zondag 24 december 2017

EEN ONVERVALST KERSTVERHAAL

Kijk, iedereen doet wel eens iets verkeerd. En dat is dan nog voorzichtig uitgedrukt. Veel mensen doen elke dag wel iets verkeerd. Oké, ik ken er wel een paar, van die mensen die zelden of nooit iets uitspoken dat niet door de beugel kan. En als het toch gebeurt, is het per ongeluk, door onwetendheid. Het is een aandoening las ik ergens; altijd met jezelf in het reine moeten zijn en daar niet mee om kunnen gaan als het niet zo is. Maar wees gerust: wat deze lieden aan lucratieve, strafbare buitenkansjes laten liggen wordt gecompenseerd door de lui die hun dagen met misdrijven aaneenrijgen.
Ik moet voor dit verhaal eventjes terugkeren in de tijd. Meer bepaald naar 1992, of '93. Voor wat ik vertellen wil steekt het niet op een jaartje min of meer. Het stamt uit de tijd dat ik zelf geregeld iets uitspookte dat, op de keper beschouwd, eigenlijk niet helemaal koosjer was. Ik heb het altijd als kwajongensstreken gezien en ook de politie was het daar uiteindelijk mee eens, gezien het feit dat ze me - toen het erop aankwam – nou ja, ik moet het niet meteen allemaal aan je neus hangen.
Hoe dan ook, je zou dit relaas dus als een bekentenis kunnen zien van iets dat lang geleden reeds werd afgehandeld en rechtgezet maar ik zou het niet vertellen als er niet ook een goed verhaal in zat.

Om de zoveel tijd moet ik nog eens terugdenken aan die nacht. En ik heb al enkele keren de pen ter hand willen nemen maar dit verhaal kun je moeilijk in de zomer vertellen. Want het is een onvervalst kerstverhaal. En net zoals je kerstmuziek eigenlijk alleen maar met kerst kunt beluisteren, ook al zijn het nummers van Bob Dylan of The Pogues, zo komt een kerstverhaal enkel tijdens de eindejaarsperiode volledig tot zijn recht. Maar ik ben ondertussen al niet meer van de jongste en ik vraag me nu alleen maar af of ik het niet al eens eerder opgeschreven heb, lang geleden. Het komt me ook zo bekend voor allemaal... Zoja, dan kan die ene aandachtige lezer die het verhaal herkent, de twee versies misschien eens met elkaar vergelijken. En mij z'n bevindingen meedelen. Desgewenst volledig anoniem. Echt, ik zou het op prijs stellen.

Destijds werkte ik in het weekend als productiearbeider voor een multinational. Op zaterdagavond om 17 uur begonnen we aan onze missie. Twaalf uur later, op zondagmorgen, waren we pompaf en mochten we naar huis. Een half etmaal later startte de tweede helft van onze werkweek. Op maandagmorgen lieten we onze machine dan, moe maar gelukkig, in de handen van collega's achter.
Ik was jong, te vroeg van school afgegaan en er al snel achtergekomen dat schoolverlaters het 'kanonnenvlees' van onze consumptiemaatschappij zijn. Fabriekswerk bleek het enige waar ik toegang tot had. Ik was handig, snel, en slim genoeg om een redelijk complexe machine te bedienen en de bijbehorende administratie te verzorgen.
Werken in het weekend in een fabriek zorgde ervoor dat ik tijdens de week alsnog de kans kreeg om bezig te zijn met de dingen die ik echt wou doen.

Als je er rationeel over nadenkt zou het niet meer dan normaal zijn dat iedereen in het weekend wil werken. Als je kunt kiezen tussen vijf weekdagen waarin je achtendertig uur moet werken of enkel op zaterdag en zondag waarin je dan vierentwintig uur werkt, grosso modo voor hetzelfde loon, dan zou je denken dat die jobs uitgevochten worden. Maar dat is gelukkig niet zo. Gelukkig voor mij bedoel ik. Want voor de meeste mensen is het weekend heilig terrein waar niet aan geraakt mag worden. Kwaliteitstijd die met de familie doorgebracht moet worden.
Niet voor deze jongen. Ik wou schrijven en weekendwerk kwam me hierbij uitstekend van pas. Waarover ik wou schrijven wist ik niet. Ik was nog jong en dacht dat ik alle tijd van de wereld had. En het verhaal dat ik hier wil vertellen was nog niet gebeurd, of het was nog te vers, of ik herkende het nog niet als een verhaal.
Bovendien maakte ik mezelf wijs dat ik mijn pen eerst moest slijpen en begon artikelen te schrijven voor een regionale krant, 'Het Wekelijks Nieuws'. Stukjes over van alles en nog wat.
Over een plaatselijke acteur die vijftig jaar op de planken stond, de tuinbouwschool die zestig jaar bestond, het ereteken voor sportverdienste dat voor de tweede keer werd uitgereikt, een geschiedenisleraar die op pensioen ging...
Best wel saai maar ik geloofde dat het een goeie leerschool was en volhardde. Na zes maanden werd de krant die inmiddels 46 jaar bestond, opgedoekt en ik moest op zoek naar iets anders. Ik begon toen maar over muziek te schrijven, cd besprekingen en concert recensies. Mijn eerste interview met een muzikant was er één met een zekere Stijn Meuris van Noordkaap.
Ik heb mijn pen jarenlang geslepen. Altijd vond ik wel een of ander tijdschrift of krantje waarbij ik een tijdlang aan de slag kon in afwachting van het echte werk. Het is waar, ik geef het toe: ik verschool me achter deze opdrachten om niet in mezelf te moeten graven.

Voila, dit is wat men het voorwoord noemt, de proloog. Een verklaring of uitleg waarmee de schrijver - in dit geval ik dus - dit verhaal in wil leiden. Met andere woorden, het is nog niet echt begonnen. Maar vanaf hier dus wel. Was dit een film geweest, dan zou ik op deze plaats de filmtitel in het beeld lassen. Muziek laten aanzwellen en de acteurs vernoemen.
Want wat ik moest vertellen om duidelijk te maken waarom ik op maandagavond vol energie, in feeststemming en vol adrenaline op café trok om de deur dan uiteindelijk vaak als laatste klant van mijn favoriete stek achter me dicht te trekken, is nu achter de rug en ik kan overgaan tot het eigenlijke verhaal.

Het weekend is heilig voor wie erin gelooft, maar de week is het paradijs voor de ongelovigen. Wat je allemaal niet kunt doen in vijf vrije dagen!
Er zijn natuurlijk ook enkele nadelen aan verbonden. Voor een jongeman met een een ingewikkelde status op privégebied is de zaterdagnacht vastzitten in een fabriek de hel. Wie weet waar mijn meisje mee bezig is? Misschien heeft iemand haar dronken gevoerd en is dit monster nu zwaar misbruik van haar aan het maken? Of misschien heeft ze iemand ontmoet voor wie ze als een blok gevallen is en verkent ze momenteel elk detail van zijn goddelijke lichaam?
Maar aan de andere kant; wie is mijn meisje ook al weer?

Een ander nadeel, dat voor menigeen misschien als een voordeel klinkt, is dat de maandagavond voor mij de vrijdagavond was; mijn werkweek zat erop en nu kon het weekend eindelijk worden ingezet. Een omgekeerde wereld dus met alle gevolgen van dien. Want veel viel er in het uitgaansleven niet te beleven op maandagavond. Zowat alles was dicht, en de cafébazen genoten van een welverdiende rust na enkele dagen oorlog en vrede in hun zaak. Het werk van een cafébaas wordt vaak onderschat. Dat weet ik omdat ik er zelf één ben geweest.
'Jij zit altijd middenin het feest' zeggen de mensen. Vergeet dat maar. Jij zit altijd middenin het feest van iemand anders. Een feest waarop jij eigenlijk niet uitgenodigd bent.
De cafébaas kijkt vanop de zijlijn toe. De dag dat hij met zijn café begint, wil hij een plaats creëren waar mensen kunnen praten terwijl ze lekkere dingen drinken terwijl ze naar goeie muziek luisteren. Als hij ermee stopt, wil hij het liefst een tijdlang geen mensen meer zien.
Er zijn uitzonderingen natuurlijk, maar toch. Gelukkig gaat ook dat weer snel voorbij. Ja, er komt weer veel naar boven nu ik erover nadenk. Misschien zit er wel een verhaal in...

Maar dat nu net mijn favoriete café in die tijd open was op maandagavond! Mijn lever snakte naar een groot glas koud schuimend bier, en mijn lijf bruiste - als de in het water op en neer dansende Dafalgan die ik de dag nadien nodig zou hebben - van de zin om er eens goed in te vliegen. Dat mijn vrienden op dat moment hun eerste werkdag achter de rug hadden en nog vier dagen te gaan droeg enigszins mee tot de feestvreugde. Ze waren vastbesloten om het niet te laat te maken, en daar slaagden ze meestal ook in, maar af en toe lukte het me om ze te verleiden met nog een drankje want het vlees is zwak en niet zelden heb ik ervoor gezorgd dat de persoon in kwestie de dag nadien niet op zijn werk verscheen wegens te pijnlijke ontwenningsverschijnselen.

De maandagavond waarover ik het wil hebben, bevonden we ons – zoals ik al zei – in volle kerstperiode. Ik woonde aan het station, had geslapen tot een uur of tien, een artikel waarvoor de deadline reeds overschreden was, afgewerkt en afgeleverd op de redactie. Daarna had ik mijn wagen naar de garage gebracht voor onderhoud. In een uiterste beste stemming begaf ik me nu te voet naar de binnenstad.
Het is lang geleden, en de politie was bijlange nog niet zo streng aan het controleren bij bestuurders op alcoholgebruik als nu, maar ook al stond hij die dag toevallig in de garage, ik was toen gelukkig al slim genoeg om zoveel mogelijk te vermijden dat ik met de auto reed nadat ik gedronken had.
Het was na zevenen, de winkels waren dicht. De stad zag er dood en verlaten uit en de uitzinnige kerstversiering leek het gevoel van verlatenheid en somberte nog te vergroten. De straten in het centrum leken op een crisis af te stevenen door die ontelbaar fel witte schitterende sterren, etalages waren tot in de nok versierd met fonkelende schittering. Er stonden overal prachtige kerstbomen, de een al mooier dan de andere, veilig achter traliehekken die bescherming moesten bieden tegen ramkraken. Alles baadde in een verzengend licht waarmee gevierd werd dat de zoon van de God in het Christendom bijna tweeduizend jaar geleden in een stalletje in Bethlehem in volstrekte duisternis ter wereld kwam.

Eerst ging ik nog iets eten. Normaal trok ik naar de San Marco, een Italiaans familierestaurantje waar ze een fantastische pasta pesto serveerden maar om de een of andere reden was de zaak vanavond dicht. Dus waagde ik me aan iets anders, een plek waar ik eerder slechts in uiterste nood al eens was geweest ook al bestond het vele jaren. Het lag op vijftig meter van mijn favoriete kroeg, het Sjampetterke. Hoe het nu zit en of het nog bestaat weet ik niet, maar toen was de Bozart een mengeling van bruine kroeg en eetcafé waar ze de commerciële hitparade muziek draaiden waar ik zo'n hekel aan had. Vandaar dus dat ik de zaak meed. Maar nood breekt wet.

Het is lang geleden, maar ik herinner me nog steeds de onvrede waarmee ik de zaak verliet. Ik had er een lasagne besteld, die, toen hij opgediend werd, vanbinnen nog koud bleek te zijn. Ik wenkte de waard. Hij was bezig met het aanvullen van de koelkasten en kwam duidelijk geërgerd naderbij. Ik vroeg hem om het gerecht nog eventjes in de microgolf bij te warmen. Hij keek ongelovig naar mijn bord en reageerde met 'toch zul je moeten betalen!'.
Misschien dat ik iets te gevoelig was die avond. Maar de euforie die ik voelde duldde dit soort vernederende opmerkingen niet. Ik stond op, betaalde en vertrok.
Verder zal het zo'n typische, winteravond in het Sjampetterke zijn geweest. De ramen beslagen, de versierde kerstboom in dat hoekje op de toog. De uitbater Dirk die tussen het bestellen door plaatjes draaide terwijl we met een groepje vrienden om beurten een rondje gaven. Grappen maakten en discussies voerden over muziek. Uiteindelijk zal ik wel weer de laatste klant zijn geweest en toen Dirk aanstalten maakte om het leeggoed naar de kelder te brengen zal ik me zoals gewoonlijk uit de voeten hebben gemaakt.
Hoe dan ook, vandaar staat me weer glashelder voor de geest wat er daarna gebeurd is.
Maar misschien moet ik eerst nog iets anders vertellen.

Ik heb al vermeld dat ik toen een wagen had, die ik eerder die dag voor onderhoud naar de garage bracht. Dat was bij Johny Malfait, die een garage uitbaatte in een van de zijstraatjes van de Stationsdreef waar ik woonde. Ik had te doen met Johny. Want hoe kon je nu als consument vertrouwen hebben in een ondernemer wiens achternaam in het Frans 'slecht gedaan' betekende?
Ik weet nog dat ik die dag vroeg waarom er bij hem geen kerstboom stond. Hij lachte en zei dat het moeilijke tijden waren, en een kerstboom teveel geld kostte. Dat het er niet vanaf mocht.
Ik wist wel dat het een grapje was, maar toch.
Dus toen ik uit het Sjampetterke kwam en langs de Bozart passeerde, zag ik die kerstboom staan. Een grote, gezonde boom, bijna zo groot als ik, in een stevige aarden pot die naast de deur stond zoals bij veel horecazaken en winkels. Ik monsterde het ding. Keek eens om me heen. Er was geen kat te zien. Misschien dat het mogelijk was.

Te voet op café gaan heeft zijn voordelen maar er zijn ook nadelen aan verbonden. Ik had destijds de nare gewoonte, als ik na een avond stappen op weg naar huis was, om dingen die ik tegenkwam te verplaatsen. Ik begrijp het nu zelf niet goed wat me bezielde maar niets dat ik toen zo spannend vond als om midden in de nacht helemaal in mijn eentje in een van mens en dier verlaten straat de bloembakken van de ene vensterbank om te wisselen met die van een andere vensterbank zo'n honderd meter verderop.
Toen ik tijdens een zwoele zomernacht ontdekte dat veel grote winkelzaken in de centrumstraten het tapijt waarop je je voeten afklopt vooraleer je binnenstapt, na sluiting gewoon laten liggen, heb ik me enkele uren bezig gehouden met het omwisselen van die logge, best wel zware dingen. Ik rolde er eentje op, gooide het over mijn schouder om het enkele tientallen meters verder voor de deur van een concurrent neer te leggen. Diens tapijt zeulde ik dan weer naar een andere winkel. Dit bleef ik herhalen tot de cirkel min of meer rond was.
Ik herinnerde het me de volgende dag pas toen ik mijn overhemd zag.

Maar het was pas echt feest als het groot huisvuil buitenstond. Nu moet je in de meeste steden en gemeenten een afspraak maken waarna gemeentearbeiders tegen betaling je oude spullen komen ophalen maar in die tijd kon je je afgedankte materiaal twee keer per jaar voor je deur zetten. Vrachtwagens reden af en aan en namen alles mee. De stad leek op zo'n nacht afwisselend op een verlaten rommelmarkt of een gigantische vuilnisbelt.
Ik weet niet wat het was dat mij zo aantrok, maar iets bij het groot huisvuil zien staan, ergens tussen twee en drie uur 's nachts - een kastje, een stoel, een oude hometrainer, een boekenrek - het leken me steevast prachtige vondsten die de moeite waard waren om van de ene naar de andere kant van de stad op mijn rug mee naar huis te torsen.
Ik ben menige keer 's middags met spierpijn opgestaan, in de woonkamer in shock starend naar wat ik nu weer opgescharreld had onderweg. Een keer werd ik wakker, mijn pijnlijke hoofd herinnerde zich enkele uren daarvoor iets zwaars door de brievenbus te hebben horen vallen en het was tijd om te oogsten. Want het konden alleen maar cd's in een pakket zijn die erom smeekten om te gerecenseerd te worden.
Verbijsterd merkte ik dat de toegang naar de voordeur in de hal compleet versperd was. In het midden stond er een grote zwarte gietijzeren kachel. Een oud en lelijk ding dat bovendien loodzwaar was en ik onmogelijk in mijn eentje kon verplaatsen. Ik begreep er niets van. Langzaam begon de mist in mijn hoofd op te lossen. Ik worstelde me naar de voordeur. Daar zag ik een roestig sleepspoor dat vanaf mijn drempel naar het achterportier van mijn nogal scheef geparkeerde wagen liep. De achterbank zat helemaal onder het roest.
En toen herinnerde ik me hoe ik de kachel lang na middernacht middenin de stad bij een hele berg huisvuil aangetroffen had. Het leek op dat moment helemaal geen gietijzeren gedrocht maar een door barbaren opzij geschoven verfijnd staaltje vakmanschap waarmee ik voortaan mijn huis zou verwarmen. Daar was ik meteen zeker van. Van de aanblik alleen al kreeg je het warm.
Ik had geen tijd te verliezen, mocht er niet aan denken dat er iemand anders kon passeren want wie kon er zoiets laten staan? Ik haastte me naar huis, sprong in mijn wagen en haalde het ding op. Wat ik nu niet kon verplaatsen, had ik dus in mijn eentje in de auto geladen en thuis weer uitgeladen.
Het is bewezen dat een moeder om haar kind te redden in een noodgeval over onvermoede krachten beschikt. Ik had geen kind te redden maar kan getuigen dat het waar was, dat een mens in geval van nood tot bovenmenselijke krachttoeren in staat is.

Ik stak de uiteinden van mijn sjerp in mijn jas die ik tot bovenaan dichtmaakte, boog voorover en tilde de bloempot van de grond. Ik schrok van het gewicht en het duizelde me, ik moest eventjes mijn evenwicht hervinden. Maar toen stond ik rechtop met mijn twee armen rond het ding geklemd. Ik begon te stappen, het Nonnenstraatje in, voorzichtig aftastend of het me zou lukken.
Maar mijn wilskracht groeide bij ieder stapje, vooral omdat ik het de perfecte wraakactie vond omwille van de boerse behandeling die me in de vooravond met de lasagne te beurt gevallen was, en wat meer was, dat ik Johny van garage Malfait nu zou kunnen verrassen met een kerstboom. Die zou ik gewoon voor zijn deur zetten, en ik vond het spijtig dat ik er niet bij kon op het moment dat hij het rolluik naar boven trok en de boom zag staan. Maar ik wist dat ik op dat moment iets verderop ver weg in een of ander dromenland zou vertoeven. Je kunt niet alles hebben.

De pot woog gigantisch veel, eigenlijk was het onmogelijk wat ik probeerde. Ik kreeg het ogenblikkelijk warm maar ik wist dat ik niet op zou geven. Op de ene stap volgde de andere en na een tijdje draaide ik naar links, de Poststraat in. Ik stapte rustig verder, dacht aan mijn legerdienst, hoe we marcheerden. De kapitein die constant 'Links! Rechts! Links! Rechts!' riep, eindeloos, en wij die hierbij ofwel ons linker of rechterbeen naar voor brachten. Liefst in overeenstemming met wat de kapitein riep want dit was iemand die je maar beter niet tegen de haren in streek.
'Links! Rechts! Links! Rechts!'
Het hoofd leegmaken en nergens aan denken, gewoon de ene voet voor de andere zetten. Ik draaide rechtsaf, de Ooststraat in. Ik moest hier snel weg want dit was een van de centrumstraten en hoe verlaten alles ook oogde midden in de nacht, ik kon maar beter niet teveel in de kijker lopen. Dus draaide ik meteen weer linksaf, naar de Henri Horriestraat.
Het was een prachtige nacht, windstil en ijskoud. Alles leek in een diepe slaap gewikkeld en ik sjokte rustig verder, stak de Jan Mahieustraat over en dwarste het De Koninckplein. Kruiste de Sint-Amandstraat en draaide de Teerlingstraat in.

Toen ik bijna bij mijn bestemming gekomen was, ik moest alleen nog rechts de Cichoreistraat door en dan eventjes verder opnieuw rechts naar de Landbouwstraat. Daar helemaal vooraan was het, aan de linkerkant. Ik was vlakbij, had mijn doel bijna bereikt.
Maar ik voelde nattigheid, misschien door die stationair draaiende wagen die ik in de verte hoorde. Ik gooide een snelle blik over mijn schouder en wist meteen dat het helemaal verkeerd was.
Rustig wandelde ik verder, draaide de Cichoreistraat in en vanaf het ogenblik dat ik de hoek om en uit het zicht verdwenen was, begon ik, zo goed en zo kwaad dat kon met zo'n loodzware bloempot, te lopen. Ik liet de Landbouwstraat links, nou ja rechts liggen, en liep door tot aan de Kleine Bassin. Daar was een gemetseld muurtje dat boven de straat uitstak en waarachter het water lag. In de berm daalde ik naar het water af, ver genoeg zodat de kerstboom vanop straat niet meer zichtbaar was. Leunend tegen het bakstenen muurtje bleef ik daar zitten uitblazen, en mijn hartslag was al bijna weer normaal toen de patrouillewagen uiteindelijk, stapvoets voorbij reed.

Ik bleef zitten, verroerde geen vin. Ik had geen uurwerk bij en de mobieltjes waren al aan een stille opmars bezig maar het zou nog eventjes duren voor de wereld massaal voor zo'n ding door de knieën ging. Het was midden in de nacht, het vroor en ik begon het koud te krijgen. En toen telde ik traag tot honderd. Iets beters kon ik niet verzinnen. Wachtte weer een hele poos. Telde nog eens traag tot honderd. Wachtte af. Luisterde aandachtig. Hoorde helemaal niets. Tenslotte kwam ik voorzichtig uit mijn schuilplaats tevoorschijn en keek om me heen. Nergens iets of iemand te zien.
Je zou kunnen zeggen dat ik die bloempot met die kerstboom beter had laten staan, en je hebt natuurlijk gelijk. Maar ik was zo dicht bij mijn doel, het was me bijna gelukt en dus gooide ik alles in de weegschaal, sloeg mijn armen om die boom die nog steeds ongelofelijk veel bleek te wegen en klauterde met heel veel moeite uit mijn dal naar boven.

Ik stak de straat over, en toen ik de overkant bereikte voelde ik iets links van me, iets dat mijn aandacht vroeg. En daar stonden ze. Helemaal aan het eind van de straat. Met de koplampen recht op me gericht. Zoals Christine, die bezeten Plymouth in de gelijknamige film van Stephen King. Maar ik panikeerde niet, stapte gewoon verder, richting Weverijstraat, alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Toen ik me uit het zicht verdwenen waande, zette ik het wederom op een lopen. Maar hier was geen muurtje om me achter te verstoppen. Hier was geen water om naar af te dalen. Hier was enkel een lange eindeloze muur die ophield waar de straat eindigde. Dus kon ik niet anders, ik moest die pot wel neerzetten. Daarna begon ik heel hard te hollen. Toen ik de politiewagen tenslotte de straat in hoorde draaien, sprong ik in een nis die op dat moment net naast me opdook. Het gebouw waar ik langs liep werd in die tijd als kledingwinkel gebruikt - de Superconfex - en deze nis deed dienst als ingang. De winkel was op dit uur natuurlijk dicht, maar ik was wel mooi uit het zicht verdwenen! En toen sloeg ik met de palm van mijn hand tegen mijn voorhoofd, want aan de overkant van de straat stond een lantaarn, daar kennelijk speciaal gezet om dit donkere gat bij te lichten. Ik stond hier gewoon in de schijnwerpers!

Ondertussen hoorde ik hoe het soepel brommende geluid van de motor aan leek te zwellen. Nu hadden ze ook het zwaailicht geactiveerd, en de hele straat lichtte afwisselend felblauw op. Was het mogelijk? Dat de politie jacht op me maakte met het zwaailicht? Maar het meest eigenaardige van alles was dat het me eigenlijk niet eens zoveel kon schelen. Nu het zover was, nu ik op het punt stond om gevat te worden – ontmaskerd als dief van een kerstboom – bleef ik uiterst kalm.
En ik vraag me nog steeds af waarom: waarom nam ik die zakdoek en snoot ik mijn neus zo luidruchtig op het moment dat ze langsreden? Dacht ik mezelf op die manier een houding te geven? Dat ze even opzij zouden kijken, denkend: 'kijk daar, iemand die zijn neus snuit' en dan gewoon verder zouden rijden?
Ja hoor, ze keken wel degelijk opzij, meer nog, de auto viel stil en ze staarden naar me terwijl ik mijn neus schoon veegde en mijn zakdoek wegstopte.

'Hela! Jij daar! Wil je die kerstboom nu onmiddellijk terugbrengen waar je hem vandaan gehaald hebt?!'
Ik haalde verslagen mijn schouders op, liep naar de bloempot en tilde het ding op. Het leek nu tien keer zo zwaar te wegen. Maar ik vermande me, beet op mijn lip en begon te stappen. De patrouillewagen reed langzaam naast me achteruit, draaide achterwaarts de Cichoreistraat in en schoof toen stapvoets naast me mee. Samen bereiken we de Teerlingstraat, ze reden naast me langs de Sint-Amandskerk tot aan de Hendrik Consciencestraat waar rechts afdraaiden en daarna sloegen we links de Jan Mahieustraat in. Ik kon niet anders, aangezien de politie met me mee reed, moest ik nu ook rekening houden met de rijrichting. Halverwege de Jan Mahieustraat zette ik de bloempot plotseling neer midden op het voetpad.

De politiewagen stopte abrupt, en de twee mannen sloegen me gade terwijl ik mijn sjerp losser maakte, de pot weer opnam en verder liep.
'Zeg, waar heb je die kerstboom eigenlijk vandaan gehaald?'
'Van de Bozart.'
'Van de Bozart?! Beweer je nu dat je te voet van de Bozart bent gekomen met dat gigantische ding?' Ik hoorde het ontzag in zijn stem, voelde me plots bijna trots worden. Maar hij herpakte zich.
'Wat dacht je? Ze hebben hem toch niet meer nodig?'
'Inderdaad. Want de Bozart is overgenomen.'
Het was waar dat er sprake van was dat de horecazaak over te nemen was. Maar niemand die er het fijne van wist. Ik zei maar wat. Maar het leek te werken want de agenten waren plotseling druk in gesprek met elkaar.
'Hoezo, de Bozart is overgenomen?'
'Het is al een hele tijd bekend dat het over te nemen is, dat moeten jullie toch ook al hebben gehoord.'
Het politiekantoor lag schuin tegenover 't Sjampetterke, dus ook vlakbij de Bozart. Opnieuw leek er druk overleg gaande in de wagen.
'En dus dacht je dat je die boom zomaar mee kon nemen?'
Ik deed alsof ik die laatste opmerking niet had gehoord.

We staken de Ooststraat over, liepen door de Delaerestraat. Mijn kledij kleefde aan mijn huid van het zweet. Mijn handen en armen waren gevoelloos geworden. Maar tegelijk waaierde er een weldadige warmte doorheen mijn lijf. Ik draaide de Sint Alfonsiusstraat in en liep over het Polenplein om zo weer in het Nonnenstraatje terecht te komen.
Toen we de Bozart tenslotte bereikten, zette ik de pot neer precies op de plaats waar ik hem had opgetild.
Ik wist wat er nu zou gebeuren. Ze zouden parkeren en ik zou mee naar binnen moeten. Misschien zou ik nog eens moeten blazen en heel waarschijnlijk zouden ze bloed afnemen. Daarna kwam er een verhoring. Veel had ik niet te zeggen tot mijn verdediging. Tenslotte had ik al schuld bekend. Bovendien was ik op heterdaad betrapt. Dus het stond vast dat ik de nacht in een cel door zou brengen. Ik had het mezelf aangedaan.

'Heb je je identiteitskaart mee?'
Ik haalde mijn portefeuille tevoorschijn en gaf hem het ding. De agent nam een notaboekje en schreef er mijn naam in. Hij gaf me mijn paspoort terug.
'Vooruit, ga maar slapen. En laat alle kerstbomen staan!'
Ik knikte zwakjes, draaide me om en liep naar huis.
Geen idee wat er daarna nog is gebeurd. Vast staat dat ik niet meer naar een kerstboom heb omgezien. Het gebeurde lang geleden, eind december.
Een onvervalst kerstverhaal dus.

Geen opmerkingen: