vrijdag 2 november 2007

Barst

Aan het begin van het eerste studiejaar wordt tijdens een bezoek aan het medisch schooltoezicht duidelijk dat ik met een oogstoornis te kampen heb. Ik krijg een brief mee naar huis waarin het mijn ouders aangeraden wordt een oogarts op te zoeken. Dat is vreemd, want er was voorheen niets dat erop wees dat er iets mis was met mijn ogen.
De volgende woensdagnamiddag nemen mijn moeder en ik de bus naar de stad. We zijn een uur te vroeg en gaan eerst een pannenkoek eten in de tearoom van de Grand Bazar op het eerste verdiep, vanwaar je kunt neerkijken op winkelende mensen.

De graatmagere assistente van de dokter doet allerhande testen met mijn ogen en stelt vast aan welke vereisten de glazen van mijn bril moeten voldoen. Er worden enkele monturen voorgesteld waaruit mijn moeder er tenslotte eentje kiest. Het zijn stuk voor stuk eenvoudige, klassieke modellen, maar de opwinding die ik voel omdat ik nu een bril zal dragen wordt er niet minder om.
Merkwaardig hoe snel iets went. Eventjes kijkt men in mijn omgeving vreemd op, maar tegen de tijd dat ik mijn eerste communie doe, is de bril de gewoonste zaak van de wereld geworden. Enkel de foto’s in moeders album wijzen erop dat ik het ooit nog zonder heb kunnen doen.

Na een valpartij op school blijkt dat er een barstje in het montuur is ontstaan. Er is plakband nodig om de glazen op hun plaats te houden. Voor ik het thuis laat zien, vraag ik raad aan Marie van ’t winkeltje, van wie ze zeggen dat ze overal iets van weet en die al heel mijn leven een bril draagt.
“’t Is pruts!” zegt Marie. “Wat ze toch durven verkopen tegenwoordig...”, waarna ze een zakdoek uit haar mouw haalt en luidruchtig haar neus snuit.
Moeder is in alle staten. “Een nieuwe bril!” briest ze. Of ik misschien denk dat het op haar rug groeit. Dat ik de bril ondertussen al bijna een jaar draag, lijkt geen verschil uit te maken. Vader bestudeert de breuk en zegt dat het zo erg niet is, en dat ik best nog een tijdje met dezelfde bril verder kan.
Maar moeder meent dat ik zo niet rond kan lopen.
De volgende woensdag zitten we opnieuw in de Grand Bazar. De pannenkoek verzacht het leed in hoge mate.

Eerst gaat de oogarts na of de glazen aangepast moeten worden. Hij laat me de oefeningen herhaaldelijk overdoen terwijl hij de vorige resultaten bestudeert. Na een tijdje draait de dokter zich naar me om en kijkt me peinzend aan. Dan neemt hij me mee naar een aanpalend vertrek en opent een lade waarin verschillende testbrillen liggen. Met de nieuwe brillen word de test overgedaan. Het gaat inderdaad veel beter nu. Vooral het montuurtje dat ik gekozen heb blijkt heel goed bij de afwijking aan mijn ogen te passen. De dokter lacht tevreden, hij roept er zelfs mijn moeder bij.
Beweert dat er een wonder is gebeurd.
Dat mijn ogen genezen zijn. Knipoogt naar me. Ik begrijp er werkelijk niets van.
Hij legt uit dat er jongetjes zijn die doen alsof er iets aan hun ogen scheelt, gewoon om een bril te kunnen dragen. Verontwaardigd kijk ik hem aan. Maar de dokter gaat verder en zegt dat hij een middeltje kent om dergelijke jongetjes te ontmaskeren, neemt de testbril van mijn neus en fluistert plechtig, alsof hij ons een groot geheim meedeelt: “Vensterglas.”

Geen opmerkingen: