zaterdag 12 februari 2011

OLIFANT

We moeten lachen als Sef de kiekenboer - met z'n uitgemergeld lijf, die uitpuilende ogen en altijd door een penetrante rioollucht omgeven - ermee voor de dag komt. Kun je het ons kwalijk nemen?
Want Sef maakt van een muis een olifant.

Hij brengt een hand naar z'n mond opdat wij, kinderen, het niet zouden horen. Nijpt één oog dicht waarbij z'n bovenlip langs die kant omhoog wipt, alsof de twee aan elkaar verbonden zijn. Begint te roepen.
Dat hij er niet vreemd van opkijkt.
Dat ze er altijd al duistere praktijken op nagehouden hebben.
Het lijkt erop dat Sef doof begint te worden.
Mijn vader lacht. Een beetje lichtzinnig vinden we dat, want wij, kinderen, nemen zulke info ernstig.

Maar 's avonds komt de identieke tweeling op tv. Oude boerendochters van iets verder in de straat waar bij ons weten niemand komt, behalve Sef. Twee kromgebogen, oude vrijsters van wie je je onmogelijk voor kunt stellen dat ze ooit jong zijn geweest. Of mooi.
Ze wonen in een vervallen hofstee. Achter het eeuwig weggetrokken gordijn blijkt steevast één van de hen schuil te gaan.
'Gelukkig houden ze hun kleren aan', mompelt vader op een keer als we langsrijden.

Ik heb ze nog nooit van zo dichtbij gezien. Twee bleke verweerde gezichten. Het is een groot contrast met alles wat we ooit al op tv mochten aanschouwen. Allebei dragen ze een foulard die onder hun kin is dichtgeknoopt. De zorgelijke blik in hun ogen raakt me. Alsof hen nog ergens een oorlog wacht.
'Een nachtmerrie', zegt vader, kauwend op een tandenstoker.
'Moesten ze nu echt samen in beeld?'

De volgende dag koopt moeder de krant. We luisteren naar het geritsel van de bladzijden, terwijl ze naar de zussen zoekt. Het is de foto die we op tv hebben gezien. Een paar buren komen in het artikel aan het woord. Er wordt veel gesuggereerd. Er is niemand die iets weet.
Sef's aloude vermoeden dat hun huis behekst is, wint aan overtuigingskracht.
'Maar heb je dat nu nog geweten', zegt moeder als ze de krant weer dichtvouwt. Om de een of andere reden gooit iemand er de ruiten in. Het gazon kraakt als na een vriesnacht. Enkel wie verdwaald is, laat er zijn hond nog uit.

Dan horen we een hele tijd niets meer. Ze lijken van de aardbodem verdwenen. Opgelost. Het onkruid rukt op.
Na een hevig onweer is een gedeelte van de aangebouwde stallingen ingestort. Het huis lijkt steeds meer op een ruïne.
Sef, die nog het meest begaan lijkt met de situatie, heeft het huis leeggehaald om alles op een droge plaats te stockeren. Voor als ze toch weer op mochten duiken. Niet dat iemand er nog in gelooft.
Maanden verstrijken. In een schoorsteen gedijt een jonge berk.
's Avonds gluur ik in het voorbij lopen naar binnen. Naar die schaduwen die over de muren rollen telkens er een een auto langsrijdt. Naar die bleke aftekening naast de schouw van een kruis.

Najaars- en voorjaarsstormen zorgen ervoor dat het bouwwerk in een versnelt tempo aftakelt. Eens, na een hevige nachtelijke regenbui, blijkt het gebouw opnieuw een forse dreun te hebben gekregen. Toch vinden we het overdreven als vader beweert er niet vreemd van op te zullen kijken als blijkt dat iemand een handje toesteekt.
Tenslotte schreeuwt Sef ons van dichtbij toe dat men het huis gaat slopen. De speekselsalvo drijft ons zo snel achteruit, dat we struikelen over elkaars benen.

Het duurt nog een hele tijd voor de graafmachines arriveren. Maar van dan af gaat het snel. Eerst halen ze de ramen eruit. De deuren en binnenkasten worden verwijderd. Dan neemt men de pannen van het dak. En als ik de volgende dag van school thuis kom, zijn het huis en de aanpalende gebouwen verdwenen.
's Avonds, aan tafel, zegt moeder plots dat het toch raar doet.
Dat alles daar zomaar is weg is, alsof er nooit iets is geweest.
Niemand reageert.

Voor een appel en een ei koopt Sef de grond.

Geen opmerkingen: