dinsdag 28 december 2021

HET EIND VAN DE WERELD

Hoewel het hem als gegoten zit, maakt vader een onbehaaglijke indruk in zijn zondagse kostuum. Vooral die das werkt op zijn zenuwen.
Maar moeder draagt haar beige mantelpakje zonder schroom: diep uitgesneden, getailleerd en kortgerokt. Uit niets valt af te leiden dat ze drie maanden in verwachting is.
'Een nakomertje', zegt vader tegen de buren.
'Om 's avonds mijn pantoffels en een pintje te brengen als ik in de zetel zit.'
Mijn broer, zus en ik wachten al eventjes achterin de wagen. Uiteindelijk rollen we achterwaarts de hellende oprit af.
Bij nonkel - vaders broer - en tante aangekomen, duwen we nietsvermoedend op de bel. Een neefje maakt open en vlucht dan op kousenvoeten de trap op. Voorzichtig lopen we binnen; ze zijn ons bezoek niet alleen vergeten, we blijken ook nog eens middenin een oorlog beland; de scherpe en wrange verwijten vliegen over en weer. Het duurt eventjes voor onze aanwezigheid tot hen doordringt, moeizaam slagen ze er met hun rood aangelopen koppen in om het geruzie te onderbreken; een geladen stilte snoert daarna de kelen dicht. Enkel de oude staande klok laat van zich horen, is niet uit het lood te slaan. Onverschillig tikt ze de seconden weg.
Daar staan we nu, met z'n allen te blinken.
Vader schraapt zijn keel. We zien dat hij iets wil zeggen en nu volop naar woorden zoekt. Hij begint aarzelend, kijkt naar de grond terwijl hij praat. Dat het jammer is van het misverstand en we het bezoek bij een betere gelegenheid zullen overdoen. Dat het iedereen kan overkomen. En dat het ook niet zo erg is, er zijn immers geen doden gevallen; hij glimlacht een beetje ongemakkelijk bij die woorden. Dat is zo'n typische uitspraak van mijn vader: er zijn geen doden gevallen dus zo erg kan het niet zijn. Maar wie weet wat er straks, als we weer weg zijn, nog gebeurt - het is in elk geval voor het laatst dat we deze tante hier hebben gezien.
Vader is geen groot redenaar maar hij heeft zijn mond toch maar geopend tijdens deze benarde situatie en we zijn best wel trots op hem. Onder zwak protest wordt ons uitgeleide gedaan.
Even later staan we op straat en kunnen we weer vrij adem halen.
Ons kan het eigenlijk allemaal niet zoveel schelen, maar van moeders gezicht valt de ontgoocheling af te lezen. Als huisvrouw die instaat voor de dagelijkse gang van zaken waaronder de opvoeding van drie kinderen en een vierde op komst, lijken alle dagen op elkaar. Bovendien heeft ze ooit samen met vader de verschrikkelijke fout gemaakt om aan het eind van de wereld te gaan wonen; behalve de bakker/melkboer/postbode, gebeurt het dat er wekenlang niemand langskomt. Door een heel stuk verderop te gaan wonen, is het gewoon te ver voor familie en vrienden om zomaar eens binnen te wippen. En ook niet lang iedereen heeft een auto. Moeder snakt naar avontuur. Deze lang tevoren afgesproken familiebezoeken zijn er volgens ons deels de reden van dat ze nog niet gek geworden is.
We stappen in de wagen.
'Wat denk je?', vraagt vader. Moeder is nog niet helemaal mee, maar wij weten meteen waar hij op doelt.
's Morgens hadden ze het samen aan tafel over het Sterrebos dat naast het kasteel van Rumbeke ligt; dat was iets dat we zeker eens moesten bezoeken. Mensen rijden soms honderden kilometers ver om een bezoek aan deze bezienswaardigheid te brengen en het ligt nog geen half uurtje van ons huis verwijderd! Een groot kasteel van honderden jaren oud met een mooi bos er naast. Onze verbeelding was meteen geprikkeld, een echt kasteel, dat wilden wij wel eens met eigen ogen zien!
Misschien, als we vroeg genoeg bij nonkel en tante weg raakten, het was vandaar amper vijf minuutjes rijden - maar ze lieten het plan meteen weer varen want het zijn de kortste dagen van het jaar en in het donker is er ook niets aan om in een bos rond te lopen, integendeel, het is alleen maar goed om de benen breken. In elk geval, het was iets om te onthouden, iets om één van de komende weken eens te doen.
Hoeveel keer hadden wij dat al niet gehoord! Onze ervaring leerde dat, als het niet meteen gebeurde, het voorgoed verloren was, andere zaken vroegen om aandacht en het raakte vergeten. Nog iets om in die kast te zetten met nooit uitgevoerde plannen.
Maar nu is alles anders en, hoewel de vraag nog niet letterlijk werd gesteld en moeder ook geen antwoord heeft gegeven op vaders suggestie, breekt er achterin de auto een enthousiast gejoel los.
Moeder begrijpt wat er aan de hand is en kijkt plots met haar kwaadste gezicht achterom, nog niet helemaal bekomen van de situatie van daarnet, en verzekert ons ervan dat, indien de herrie nu niet onmiddellijk ophoudt, we in plaats van naar het Sterrebos meteen naar huis zullen rijden. We vermoeden dat haar houding deels gespeeld is maar het lijkt ons beter om toch maar geen risico’s te nemen. Met een kind in haar buik kan ze bovendien niet veel verdragen. Onze op jarenlange ervaring gebaseerde kansberekeningen kloppen niet meer.
Er staan maar een paar wagens op de parking. Het lijkt daardoor alsof het bos voor ons alleen is. Het kasteel is rechtstreeks uit een mantel- en degenfilm afkomstig, uit zo'n oude avonturenfilm vol zwaardgevechten zoals ze de zaterdagnamiddag soms draaien op de BRT met die altijd fantastische Errol Flynn. Als zo'n film het einde heeft bereikt, zijn onze batterijen weer helemaal opgeladen. We springen overeind, klaar om in actie te komen, het knettert in onze hoofden, de energie dampt uit onze oren en weten met onszelf geen raad.
'Het gaat regenen', is dan een vaak gehoorde opmerking.
Maar nu is het echt, en we zouden er niet eens zo vreemd van opkijken mocht er hier zo dadelijk een troep geharnaste ridders op paarden onder versierde mantels voorbij stormen.
Als we tenslotte genoeg krijgen van het bewonderen van het kasteel - ook het mooiste vergezicht gaat na een tijdje vervelen - lopen we het bos in, mijn broer voorop. Moeder roept enkele keren dat hij bij ons moet blijven, 'of hoor je niet goed?'. Hij is vijf jaar jonger en ik hou een oogje op hem, blijf zo'n beetje tussen hem en de rest van het groepje hangen, zodat ik mijn broer nog net kan zien en speur ondertussen de omgeving af, op zoek naar enig avontuur. Het daagt me al snel dat het hier niet gemakkelijk te vinden zal zijn.
Soms bouwt hij zijn voorsprong af, gealarmeerd door een bepaalde klank in moeders stem, een geluid dat we allemaal kennen en waaruit we kunnen afleiden dat we in de gevarenzone zijn beland. Tot hij voldoende dichterbij is gekomen zodat ze, enigszins gerustgesteld, het roepen staakt. Geleidelijk aan maakt hij zich dan weer los van het traag verder slenterende groepje tot hij zo ver voor ons uit loopt dat moeders stembanden opnieuw tussen de bomen galmen. Zo verloopt onze wandeling door het bos, tot de bomen plots uiteen wijken: we komen uit op een open gedeelte; een mooi, zonovergoten grasveld strekt zich voor ons uit. Daar ben ik getuige van een merkwaardig tafereel: boven het gras dansen tientallen kleine, grijze vlinders.
Op een bankje zit een non met gesloten ogen te genieten van de zon, alsof wat zich hier afspeelt de gewoonste zaak van de wereld is. Mijn broer is naast haar gaan zitten. Ik loop het grasveld in om het fenomeen eens van dichterbij te bekijken. Op het ogenblik dat tot me doordringt dat het geen vlinders maar vissenstaarten zijn, valt de grond onder me weg en ik besef dat ik me heb laten vangen, dat het gras uit kleine waterplanten blijkt te bestaan. De klap met het water bereikt me gesmoord, ik val in slowmotion, het geluid is plots gedempt. Tevergeefs grijp ik naar houvast, zoals ’s avonds in bed, het moment dat je in slaap valt. Maar in tegenstelling tot die ogenblikken dringt het meteen tot me door dat dit geen droom is.
De lucht is ijskoud en vol zodat ik gedwongen word mijn mond dicht te houden.
De vage weerstand die ik ondervind voelt dan weer vertrouwd aan, geruststellend bijna. Ik bevind me in een complete duisternis en heb geen idee welke richting ik uit moet. Terwijl ik in grassen en wortels van bomen verstrikt raak, zie ik heldere, bijna overbelichte flitsen, bewegende beelden.
Broer met z'n geheimzinnige grijns.
Zus die aan tafel zit en argeloos opkijkt.
Marnix - van de boerderij iets verderop - die, doordat zijn ene been iets korter dan het andere is, tegen een muur leunt en in wiens ogen kattenkwaad weerspiegelt.
Mijn vriend Mark, waar ik elke zaterdag ga spelen, één en al spieren, die vanop het erf naar me lacht.
Onze schele kat die naar me staart en zich dan uitrekt. Sedert ze een ongeval had, lijkt het of haar ogen niet meer samen willen werken. Ik vraag me af of, omdat geen van beiden de auto aan zag komen, ze misschien het vertrouwen in elkaar verloren zijn.
Meester Schoemaeker die niet opkijkt en een appel schilt.
Moeder die m'n kledij schikt, alsof ik er deftig op moet staan voor waar ik straks naartoe moet.
Vader met het eeuwige stompje sigaret dat aan zijn onderlip kleeft.
Merkwaardig genoeg gaat van al deze beelden iets geruststellends uit, alsof ze willen zeggen dat het normaal is, dat het zo moet zijn. De beelden worden aan een hoge snelheid vertoond, in elk geval te snel naar mijn mening; het lijkt wel alsof de projecteerder zich haast om de voorstelling tijdig af te krijgen.
Wild om me heen slaand kom ik boven water, in paniek naar adem happend. Ik slaag erin om me omhoog te hijsen. Terwijl mijn geest rustig naar de beelden keek, was mijn lichaam in een gevecht verwikkeld.
Hoestend en water brakend klauter ik op handen en knieën uit de vijver en zie hoe mijn broer nog steeds naast de non op het bankje zit. Het lijkt erop dat ik nu haar aandacht heb.
Vader en moeder komen er net aan, moeder slaakt een gil.
'Kijk daar, een hond!', roept ze. Weg is alle energie, ik kom uitgeput overeind en haal de losgetrokken grassen en waterplanten, die over en rond me zitten, weg. Langzaam komt moeder naar me toe. Uit haar gelaat is alle kleur verdwenen. Het vertoont een uitdrukking die nieuw voor me is en ze geeft me een klinkende oorveeg. Toch doet de klap geen pijn. Het lijkt of mijn wangen verlamd zijn door het ijskoude water.
Ik weet ook wel dat ze het zo niet bedoelt en dat het op de een of andere manier terecht is. Het komt door de shock. En ergens is het geruststellend. Vader steekt nonchalant een groene Michel op, zwijgt terwijl hij in de verte staart. Als altijd hebben we er het raden naar wat hij denkt.
In stilte lopen we naar de wagen.
Zoals moeder me opdroeg, heb ik mijn kleren - op mijn onderbroek na - uitgedaan en het deken, dat normaal over de achterbank ligt, om me heen geslagen. Daarna heeft ze me warm gewreven, iets waar mijn broer en zus achterin de wagen nog eventjes en iets te enthousiast mee doorgaan.
Daarna is het ongewoon stil, alsof iedereen nu pas echt beseft wat er zich daarnet heeft afgespeeld.
Om te vieren dat ons gezin ongeschonden uit deze beproeving gekomen is, besluiten vader en moeder te stoppen voor frieten van een frituur waar we op weg naar huis langs moeten en waarop in grote letters ‘Hoste en Zonen’ staat. Er staat een lange rij aan te schuiven.
We eten ze in stilte op in de wagen, de ramen raken beslagen. De frikandellen worden rond gedeeld.
Ik heb er een ontzettende honger van gekregen en eet mijn bakje helemaal leeg.
'Het is een straf', zucht moeder.
'We zullen weer naar de mis moeten gaan.'
Tenslotte rijden we opnieuw naar het eind van de wereld.

Geen opmerkingen: