maandag 27 december 2021

BOTSAUTO'S

Het is woensdagnamiddag. Het nieuwe schooljaar is weeral een maand aan de gang. Ik zit nu in de vijfde klas, bij meneer Vanhee. Na het eten ben ik meteen aan mijn huiswerk begonnen. Als ik klaar ben, stopt moeder me een voorschrift toe want ik moet nog naar de apotheker.

'Kan ik erop rekenen dat je niet naar die kermis gaat?'
Het is oktober en feest in het dorp. Ik ben zo dom geweest om te vragen of ik er eventjes naartoe mocht. Ik deed dat zo onopvallend mogelijk, maar het lijkt wel of, hoe stiller je iets zegt, hoe beter er geluisterd wordt. Hoe dan ook, er klonk direct gemor en opstandig verzet achter me, vanuit de onderste gelederen. Want mijn zus en broertje wilden dan ook mee. Dus nee, het kon niet, dat begreep ik toch wel?
Ik begrijp het natuurlijk, dus doe ik alsof ik een beetje chagrijnig ben en vertrek, trek een spurtje naar het centrum, geef de immer rustige apotheker haastig het voorschrift - gelukkig hoeft er niets geprepareerd te worden want dan zit je hier voor eeuwig vast. Maar even later parkeer ik mijn fiets achter de kerk, hang het tasje met de medicatie aan mijn stuur en loop naar het loket bij de botsauto's waar ik me twee plastic muntjes aanschaf. De vrouw achter het scherm kijkt me niet aan, incasseert het geld en schuift me de munten toe. Mijn oog valt op de tekst achter haar: 'Wij zijn niet verantwoordelijk voor gebeurlijke ongevallen'.
Het geld voor de muntjes kreeg ik tersluiks van vader die 'voor de kermis' fluisterde terwijl hij knipogend een vinger op zijn lippen legde. En opende daarmee de doos van Pandora, want daarvoor had ik niets met de kermis maar om de een of andere reden vond ik het idee nu ineens heel spannend. Maar ik moet me haasten want het duurt maar een week en die is al halverwege. Gelukkig komt de gelegenheid sneller dan verwacht.
Nu kijk ik naar de vrolijke gezichten in de lustig rond zwierende wagentjes en zie plots Bart Willaert zitten, wat een meevaller! Ik roep hem, hij werpt een snelle blik opzij en komt dan gezwind naar me toe gereden.
'Mag ik erbij?'
'Heb je ook muntjes?'
Ik toon mijn twee munten, 'kunnen we straks wisselen van plaats', zeg ik.
'It's a deal', zegt Willaert. Misschien om te compenseren dat hij klein en dik is en zo'n bril met bokaalglazen draagt dat hij altijd een beetje stoer moet doen.
Even later zwenken we over het parcours, het is hier best wel druk en Willaert is in zijn element; hij stuurt tollend als een gek tussen de andere weggebruikers door, ramt wie en waar hij kan, gillend van enthousiasme met als gevolg dat wij op onze beurt eveneens van alle kanten worden aangevallen. Hij gooit het stuur om waardoor we nu ineens achteruit rijden, maar de aanvallers geven niet op en knallen op ons los; ze zijn met teveel en het is best wel even schrikken, zo'n dreun is verrassend hevig. Eigenlijk ben ik niet klaar voor dit kabaal. Wat had ik dan ook verwacht? Dat ik eventjes zou kunnen bekomen nadat ik was ingestapt? Maar het is hier meteen alle hens aan dek. We worden vanuit elke richting bestookt en ik heb geen stuur om me aan vast te klampen, slinger heen en weer en besef al snel dat het de kunst is om je meteen van zo'n schok te herstellen en een weerbare positie in te nemen tegen de stoten die er zitten aan te komen. Tot overmaat van ramp vallen de muntjes uit m'n handen.
Ik weet ook wel dat je moet wachten tot de wereld stilvalt, tot deze wagentjes hier tegelijk bevriezen alsof een overvliegend ruimteschip alle energie naar zich toe zuigt en je zo'n muntje in het gleufje moet proppen voor er opnieuw iets in beweging komt, maar ik ben te nerveus, denk dat het kan als het maar snel genoeg gebeurt, even met mijn hoofd naar beneden duiken, kijken waar ze liggen, daar!, ik zie ze maar kan er net niet bij, moet iets dieper tasten - ik kijk opzij naar Willaert die sardonisch voor zich uit lachend aan het stuur rukt waardoor we slalommend van links naar rechts zwenken waarna hij zich tussen twee wagentjes vastrijdt, het is nu of nooit denk ik, en in een fractie van een seconde graai ik in één beweging de twee munten van de bodem. Terwijl ik me opricht worden we achteraan aangereden, ogenblikkelijk gevolgd door een frontale botsing vooraan waardoor ik tegen het dashboard smak - eigenlijk een wat groot woord voor die met rubber beklede metalen boord. Ik grijp naar mijn voorhoofd, mijn hand zit meteen onder het bloed, ik word duizelig, tik tegen Willaert maar die rijdt gewoon verder tot ik hem een stomp geef.
'Jaa!' roept hij verstoord, kijkt opzij en dan zie ik hoe hij schrikt, 'is het zo erg?', vraag ik zonder woorden en hij stuurt naar de kant, naar de plaats waar ik ben ingestapt, en roept: 'eruit! Eruit!' Beduusd klim ik uit de botsauto terwijl ik mijn muntjes in de passagierszetel laat vallen, ik ben er toch niets meer mee. Niet goed wetend wat te doen staar ik naar het loket. De vrouw kijkt eventjes op, ze verpinkt niet eens, alsof iemand die hier staat te bloeden voor haar dagelijkse kost is en ze wijst naar het plakaatje achter zich zodat ik het nu nogmaals kan lezen: 'Wij zijn niet verantwoordelijk voor gebeurlijke ongevallen'.
Ik strompel de metalen trap af tot ik op de kasseien van het kerkplein sta terwijl langzaam tot me doordringt hoe diep ik in nesten zit en kreun bij de gedachte aan mijn moeder.
'Wat is er gebeurd?' Een vrouw met een lange jas en een handtas duikt vanuit het niets op, haalt een zakdoek tevoorschijn, 'hier, het is een verse, om tegen je oog te drukken'.
'Ik… ', zeg ik en blijf in mijn woorden steken, ze kijkt naar het overdekte parcours met de gillende en botsende autoscooters achter me.
'Ben je hier alleen?' Ik knik. 'Ben je al naar het loket geweest?'
'Er staat dat ze niet verantwoordelijk voor gebeurlijke ongevallen zijn.'
De vrouw kijkt hoofdschuddend in de richting van het loket.
'En weet je wie je huisdokter is?' Ik wijs het witte huis aan waar hij woont, daar iets verderop aan de overkant van de straat. En hoewel ik besef dat dit pas een echte meevaller is, dat de dokter zo dichtbij woont, is een spoor van enthousiasme ver te zoeken. Het voelt allemaal zo onrechtvaardig maar maar ik verbijt mijn tranen want ik heb het natuurlijk alleen maar aan mezelf te danken. Ze neemt m'n hand, ik loop met haar mee en we wachten samen bij de drukke straat tot de verkeersstroom eventjes ophoudt. Plots voel ik een grote dankbaarheid tegenover deze vrouw die ik niet ken maar die zich over me ontfermt en nu bij het grootste en mooiste huis van de straat aanbelt. Na een tijdje horen we in de verte een deur opengaan, galmende stappen, een geluid dat steeds dichterbij komt en dan doet de doktersvrouw de hoge en brede, witte voordeur open, waarin een klein smeedijzeren raampje zit.
'Oei', zegt ze als ze de bebloede zakdoek ziet, en maakt plaats zodat we binnen kunnen komen. Ze loopt ons, elegant zwaaiend met die sierlijke rok, op hoge hakken voor naar de wachtzaal.
'De dokter is net op huisbezoek, ik zal hem bellen en vragen dat hij zo snel mogelijk terugkeert.'
'Ik ben deze jongen tegen gekomen op de foor, hij was daar alleen. Maar ik heb nog een dringende afspraak.'
De doktersvrouw knikt begrijpend, de vrouw zwaait nog even naar me en vertrekt dan haastig. Opeens ben ik weer alleen. Pas daarna besef ik dat ik haar naam niet weet.
Maanden later zal ik haar toevallig zien terwijl ze in de tuin werkt en ik met mijn fiets voorbij rijd als ik van school kom. Moeder zal me geld geven zodat ik een boeketje bloemen kan halen waarmee ik bij deze vrouw aanklop om haar te bedanken. Ze zal verrast openmaken, de bloemen glimlachend in ontvangst nemen en zeggen dat dat echt niet nodig was. Ik zal dan ook nog de gewassen en gestreken zakdoek teruggeven. Ze zal naar het litteken boven mijn oog kijken, 'het is mooi genaaid' zeggen en vragen of ik een glas limonade wil wat ik afsla. Daarna zullen we nog eventjes onwennig naar elkaar staan kijken, niet goed wetend wat gezegd tot ik opnieuw op mijn fiets klim en voorgoed weg rijd van wat me tot op de dag van vandaag als een vreemde en ongemakkelijke ontmoeting bij zal blijven, compleet tegenovergesteld aan al het vanzelfsprekende dat ik ervaarde de eerste keer dat ik haar zag.
De dokter arriveert. We lopen samen naar zijn praktijk waar hij me op de donkergroene behandeltafel laat zitten. Hij haalt mijn hand met de zakdoek weg, bekijkt de wonde aandachtig terwijl hij diep onder de indruk tussen de tanden fluit.
'Dat is een flinke snee!', zegt hij. 'Dat zal een spectaculair litteken opleveren, succes verzekerd bij de vrouwen! Maar eerst gaan we een beetje naaien.' Hij staat recht om zijn materiaal te nemen, komt terug met naald en draad.
'Het is niet zo erg hoor,' zegt hij sussend, als hij de paniek in mijn ogen leest, 'eventjes ontsmetten, enkele draadjes erdoor en je bent weer als nieuw. En dan breng ik je naar huis, ik moet daar toch nog in de buurt zijn.'
'Mijn fiets staat nog achter de kerk', zeg ik.
'Die halen we dan eerst op', zegt de dokter. Voor alles heeft hij een oplossing.
'Maar vertel eerst eens hoe het gebeurd is.'
Even later zit ik naast hem in zijn grote zwarte Mercedes, ik heb zo'n mooie wagen nog nooit van dichtbij gezien, laat staan erin gezeten. De wonde is genaaid en afgedekt met een klein kompres vastgemaakt met een klever, het ziet er best wel indrukwekkend uit. De vrouw in het loket kijkt niet op als ik langsloop op weg naar de achterkant van de kerk en ook Bart Willaert is nergens te bespeuren. Het zakje van de apotheker hangt nog aan het stuur. Ik wou dat ik terug kon keren naar het moment dat ik het vast maakte.
De dokter draait mijn rijwiel eerst in een deken die in zijn koffer zit.
'Zodat hij geen verkoudheid vat', zegt hij terwijl hij naar me knipoogt.
'Je moeder zal ongerust zijn.'
'Ze zal vooral erg boos zijn. Ik mocht niet naar de kermis maar ben toch geweest.'
'Aiaiai', zegt de dokter, nu hij hoort hoe de zaak in elkaar zit. Niets aan te doen, hij zou er straks toch achter zijn gekomen.
'Als ze ziet dat je gewond bent, zal ze wel bijdraaien. Ik weet hoe moeders zijn.'
Het is duidelijk dat de dokter mijn moeder nog niet kent.
Hij parkeert op onze oprit en we lopen samen naar de achterdeur. Mijn broer en zus spelen buiten en kijken nieuwsgierig op als we voorbijkomen. Moeder schrikt als ze de dokter ziet. Kijkt naar me. Ziet het kompres en slaat een hand voor haar mond.
'Het ziet er erger uit dan het is', zegt de dokter, maar nu met die diepe, plechtige stem die hij altijd bij volwassenen gebruikt, weg is de vrolijke ondertoon. 'Hij is naar kermis geweest en heeft daar het hoofd gestoten in een botsauto. Er is niets dat erop wijst dat hij een hersenschudding heeft maar het is een flinke snee die genaaid moest worden…'
Voor hij goed en wel beseft wat er gebeurt, komt moeder op me af, ik deins achteruit. Ze komt me achterna en zo lopen we enkele rondjes rond de keukentafel tot de onthutste dokter tussen ons komt staan, met zijn handen afwerend voor zich uit, in een poging om mijn moeder te bedaren. Eventjes probeert ze toch nog langs hem heen te komen maar tenslotte staat ze stil.
'Hoe ben je aan dat geld gekomen voor die botsauto's?', vraagt ze over zijn schouder heen, plots ijzig kalm.
'Ik ben bij Willaert ingestapt, ik kon gewoon meerijden', zeg ik en zwijg over de muntjes die ik zelf kocht.
'Ik heb het nochtans zo mooi gevraagd.' Ik zie haar ogen weer vuur schieten en verwacht elk moment dat ze de dokter opzij zal duwen maar dan verzacht haar blik; de wonde is opnieuw beginnen bloeden.
'Hij zou beter eventjes gaan liggen.' De stem van de dokter klinkt plechtig noch vrolijk nu.
Moeder wijst met een beweging van haar kin in de richting van de driezit. Eventjes vrees ik nog dat het een list is maar ze legt een deken over me heen; het grootste gevaar is geweken. Ze betaalt en bedankt de dokter die daarna vertrekt. We zullen later nog vaak lachen bij de herinnering aan de ontreddering op zijn gezicht terwijl we rond de tafel liepen.
Als ik wakker word, zit ze in gedachten verzonken voor me te breien. Ik luister een tijdje naar het geruststellende getik van breinaalden en val opnieuw in slaap.

Geen opmerkingen: