dinsdag 15 september 2009

Spiegel

Ik steek een arm in een mouw en probeer daarna de andere mouw te pakken te krijgen, een hele opgave.
Voor mijn broer is het veel gemakkelijker. Eerst trekt moeder een door haar gebreide, oranje bivakmuts over zijn hoofd - die behalve de ogen, ook neus en mond vrijlaat - waarna hij een arm strekt en zich er verder niets van aan trekt, wat verdwaasd voor zich uit staat te staren.
Moeder schuift er een mouw overheen, en neemt zijn andere arm die ze achter zijn rug om in de tweede mouw propt, zo diep tot z'n hand aan het eind tevoorschijn komt en de achterkant van de okergele jas mooi strak zit. Ze haakt de jashelften vooraan aan elkaar en beweegt het ritslipje van onder naar boven, over het gebreide halsstuk van z'n balaclava, tot net onder zijn kin.
Als het me dan nog niet gelukt is om de rest van mijn jas te pakken te krijgen, gebeurt het dat ze me helpt, het hangt er gewoon vanaf hoe ongeduldig ze is.
'Als je nu niet naar buiten komt, vertrekken we zonder jou' roept ze nerveus terwijl ze mijn arm met een ruk naar de mouw brengt.
Sinds kort sluit mijn zus de deur van de badkamer af, hoewel ze nog maar zes is.
Soms, als mijn moeder kwaad wordt, kruipt mijn broer in de kast. Niet dat hij bang is, maar hij wil op zo'n moment, net als wij, gewoon ergens anders zijn. Voor ons is de kast te klein geworden.
'Ik ga naar de sterren kijken', zegt hij ernstig voor hij de kastdeur achter zich dichttrekt. In het donker balt hij zijn handen tot vuisten en wrijft daarmee in zijn ogen tot er sterren tevoorschijn komen.
Maar nu heeft hij het te druk met een kleine handspiegel waar hij bewonderend in kijkt. Hij is zo vaak met deze handspiegel op stap, dat moeder op een dag een tweede exemplaar in huis heeft gehaald.
Hij brengt de spiegel naar zijn mond en zucht. Daarna kijkt hij ademloos toe hoe de contouren van zijn gezicht weer langzaam tevoorschijn komen.
'Wat ben ik toch een mooi jongetje' fluistert hij met een wazige blik.
De eerste keren moesten we hierom lachen, maar ondertussen is dat lachen ons vergaan. Door het nerveuze trekken aan die zelfgedraaide, reeds halfopgerookte sigaret, kun je merken dat ook vader er niet langer gerust in is. De rook stuwt hij krachtig door zijn neusgaten naar buiten, als een briesende stier in een lege wei op een mistige winterochtend. Maar hij houdt zijn lippen op elkaar, waarschijnlijk ook omdat de sigaret anders uit z'n mond zou vallen.
'Je zou beter uitkijken waar je loopt', waarschuwt moeder. Ze heeft het nog maar net gezegd, of er klinkt een knal, gevolgd door glasgerinkel. Mijn broer is tegen de kast aangelopen. Op zijn neus en wangen tekenen zich fijne lijntjes af waar piepkleine druppeltjes donkerrood vocht uit wellen.
'Heb ik het niet gezegd!' roept moeder.
Mijn zus opent de badkamerdeur.
Mijn broer kruipt in de kast.

Geen opmerkingen: