zondag 14 oktober 2007

Oktober



Alle eieren zijn gevonden. Nu staan we naar de lucht te kijken. Wij en Rikske van de buren. Eigenlijk heet hij Rik, maar wij noemen hem Rikske.
“Zie je ze niet vliegen?” vragen we hem.
Zijn ogen met zijn ene hand afschermend voor het sterke licht, tuurt hij het luchtruim af. Kijkt waar wij kijken, wij die in onzichtbare vuistjes lachen.
“Komen jullie nog?” roept moeder wanneer ze haar hoofd buiten de deur steekt.
“Dadelijk” zeggen we. We willen dit voor geen geld missen.
Nu!
We moeten oppassen; er klinkt iets kwaads in haar stem.
“Vooruit, Rikske, kijk eens goed. Je moet ze toch zien vliegen.”
Hij nijpt zijn ogen tot spleetjes en zoekt het luchtruim af. Plots lacht Rikske.
“Ja”, roept hij, “Ja, ik zie ze vliegen!”.
Nu proberen wij te zien waar hij enthousiast op wijst. Maar er is niets. Toch niets dat wij kunnen zien.
“Kom” zeg ik tegen mijn broer.
“Ik zie ze, ik zie ze...” zegt Rikske.
“Wat ziet hij?” vraagt mijn moeder.
“Niets” zeg ik.

Als ik even later weer naar buiten ga, staat hij daar nog steeds, hij lacht en reikt met z’n armen in de lucht, alsof hij iets wil vastpakken.
“Ik zie ze, ik zie ze...”

Het is mijn moeder aan de telefoon; ze zegt dat het te koud geworden is om nog buiten te zitten, en vraagt of ik haar tuinmeubelen naar zolder wil brengen. Als ik daar aankom, zie ik Rikske. Hij is groter en dikker geworden, maar voor de rest ziet hij er nog hetzelfde uit. Hij woont nog steeds bij zijn ouders. Hun grootste zorg is waar hij heen moet als ze er niet meer zijn.
“Heb je de klokken dit jaar gezien?” vraagt hij, zonder me aan te kijken.
“Er waren hele grote bij. Het is een wonder dat zoiets in de lucht blijft hangen.”
Vanonder zijn hand speurt Rikske de blauwe hemel af, maar ik weet zeker dat hij niets kan zien.
Nu toch niet.

In oktober.

Geen opmerkingen: