maandag 18 december 2017

RAT RACE

Ik was een halfuur vroeger vertrokken, maar een vrachtwagen verloor zijn lading en daardoor moest ik drie kwartier aanschuiven terwijl ik me nog niet eens op de snelweg bevond. Politie leidde de ongeduldige automobilisten rond indrukwekkende metalen buizen, BRANDSTOFDIEVEN STELEN PIJPLEIDING blokletterde het in mijn hoofd.
Het motregende en de zichtbaarheid was slecht, maar de meeste chauffeurs maalden daar niet om en reden aan snelheden die niet rijmden met deze weersomstandigheden. Alsof ze zich onkwetsbaar waanden, alsof dit eigenlijk alleen maar een spel was, en wie weet is dat ook wel zo, zijn wij een detail, een onderdeel in een uitgekookt spel van De Grote Formeerder. En houdt dit binnenkort allemaal op, komt er een einde aan dit alles, als De Almachtige zijn zinnen op iets anders heeft gezet.

Maar ondertussen reden we hier dus; water viel uit de lucht en spatte op waar het dampende rubber het asfalt raakte. Duizenden, miljoenen waterdruppels die samen een mistig gordijn creĆ«erden waar auto’s uit tevoorschijn kwamen en weer in verdwenen.
Misschien waren we elkaar op andere dagen al eens eerder voorbijgereden, reden we elkaar elke dag voorbij, zat er iemand bij die de snelweg net verlaten had om bij te tanken, en was dit al de tweede keer vandaag dat we onwetend een glimp van elkaar opvingen, vooraleer opnieuw in een nevel uit elkanders leven te verdwijnen.
Zonder zich rond signalisatie druk te maken, week een enorme, monsterachtige vrachtwagen naar het middelste rijvak uit, alwaar hij een hele tijd poogde de hem daarnet nog ophoudende voorligger, links in te halen.
De auto’s die zich op het middelste vak bevonden, en het manoeuvre niet hadden zien aankomen, vluchtten naar het linkervak waar aanstormende wagens uit eigenbehoud bruusk remden om de uitwijkelingen toe te laten in te voegen; grimmig als inlanders die migranten dulden, maar niet welkom heten, als verzuurde moeders die hun ongewenste kinderen gedogen, zonder lief te hebben.
Het resulteerde in een ononderbroken rij wagens die met snel heen en weer zwiepende ruitenwissers aan hoge snelheid aan elkaar leken te kleven, alsof aan het eind van dit rijvak een magneet met een razende honger in werking was gesteld.

Ik reed achter de inhalige vrachtwagen die een kleine heftruck meevoerde. Sinds ik met de jeugdbeweging zo’n twintig jaar geleden de IJzer af vaarde op een zelfgemaakt vlot, heb ik geen vertrouwen meer in hoe mensen dingen aan elkaar vastmaken.
Fietsen achterop wagens of mobilhomes, aanhangwagens vol tuinafval, caravans met een zeilplank, maar het meest van al dus heftrucks, achter aan vrachtwagens bevestigd. Zo’n heftruck die loskomt is wellicht het laatste wat een achterop liggende wagen te zien krijgt.
Het was dan ook een opluchting toen de trekker met monsterlijke proporties ten slotte voorbij zijn toch iets tragere collega raakte en weer naar het eerste rijvak manoeuvreerde.

De zijkanten van de vrachtwagen waren open, en een eerste blik op de lading leerde dat die bestond uit tot in de nok gestapelde oranje plastic kooien. Daarin zag ik, toen ik beter keek, witte kippen zitten, honderden, misschien wel duizenden opeengestapelde, door weer en wind geteisterde kippen, en een plotseling diep en intens medelijden maakte zich van mij meester.
Al die wagens waarin gehaaste mensen zich beschut en veilig waanden, telefoongesprekken voerden, muziek op de achtergrond en een zacht briesje uit de airco, terwijl het tot toekomstige maaltijden dienende gevogelte hier naast ons, zonder een greintje medeleven naar de slachtbank werd gebracht, als betrof het dode materie.

In deze grote, levende donsdekenvulling kon ik een in elkaar gedoken kip ontwaren; het leek alsof ze alles wat ze had onder haar vleugels probeerde samen te houden, het kopje in het lijf verzonken, weg van deze wereld. Een armzalige, onder lampen uitgebroede drommel die haar leven hoogstwaarschijnlijk op enkele vierkante centimeters had doorgebracht, waar ze ter onzer glorie uitgeperste eieren in een rooster zag verdwijnen, in een veel te warm en donker hok, en het was dan ook moeilijk te raden of ze de ogen dichtkneep door deze misschien wel allereerste confrontatie met het daglicht, of dat het kwam door het nietsontziende trekken en tochten van de ongenadige wind. Wind die zo brutaal aan haar veren rukte, dat het leek alsof ze samen met de rest van de lading nog voor aankomst in het vernietigingskamp gepluimd zou worden. Niemand die erom maalde. Niemand die dit alles een blik waardig achtte.
Onze mensenwereld is geen partij voor deze beklagenswaardige dieren.

‘Oh, it’s a disgrace to see the human-race in a rat race, rat race!’ echode Bob Marley in mijn hoofd, dat daarna weer voor zich keek en zich op het verkeer concentreerde, de rechtervoet beval gas te geven, de rechterhand gebood hoger te schakelen, want eigenlijk had ik hier geen tijd voor, ik was al laat en ik moest mee in deze stroom, want ik moest ergens zijn. Ergens, ergens wachtte men op mij.
(Maandag 7 juli 2008)

Geen opmerkingen: