zaterdag 10 november 2007

In Geval Van Nood



Via een verhard tractorspoor loop ik met een melkkit naar de boerderij. Mijn vader worstelt met een hardnekkige allergie aan zijn benen en de dokter gelooft dat verse melk de aandoening zoniet wegneemt, dan toch stabiliseert.
Vader die melk drinkt! Maar de dokter kijkt streng als ik grinnik, en zegt dat het niet is omdat het middeltjes van vroeger zijn, dat ze niet helpen. Onze dokter gaat volgend jaar met pensioen.
Elke dag leg ik het traject naar de boerderij van Michel af. ’s Winters voor het avondeten - en voor het compleet duister is – omdat ik gemerkt heb dat als de maan niet meewerkt, of het te bewolkt is, je ginds zonder de straatverlichting geen hand voor je ogen ziet.
Maar ’s zomers gaan we eerst aan tafel, en dan mag ik iets langer wegblijven.

Johan, de jongste zoon, stapt in zijn bottines en neemt me mee naar de stallingen, waar die zoete, weeë lucht van gistend hooi en koeienvla die heel de boerderij in z’n greep heeft, het ergst is. Na verloop van tijd kan moeder aan mijn kleren ruiken hoelang ik ben weggeweest.
Hij beklimt een trapladder en draait bovenaan aan een wiel waarmee hij het deksel opent, alsof het geen melkreservoir maar eigenlijk een soort duikboot is. Met een pollepel daalt zijn arm in de opening af en zo schept hij de melkkit vol. Daarna gaan we in huis waar Johan plaatjes draait.

Milk And Alcohol”, zegt hij, “van Doctor Feelgood.” Hij combineert West-Vlaams Engels met plechtig Nederlands en speelt met zijn muziek graag in op de situatie, als presenteert hij een programma voor mij alleen.
Het geasfalteerde binnenstraatje waar wij wonen en de grote baan waarlangs de boerderij ligt, worden van elkaar gescheiden door een kleine kilometer akkerland waarop ieder jaar aardappelen worden verbouwd. Voor Croky chips beweert Johan. Soms haalt hij een zakje uit de kast, opent het en ruikt er met zoveel voldoening aan dat het lijkt alsof het zijn eigen aardappelen zijn die hij daarna in zijn mond steekt.
Maar nu staat er niets op het veld, behalve twee gigantische banden die met enkele houten planken worden rechtgehouden. De banden komen een stuk hoger uit dan ik. Elke dag hou ik er even halt, betast ze, of schop er eens bewonderend tegen. Ik vraag Johan waartoe ze dienen. Het blijken moerasbanden te zijn, die enkel gebruikt worden als het land te modderig wordt.

Tot mijn verrassing stel ik op zekere dag vast dat er een ventieltje aan de banden zit, zoals bij een fietsband, en niet eens zoveel groter. Ik kan mijn ogen niet geloven. Worden deze kolossen, die duizenden kilos wegende machines kunnen torsen, opgeblazen via dit chepapke? Ik draai het stopsel eraf en zie een klein rond gaatje met een pinnetje in het midden. Uit één van de planken kan ik een scheefgeslagen spijker loswrikken. Daarmee probeer ik de pin in het ventiel te duwen, om te zien of er zo lucht vrijkomt. Dat er niets gebeurt weerhoudt mij er niet van om het ook eens bij de tweede band te proberen. Daar heb ik meer succes: met een oorverdovende, opgekropte razernij baant de wind zich een weg naar buiten, en wanneer ik de spijker instinctief terugtrek merk ik tot mijn ontsteltenis dat het ventiel daarmee niet terug afgesloten wordt.
In paniek probeer ik me te verschuilen, maar behalve de banden is het akker leeg. Ik kan in de traag invallende duisternis van kilometers ver opgemerkt worden. Het is onmogelijk te zeggen hoelang het duurt, de tijd wordt eindeloos uitgerokken, minuten lijken uren. Tenslotte begint het geraas en getier af te nemen, tot de band met een doodsreutel stilvalt. Na een tijdje sta ik op en loop verslagen naar huis. Ondertussen is het helemaal donker geworden. Ik rep met geen woord van wat me overkomen is.
Vanaf dan laat ik de banden links liggen, en toon niet de minste belangstelling meer. Een paar weken later zegt Johan, als hij weer eens plaatjes draait, dat er iemand hun banden heeft gesaboteerd. Verwonderd kijk ik op. Hij vertelt hoe zijn vader in nood constateerde dat één van de banden plat bleek te staan. Een gespecialiseerd bedrijf is langsgekomen om de band weg te takelen waardoor het werk nu al dagenlang stil ligt.
Hij lacht, het is duidelijk dat Johan het niet erg vindt, en haalt een beduimelde hoes uit de platenkast. Ik heb nog tijd voor één nummer.
“The Band”, zegt hij als hij de naald op het krakende vinyl zet. “De begeleidingsgroep van Dylan, hier op Woodstock”. En, terwijl hij naar me knipoogt, er als een volleerd radiopresentator aan toevoegend, net voor het nummer wordt ingezet: “I Shall Be Released”.

Geen opmerkingen: