdat niemand ziek wordt.

Ook voor onze personeelscoach is het frustrerend, ze informeert bij alle omliggende OCMW’s of er nog steeds geen kandidaten zijn, vooralsnog zonder resultaat. Ze belt me op en probeert me moed in te spreken maar ze klinkt radelozer dan wij zijn. Bij het plaatselijke OCMW is het dan weer een verwarrende situatie. Zij hebben mensen beschikbaar, daar niet van, maar ze zijn nog niet klaar om aan de slag te gaan. Waarom? Tal van redenen. Een depressie na een vechtscheiding waardoor therapie noodzakelijk is. Een lichamelijke aandoening die eerst behandeld moet worden om terug naar behoren te kunnen functioneren. Een alcoholprobleem waarbij enkel een opname nog uitkomst biedt. En dan zijn er nog de nieuwkomers die nog geen woord Nederlands spreken, want door de coronacrisis maandenlang geen les konden volgen. Het zijn maar een paar voorbeelden.
Er zijn ook de oudwerknemers die nog altijd terug mogen keren, op voorwaarde dat ze het probleem waardoor hun traject werd stopgezet - zie de voorbeelden hierboven - aanpakken.
En tenslotte zijn er ook diegenen die hier al gewerkt hebben en die voorlopig niet terug mogen keren. Omdat ze te ver zijn gegaan, en daarbij enkele van onze zenuwbanen beschadigd hebben. Het kan jaren duren voor zoiets weer aangroeit en misschien komt het wel nooit meer goed.
Je moet al ver gaan voor we je opgeven, je hier niet langer gewenst wordt, laat staan dat je niet terug mag keren. Maar sommigen slagen daarin.
Het gaat meestal over het constant en moedwillig negeren van de afspraken, dronken op het werk verschijnen, verbale agressie, vechtpartijen of diefstal. Ze zijn gelukkig met niet veel, je kunt ze op je twee handen tellen, maar tenzij ze verhuizen blijven ze wel in het reservewerkbestand van het Sociaal Huis zitten, als een blok aan een been.
‘Ik heb goed nieuws’, zegt Amy van het OCMW. ‘Franky is langsgekomen, en heeft gezegd dat hij opnieuw in de kringloopwinkel wil werken.’
Onlangs parkeerde ik 's morgens mijn wagen en was naar de ingang van de winkel gelopen toen iemand achter me 'hey!' riep, en toen ik me omdraaide zag ik tot mijn verbazing dat het Franky was. Hij glimlachte breed. Toen al had het me een onbehaaglijk gevoel bezorgd.
Ik moest eventjes denken hoe het ons ook alweer met hem vergaan was.
Het is een jaar of drie geleden dat hij hier een maand of zes werkte. Hij deed zijn werk zeer goed. Een handige jongen, sportief, robuust gebouwd en ergens rond de vijftig. Een man die er ook nog eens goed uitzag. Hij knutselde kasten in elkaar, herstelde kleine storingen aan machines, was op het eerste zicht vlot, vriendelijk en attent. Je vroeg je af wat hij hier eigenlijk deed. Ik vond hem best sympathiek. Waar was het dan misgegaan?
Om te beginnen viel het na een tijdje op hoe uitzonderlijk vriendelijk en behulpzaam hij was tegenover vrouwelijke klanten die er goed uitzagen, en hoe hij met een aantal van hen op zeer vertrouwelijke voet begon om te gaan. Ook vrouwelijke collega's raakten in de ban van zijn charme, hij bespeelde ze, zette ze naar zijn hand. Een geboren verleider, altijd op jacht. Een wolf tussen de schapen.
Daarnaast was hij enkele keren dronken op het werk verschenen en werd verbaal agressief toen we hem naar huis stuurden. Het was moeilijk om ernstig te blijven toen hij ons lispelend begon uit te schelden. Hij bleef een dag weg zonder ons te berichten waarna bleek dat hij voor openbare dronkenschap een nachtje in het huis van bewaring had doorgebracht. Hij belde niet op als hij ziek was, en zijn doktersbriefjes kwamen niet binnen de 48 uur zoals het hoorde maar pas toen hij opnieuw begon te werken.
Een andere keer bleef hij een hele week weg zonder een teken van leven. Zijn ontslag stond in de steigers toen hij plots weer opdaagde. Iemand had hem gezegd dat hij ergens een kind had waar hij niets van af wist, en hij was meteen op zoek gegaan. Hij had het kind tenslotte gevonden maar betwijfelde of het wel het zijne was.
We begrepen het, gedeeltelijk toch, en besloten hem nog een kans te geven.
Toen kreeg hij een brief waarin stond dat hij een enkelband moest dragen, iets in verband met een vechtpartij van een jaar of twee geleden.
‘Waar ze nu nog mee afkomen’, zei hij, diep ontgoocheld in justitie en gerecht.
Hij nam verlof tijdens de zomeractie en kwam een kratje bier op ons terras leegdrinken. Hij was algauw dronken, en vertrok tenslotte, na lang aandringen, maar kwam na een tijdje terug met een nieuw kratje. Soms leek het een puber in het lijf van een vijftiger.
Op het laatst bleef hij opnieuw een hele week weg. Een klant die hem goed kende, wist ons te vertellen dat Franky aan het drinken was, en dat hij naar een delirium toe werkte, een doel dat hij zich in het verleden wel vaker had gesteld en dat soms tot een week en zelfs langer kon duren wat hem al menige relatie had gekost. De maat was vol, zijn ontslagbrief lag klaar.
Maar hij was ons voor en is niet teruggekomen. Naar verluidt had hij ander werk, als technieker in een fabriek ergens ver weg, want, inderdaad, hij was ondertussen ook verhuisd. Ik weet nog dat ik toen zijn kastje moest openbreken om het weer in gebruik te kunnen nemen. Er stonden nog werkschoenen in. Frustratie en ontgoocheling borrelden weer op bij de herinnering, en het voelde allemaal plots weer zo akelig vers.
Zo wanhopig zijn we nu ook weer niet. Ik denk dat ik Amy maar laat weten, dat we er nog niet klaar voor zijn, voor een nieuwe opstart van Franky.

Geen opmerkingen: