woensdag 2 januari 2008

Muziek

De vogel was donkerrood - er stak zelfs wat zwart in de veren - en zat in een klein kooitje dat hing in de roestige staander die mijn ouders hadden, toen ik een kind was.
Deze kanarie was mijn beste vriend. Werkelijk alles kon ik het vertellen. Ik kende verder ook niemand die zo goed kon luisteren.
Soms, als ik uitgesproken was, gaf het me raad. Stilletjes sprak het me toe; je moest echt heel geconcentreerd luisteren om het te horen. Ik herinner me niet meer precies wat het zei, maar de woorden dansten als kleine, verfijnde muziekjes mijn oren binnen. Het gaf me zo’n goed gevoel dat ik er helemaal warm van werd.
Het had iets goddelijks, iets religieus bijna, en lachend van geluk en ontroering vocht ik tegen de tranen.
Op een avond, nadat we een lang gesprek hadden, viel het plots van zijn stokje. Ogenblikkelijk door een immens verdriet overmand - nooit eerder had ik zo’n hartverscheurende pijn gevoeld - opende ik het kooitje en nam er het slappe lijfje uit. Het lag in mijn hand, roerloos, met de oogjes dicht. Niet goed wetend wat te doen, opende ik het bekje en blies er voorzichtig in. Waarom weet ik nog altijd niet; ik kan moeilijk geloven dat ik de vogel mond op mond ademhaling wou geven, en ik herinner me dat het bij mijzelf op dat ogenblik ook een beetje belachelijk voorkwam. Wonderlijk genoeg opende de vogel de oogjes en ging rechtop zitten. Een diep, intens gevoel van blijheid overspoelde me, zo massaal dat het me verbaasde dat zoveel genot in één lichaam kon. Ik zette het weer in het kooitje en besloot geen lange gesprekken meer te voeren.
Toen ik wakker werd, was mijn hoofdkussen nat van de tranen.

Geen opmerkingen: