dinsdag 28 december 2021

JALOEZIE

Koenraad zag er verrassend goed uit. Leek jonger en magerder. Zijn gezicht was getaand en zijn baard lang en woest. Hij droeg een oude grijze muts, half over zijn hoofd getrokken waardoor hij een beetje op een bouwvakker leek. Hij lachte naar me en ik voelde me plots opgelucht, alsof een zware last van me me af viel en het drong tot me door hoezeer ik hem gemist had. Zijn blik was onbevangen, geen spoor meer van ontgoocheling en verbittering. Geen melancholie of droefenis. Hij zag er gelukkig uit.
Wat doe je tegenwoordig?, vroeg ik. Hij was vroeger nachtwaker geweest, taxichauffeur, reed een tijdlang met een vrachtwagen en had doden opgemaakt voor een laatste groet.
Ik vang walvissen, zei hij. Het klonk grotesk en absurd maar ik geloofde hem meteen. Het was een heel andere man die ik hier voor me zag.
Eigenlijk ben ik de kok, vervolgde hij, maar soms help ik mee aan dek. Ik wou hem vragen of hij nog schreef maar het was duidelijk dat dit niet meer aan de orde was. Ik had ook al zolang niets nieuws meer van hem gelezen. Het was niet erg; wat er was, was meer dan genoeg. Als men over honderd jaar de poëzie van nu in tien dichters of dichteressen zou samenvatten, zat hij er hoe dan ook bij, daarvan was ik al langer overtuigd.
Fantastisch zei ik, als je op die manier dood kunt zijn. Hij grinnikte, maakte nog een wuivend gebaar en wandelde op die geheel eigen typische stoere en nonchalante manier van me weg. Ik zou liegen moest ik zeggen dat ik geen steek van jaloezie voelde terwijl ik wakker werd.

Geen opmerkingen: