zondag 15 juli 2012

ONDERSTEBOVEN

De hoogbejaarde, kale man was klein van stuk, en het leek alsof de riem van zijn kostuumbroek bijna tot zijn oksels kwam. Daartussen zat zijn bleek geruite hemd strak gespannen om die uitpuilende buik. Hij droeg zo'n all-in bril, het zonnebrilgedeelte omhooggeklapt, en in het midden van beide lenzen onderaan een rechthoekig strookje op leessterkte. Hij was binnen gekomen met een een blonde vrouw die iets boven hem uit torende, en nu eens zijn dochter, dan weer zijn kleindochter leek.
Of er hier momenteel een expositie was? Ik verwees ze door naar het Achterhuis, waar de foto's van een uitstap naar Marseille van de plaatselijke kunstacademie werden tentoongesteld. Ze bleven zolang weg, dat ik het tweetal bijna vergeten was, toen geroezemoes ze terug bracht.
De vrouw kwam naar de bar, en bestelde er een Cola light voor zichzelf en een Spa bruis voor de man. Ze vertelde dat ze speciaal voor de tentoonstelling uit Nieuwpoort waren afgezakt, omdat de dochter van haar zus een van de fotografen was. Ik leverde de drankjes aan hun tafeltje, zei dat de zee een van mijn favoriete bestemmingen was en verzweeg dat ik Oostende bedoelde.
Hij wandelde ook graag aan zee, maar enkel in de winter. 's Zomers vond hij het overaanbod aan blote, veelal blubberige lijven niet om aan te zien.
Ik ging weer aan het werk terwijl ze zwijgend van hun drankje genoten. Tenslotte stond de vrouw op, en kwam naar de bar om af te rekenen. Ze informeerde of ik iets van Paul Snoek had. Ik toonde haar het door Yves T'Sjoen samengestelde verzameld werk, uitgegeven bij Lannoo/Atlas. Ondertussen was de oude man erbij gekomen.
'Ze hebben hier het verzameld werk van Paul Snoek', zei de vrouw.
Ik las aan zijn gezicht dat ik een trapje steeg op de ladder van zijn waardering.
'Ik heb hem goed gekend', zei de man. 'Hij is dikwijls bij ons thuis geweest. Elke keer als hij niet goed in zijn vel zat, kwam hij langs'. Hij keek even rond, boog zich iets dichter naar me toe, en schermde zijn mond af terwijl hij fluisterde: 'Dan dronk hij van die kleine whiskeytjes.' Hij hield duim en de wijsvinger van zijn vrije hand een goeie drie centimeter uit elkaar.
'Twee jaar geleden is Maria Magdalena hier nog geweest', zei ik.
Ze stonden allebei aan de grond genageld.
'Ze vertelde dat ze in Parijs woonde, haar huidige man ernstig ziek was, en hier in het ziekenhuis lag.'
'Ja, ik weet dat ze naar Parijs verhuisd is', zei de man. Ik haalde een klantenkaart tevoorschijn. 'Maria Magdalena Vereecke' stond er bovenaan in hoekige hoofdletters. Hij nam het kaartje vast.
'Ach, Mylène...', zei hij zacht. 'Paul noemde haar altijd Mylène... Hij heeft zo'n spijt van hun scheiding gehad. Met Martine heeft het nooit geboterd. Ik heb ze zo vaak ruzie zien maken', hij schudde het hoofd, 'het was verschrikkelijk. Dat roepen en tieren naar elkaar. Nee, hij was zeker niet gelukkig met haar... Heb je hier een toilet?' Ik wees hem de trap aan naar beneden, en de man verdween uit het zicht.
'Hij heeft lang niet willen geloven dat Snoek zelfmoord heeft gepleegd', zei de vrouw.
'Hij kon dat niet aan. Maar uiteindelijk is hij bijgedraaid. Dankzij dingen die hij zich herinnerde. Dingen die Paul had gezegd, of opgeschreven.' De man kwam weer naar boven.
'Moet je dat water nog?', vroeg de vrouw. Ze wees naar het restje spuitwater dat nog op het tafeltje stond. De man knikte, waarop zij het glas naderbij haalde. Ondertussen scande ik de postkaartjes die ze uitgekozen had. Plots begon hij luid en plechtig, met een wat beverige stem te spreken.

'IK WEET HET MENSEN DIE IK HEB BEMIND,
HET WAS EEN STRAF MIJ LIEF TE HEBBEN.'
Hij keek me strak aan, en ik knikte. Ik herkende 'Gedicht voor mezelf'.

'MIJN VROUWEN HEB IK ZELF ONTVREEMD,
MIJN KINDEREN WERDEN VERRE MENSEN
EN MIJN VRIENDEN GINGEN SPOORLOOS DOOD'.
Hij onderbrak zijn voordracht, en mompelde: 'behalve ik dan...'

'EN TOCH, GELOOF MIJ, WANT IK HEB HET LEVEN LIEF;
iK HET HET LEVEN LIEVER TE VERLATEN LEVEND',
de man wendde de blik nadenkend naar de grond, en begon trager te spreken, 'ik heb het leven liever te verlaten levend...', 'grazende kudde', fluisterde de vrouw,
'ALS DE GRAZENDE KUDDE OMRINGD DOOR DE VERTE',
weer zakte zijn blik, 'omringd door de verte, omringd door de verte', hij sloeg het ritme met zijn hand, vloekte binnensmonds, 'het is moeilijker voor publiek, als ik het voor mezelf opzeg komt het altijd vanzelf', 'verjaren in een prinsengraf', fluisterde de vrouw, waarop de man, haar nogal brutaal overstemmend, meteen weer verderging,
'DAN TE VERJAREN IN EEN PRINSENGRAF,
WAAR IK MAG STAREN NAAR MIJN GROOT VERLEDEN,
VERZWONDEN IN DE DIEPE GROTTEN VAN DE WOLKEN.'
'Zie je, zei ze, hij is achtentachtig, maar hij kan dat nog helemaal uit zijn hoofd opzeggen'.
'Negenentachtig', verbeterde hij haar.
'Volgende week pas', zei ze.

'IK WIL MEZELF OPNIEUW GASTVRIJ ONTVANGEN
IN EEN HUIS DAT GLIMLACHT VAN MUZIEK,
OF IN EEN TUIN BEVLOEID DOOR ZUIVER MEISJESWATER',
hij sloeg de maat met zijn hand, 'door zuiver meisjeswater, door zuiver meisjeswater...',
'met verkeerde tranen', zei ze, hij mompelde iets onverstaanbaars dat plots in een vage zin overging, 'geween met de verkeerde tranen',
en toen luid en duidelijk,
'VER WEG VAN HET GEWEEN MET DE VERKEERDE TRANEN,
VER WEG VAN HET VERDRIET EN VAN DE REGENZEE'.
Hij maakte een korte buiging, ik en de vrouw applaudisseerden.

'Ik heb ook enkele van zijn schilderijen, en boven in de gang hangt er een grote foto van hem, die ik iedere morgen groet.'
Zijn gezicht verstarde.
'Ken je 'een hondsdolle tijd', de roman die hij schreef? Het manuscript is voor jou zei Snoek me op een dag, kort voor zijn dood. Martine zat erbij. Maar na het ongeval ontvluchtte ze me, en heb ik nooit nog wat van haar gehoord! Ik heb dat manuscript dus nooit gekregen.'
'Leeft ze nog?', vroeg ik. De man boog en schudde het hoofd.
'Zij is ook slechts zestig geworden', en ze hebben haar dan bij hem begraven', zei de vrouw, 'en daar kon hij niet om lachen', ze maakte een zijdelingse knik naar de man.
'We gaan al eenendertig jaar naar dat graf', zei de man, 'een keer per jaar, telkens met een tuiltje bloemen. En iedere keer doet het me pijn dat zij daar ook ligt. En weet je wat nog het ergste is? Hij zit vanonder! Ze hebben haar bovenop hem gelegd!' Zijn gezicht liep rood aan, en de vrouw wreef hem kalmerend over zijn rug, zei: 'rustig, rustig', en terwijl ze zich tot me wendde: 'het is zo'n graf in verdiepingen...'
Ze pakte zijn arm vast, en zei: 'kom, we moeten er vandoor, het parkeerticket verstrijkt zo dadelijk.'
Hij mompelde nog een keer hoofdschuddend 'ze hebben haar bovenop hem gelegd', alsof hij het nog steeds niet kon geloven, en strompelde verslagen met haar mee, de blik door die opgeklapte bril naar de grond gericht.

Geen opmerkingen: