zaterdag 4 december 2021

ONWEER

 Het is een zwoele woensdagnamiddag in mei, het lijkt bijna alsof het al volop zomer is. Moeder stuurt me naar de apotheek en geeft me honderd frank mee. Apotheker Verrax zit in centrum, van hieruit een kwartiertje met de fiets. Wanneer Dieter, die iets verder woont en met wie ik in dezelfde klas zit, aan onze poort stopt met de vraag of ik zin heb in een ritje, spring ik op mijn tweewieler en rijdt samen met hem langs het vertrouwde binnenbaantje dat in vogelvlucht naar het centrum leidt en dat we kennen als de binnenkant van onze broekzak: iedere put, bult of barst weten we blindelings liggen. Dagelijks trekken we sprintjes waarin we elkaar proberen te verslaan.

Toen Dieter vorig jaar een nieuwe fiets kreeg, koos hij een echte koersfiets. Door de hoge kostprijs hielden zijn ouders er bij de aankoop rekening mee dat hij nog een heel stuk moest groeien. Dat heeft als gevolg dat de fiets er dan misschien wel als een racemachine uitziet maar de belofte met die korte beentjes nu nog niet waar kan maken. Mijn fiets is dan weer net op het randje en straks misschien te klein, maar vandaag zit hij me als gegoten.
Terwijl Dieter, wiens vader ooit nog professioneel bokser is geweest, op z'n fiets balanceert als een beginnend ruiter die maar geen controle over z'n temperamentvolle paard krijgt, beheers ikzelf elke centimeter van mijn metalen ros. Ik vlieg ermee als een pijl uit een boog en trek grote cirkels in het grind als ik rem op de oprit van de laatste boerderij net voor de kruising met een tweevaksbaan aan Zarren-Linde, om demonstratief te staan wachten op de achterkomer. De strijd is zo oneerlijk dat ik iedere keer met de vingers in mijn neus win. Het frustreert Dieter mateloos. Vooral mijn commentaar nadien, zoals dat het geen zin heeft als je de juiste fiets hebt maar niet de juiste benen, kan hij maar moeilijk verkroppen.
Maar vandaag heeft hij blijkbaar een nieuwe tactiek bedacht: nog voor ik bij mijn fiets ben is hij al vertrokken. Zijn jasje bolt op terwijl hij rechtop op de trappers staat. Ik schrik van zijn vechtlust en hoop voor hem dat hij er niet per ongeluk van z'n pedalen glijdt. Zoals te verwachten zit ik het volgende ogenblik al in z'n wiel maar Dieter is niet van plan zijn positie af te staan: hij slalomt van links naar rechts, achterom kijkend langs welke kant de demarrage plaats zal vinden, klaar om het gat dicht te rijden. En dan plots, ter hoogte van de Couchezmolen, zie ik mijn kans, alles gevend terwijl ik hem rechts probeer in te halen. Dieter heeft meteen door wat er gebeurt en trekt zijn stuur naar rechts waarmee hij me de weg afsnijdt en in de graskant dwingt. Ik rem uit alle macht maar kan niet voorkomen dat ik net voor het kapelletje ter ere van Maria overkop ga en in de brede gracht beland. Gelukkig heeft het al enkele weken niet geregend.
Het is natuurlijk een laffe streek van Dieter maar aan de andere kant besef ik dat ik hem zelf tot deze actie heb aangezet met mijn flauwe kritiek op zijn prestaties en het al even achterbakse ophemelen van mijn eigen verdiensten. Dus klim ik enigszins versuft met de fiets aan de hand terug omhoog, veeg het vuil van mijn kleren en incasseer zijn brede grijns, er altijd rekening mee houdend dat hij de genen van een bokser heeft wat trouwens duidelijk zichtbaar is in zijn gestalte. Tastend of ik alles nog bij heb, voel ik dat het portemonneetje verdwenen is. Geen nood, het moet hier ergens liggen. Ik duik de gracht weer in, die ik nauwgezet uitkam terwijl Dieter verveeld op zijn fiets leunt.
'Je zoekt met je ogen dicht', zegt hij. Ik negeer zijn repliek en keer elk grassprietje om maar het verdomde ding is niet te vinden. Tenslotte daalt ook Dieter af en draait de boel ondersteboven tot hij uiteindelijk puffend weer naar boven klautert.
'Ben je wel zeker dat je het hier verloren bent?', vraagt hij terwijl hij een been over de bovenbuis van z'n fiets probeert te zwaaien.
Er zit niets anders op dan weer naar huis te rijden en het nieuws aan moeder over te brengen.
Ze kan er niet mee lachen. We mogen meteen terug rechtsomkeert maken en ik kan maar beter niet met lege handen terug keren. Het heeft geen zin om haar erop te wijzen dat we daarnet al een hele tijd gezocht hebben dus rijden we opnieuw naar die gracht voor de Mariakapel en woelen nog eens lusteloos met onze handen door die ondertussen, over de grootste schok heen zijnde en alweer licht opverende, gevarieerde straatflora die hier in harmonie samenleeft. We zitten een tijdje naast elkaar op een grassprietje te sabbelen in de berm. Zetten uit verveling een sprintje in richting Houthulst.
Moeder is kwaad maar vooral ontgoocheld als ik afgepeigerd maar wederom zonder het portemonneetje thuis kom. Ze had zo al geen hoge dunk van Dieter en het is er hiermee niet op verbeterd. Ik krijg opnieuw honderd frank en mag nu nog eens maar dan in mijn eentje rijden naar het centrum; sprintjes trekken zit er sowieso niet meer in.
De grote vakantie breekt aan. Elke dag komt Dieter me halen voor een ritje met de fiets. Uiteindelijk hou ik opnieuw halt bij de Mariakapel.
'Het is toch geen waar hé', zegt Dieter.
'Rijd gerust door', zeg ik, 'maar dan is alle winst voor mij.' Hij spitst de oren. 'Het portemonneetje is nu al meer dan een maand weg. Niemand die het nog mist. Ik weet dat de kans klein is dat we het vinden, maar als dat gebeurt verdelen we de winst.' Dat verandert de situatie helemaal. Nu komt hij vol enthousiasme meezoeken.
We kammen de boel nog eens grondig uit, gaan verder, controleren de ingang van de rioolbuis die onder de kapel doorloopt, keren dan een heel stuk terug om zeker te zijn dat we niets over het hoofd hebben gezien, allemaal zonder succes.
'Het is allang weggespoeld door de regen', zucht Dieter. Ik besef dat hij wellicht gelijk heeft, maar besluit toch nog eens te kijken rond de kapel zelf, hoewel het quasi onmogelijk is dat het ding daar terecht gekomen is maar je weet maar nooit.
En jawel, daar ligt het lederen etuitje, net naast de haag tegen het muurtje, onbereikbaar voor regen en wind. De honderd frank zit er nog in. We rijden in een vlaag van euforie naar het winkeltje om het briefje om te wisselen en dan geef ik zoals beloofd de helft aan Dieter. Ik maak aanstalten om de lege geldbuidel weg te keilen.
'Wacht', roept Dieter. 'Zo'n mooi portemonneetje, dat ga je toch niet weggooien?'
'Tuurlijk wel,' zeg ik, 'als mijn moeder het ooit terug ziet zal het stormen bij ons thuis.' Hij steekt zijn hand uit.
'Je mag erop rekenen dat ze het nooit meer te zien krijgt.'
Ik haal de schouders op en geef het hem.
We zitten in de zetel tv te kijken als er wordt aangebeld. Vader maakt open, gezang valt de hal binnen en verovert de woonkamer. Samen met mijn broer en zus ga ik naar de drie koningen kijken die vandaag met z'n zessen zijn terwijl moeder alvast wat kleingeld uit haar handtas haalt en snoep uit de kast. De lolly's worden meteen onderling verdeeld. Een meisje houdt een portemonneetje open zodat moeder de muntjes erin kan stoppen. Het is Bieke, de zus van Dieter. Moeder lijkt eventjes verward, kijkt naar me. Ik schrik, wend mijn blik af. Meer is er niet nodig.
Terwijl het zingende stel verder trekt, schuiven de eerste donkere wolken onze woonkamer binnen. De temperatuur zakt angstaanjagend snel. Het rommelt in de verte. Beschutting zoeken is de boodschap. Een hevig onweer is op komst.

Geen opmerkingen: