donderdag 5 juli 2012

POESPOES

Ik hielp iemand met het verzamelen van vakantielectuur toen Marc binnenkwam. Het voelde alsof ik een oude vriend terugzag, terwijl hij een hele tijd niet langsgekomen was en ik me eigenlijk een beetje schaamde omdat ik hem niet had gemist.
'Dat is lang geleden', zei ik vrolijk.
'Ja, jongen', zei hij met een pijnlijke grimas op het gezicht, 'ik ben erg ziek geweest, en nog steeds niet helemaal hersteld'. Ik lachte iets minder uitbundig nu, terwijl ik peilde of dit een grap was, of bittere ernst. Want in weerwil van dat spaarzame kroontje grijs haar en zijn gedistingeerde voorkomen, was Marc een van de meest meedogenloze grappenmakers die ik hier had leren kennen. In het verleden had ik meer dan eens op het punt gestaan hem te vragen op te houden wanneer hij een artikel uit de krant luidop mopperend en met het nodige cynisme de grond in boorde. Of als het bepaalde toehoorders begon te dagen dat hij de draak met ze stak en ze langzaam naar het kookpunt werden gebracht. Maar het was alsof hij een ingebouwde alarmbel bezat die hem waarschuwde wanneer hij te ver in het rood dreigde te gaan, waardoor hij er altijd weer net op tijd mee ophield.
En ondanks alles had ik had met hem te doen. Want niettegenstaande dat spervuur aan - meestal - zieke grappen, en zijn boekdelen sprekende mimiek, behoorde Marc tot het slag mensen van wie ik maar liever niet aan de ogenblikken dacht dat ze alleen waren. Hoewel ik ooit in een gesprek te weten kwam dat hij niet echt van muziek hield, op wat barok na, straalde hij de blues uit. De blues die de clown na de show overvalt.

Zoals gewoonlijk liep hij naar de koffiehoek, maar deze keer nam Marc geen krant. Z'n kostuum wapperde aan zijn lijf maar het werd me pas duidelijk toen hij zijn jas uitdeed. Hij leek wel tot de helft teruggebracht. Geschrokken keek ik naar dat ingevallen gezicht.
'Een plat water, en snel', beval hij vanop zijn stoel aan het raam terwijl hij naar buiten keek, en sneed daarmee het gesprek dat ik met een andere klant had, doormidden. Het was geruststellend; de als grap vermomde arrogantie bleek in elk geval nog steeds intact.
Toen ik de klant had afgewerkt en het glas water bracht, vertelde hij me hoe hij anderhalve maand geleden op een ochtend in elkaar was gezakt. Een afschuwelijke hoofdpijn was het enige wat hij zich herinnerde. Alsof er duizend naalden in zijn hoofd werden gestoken. Toen hij weer wakker werd, bleek dat hij een ontsteking op de hersenen had, en daarom een week in kunstmatige coma gehouden was. Omdat er geen verandering in de situatie kwam, hadden ze zijn schedel afgenomen om de druk op zijn hersenen weg te nemen. De zwelling was iets minder geworden, maar niet verdwenen.
Het bleek een mysterie; niemand die kon vertellen wat hem nu precies overkwam. Een of ander virus, had de dokter gezegd, en dat virussen kwamen en gingen - vaak zonder dat ze konden achterhalen wat daar de aanleiding toe was. Het had Marc net geen twintig kilo gekost, maar daar was hij niet rouwig om. Omdat zijn toestand ondertussen weeral enkele weken stabiel was - de meeste pijn werd met pijnstillers onderdrukt - hadden ze hem naar huis laten gaan om wat zaken in orde te brengen. Want het leven ging door. Als alleenstaande moest hij vrienden en buren inschakelen om zolang hij afwezig was, een oogje in het zeil te houden.
'Vanaf maandag moet ik weer onder observatie, deze keer in een andere kliniek, waar ze meer gespecialiseerd zijn in dit soort kwesties. Het is voor het eerst sinds twee maanden dat ik buiten kom, en dit hier is mijn eerste halte.' Hij keek naar me op, en in zijn ogen las ik dat hij dit alles hier verschrikkelijk had gemist. Tegelijk vroeg ik me af of hij opnieuw de draak met me stak. Maar de glimlach bleef uit. Hij moest inderdaad erg ziek zijn.

'Er is iets dat ik je moet vragen, en ik kan niemand anders bedenken om me hiermee te helpen', zei hij zacht. 'Ken je iemand die een kattin zou willen adopteren?'
Weer die blik, die mengeling van wanhoop, angst en spot in die ogen. Hoe kon je in godsnaam te weten komen wanneer deze man ernstig was? Geen wonder dat hij constant grappen maakte, met een dergelijk voorkomen was er toch niemand die je geloofde als je iets zei.

'Zo'n twaalf jaar terug, tussen kerst en nieuwjaar, stond er een klein katje voor mijn deur, en dat heb ik toen binnengelaten. Een speels wicht dat proper was, zich meteen thuis voelde, en wat leven in de brouwerij bracht. Sindsdien woont ze bij me. Het is een heel mooie poes geworden, kerngezond en trouw als een hond. Maar wat moet ik nu? Ik kan dat beest toch niet nog eens zolang alleen laten zitten? En wat als ze ginds niets vinden? Of dat het plots weer erger wordt en ik misschien zelfs niet terug kom?'
Ik schudde het hoofd maar vond de woorden niet.
'Ik ben dus op zoek naar een nieuwe thuis voor haar. We zijn nog vier dagen verwijderd van zaterdag; als ik tegen dan niets gevonden heb, breng ik haar naar de dierenarts, en laat ik haar inslapen. Ik ga dat dier niet laten lijden in een asiel, of op straat zetten. Er lopen al sukkelaars genoeg rond.' Gaandeweg was het een soort mompelen in zichzelf geworden.
'Hoe heet ze?', vroeg ik. Hij haalde de schouders op.
'Weet ik veel, ik heb haar nooit een naam gegeven. Ik roep altijd: Poespoes!, en dan komt ze meteen naar me toe.'
'Luister', zei ik, en gaf hem pen en papier, 'als je beschrijft hoe ze eruitziet, hoe oud ze ongeveer is, enzovoort, kan ik daar een stukje van maken dat ik op onze website vermeld. Misschien kan ik iets op Facebook zetten, dan kunnen mensen het ook met hun vrienden delen.' Hij begon te schrijven, terwijl hij in zichzelf pratend antwoord op de vragen gaf.
'Naam: Poespoes, leeftijd: ongeveer twaalf jaar, kleur: een Belgiekske, vondeling, vriendelijk karakter, proper... tja, wat kan ik daar nog aan toevoegen?' Hij dacht even na, dronk zijn glas leeg, stond op, en overhandigde me het papiertje.
'Ik moet er vandoor', zei hij, 'ik voel plots me niet zo lekker.' Hij was asgrauw geworden, het zweet parelde op zijn voorhoofd, en voor ik het wist was Marc verdwenen. Ik kreeg zelfs de tijd niet om afscheid te nemen. Ik las wat hij geschreven had, en holde naar buiten, snel in beide richtingen kijkend of hij nog ergens te bespeuren was. Want hij had nagelaten zijn telefoonnummer of adres te noteren, en behalve zijn voornaam had ik niets, en ik kon niemand bedenken die hem kende.
Maar Marc was in de verste verte niet meer te bespeuren.

Poespoes is een vogel voor de kat.

Geen opmerkingen: