zaterdag 4 december 2021

VITRINE

De aluminium trapladder knarst en kreunt en een ogenblik later verschijnt mijn vaders hoofd boven het betonnen oppervlak van het eerste verdiep. Hij klimt verder omhoog, stapt van de ladder en loopt naar me toe, de lege boodschappentas gooit hij in een hoek. Hij ziet nog bleker dan op andere ochtenden.
'Is het nog gesloten misschien?'
Hij schudt zijn hoofd maar antwoordt niet, draait zich om, alsof hij iets zoekt, hijst zich dan in zijn witte overal die hier en daar stijf van de kalk staat en wrikt zijn voeten in z'n werkschoenen.
We werken op een boogscheut van het café waar ik hem af en toe op zondagmiddag moet komen zeggen dat het eten klaar is. In het begin kreeg ik nog een frank om een kauwgom te draaien tot ik thuis eens verklapte dat het wemelt van de mieren die behendig tussen de kauwgomballen manoeuvreren in die trommel.
De corpulente uitbater is tevens ijzermarchand, rond het café liggen overal stapels schroot.
Op een keer, als alle andere klanten weg zijn, vraagt hij ons mee in huis om daar nog een afzakkertje te drinken. Mijn vader kent de weg, we lopen een gang door en komen in een lange, rechthoekige ruimte. Er zit geen behangpapier op de muren zoals bij ons thuis, en er hangen twee sockets met een gloeilamp in, elk aan een grillig gekromde kabel. Alsof de ruimte nog niet lang geleden werd verbouwd en de afwerking nog moet plaatsvinden.
Maar de kindertekeningen hier en daar op het kalk spreken dat tegen. Want rond de lange keukentafel, waarboven één van de lampen zweeft, zitten zes flinke zonen, allemaal even uit de kluiten gewassen als hun vader. De moeder, ook niet van de magerste, begroet ons met een brede glimlach en een vettig kapsel vanachter het fornuis dat tegen een raam staat waar nog grotere bergen metaalafval achter liggen, onzichtbaar vanaf de straat.
De andere fitting hangt boven een salontafel waarrond enkele oude zetels staan en waarin ik mag gaan zitten. Het is bijna schokkend hoe vuil ze zijn; er zitten scheuren in en er ligt een hond met een vacht vol klitten die ik niet heb gezien en die verstoord naar me snauwt als ik naast hem plaatsneem zodat ik geschrokken opspring waardoor iedereen in lachen uitbarst.
Daarna neemt de cafébaas een grote hesp van een haak naast de schoorsteen en snijdt daar met een gigantisch mes een dikke plak van die hij in stukken verdeelt. Met zijn vuile, zwarte handen steekt hij me er een toe, die ik enkel aanvaard vanwege de smekende blik van mijn vader bij wie ik de adoratie voor de cafébaas na ieder drankje zie toenemen. Ik bijt met tegenzin een stuk van het vlees en wordt daarna alsnog vrienden met de hond.
Hoe deze mensen wonen en leven staat haaks op de huiselijkheid, de orde en netheid waar mijn moeder van houdt, en ik vraag me af of het misschien daardoor komt dat mijn vader er zich tot aangetrokken voelt.
Het is een café met een vitrine zoals bij een winkel, waardoor je zicht op het interieur van buitenaf ontnomen wordt. Er staan geregeld oude spullen in. Ik stop er graag om te kijken, hoewel er nooit iets bijzonders tussen steekt.
Elke morgen, om halfzeven arriveren we op de werf. Ik trek mijn werkkleren aan, schraap de laatste restjes kalk van de metalen regels en de plakmessen en begin met het nog eens uitwassen van de mengkuipen waarna ik er water in giet, net genoeg om de inhoud van een zak pleister tot de juiste morteldikte te kunnen mengen met de mixer. Vader drinkt nog een kop koffie en rookt een tweede, zelfgedraaide sigaret. Enkele minuten voor zeven uur neemt hij de boodschappentas en vertrekt naar het café. Stipt om zeven uur opent de uitbater de deur waarna hij de boodschappentas overneemt en ermee naar de kelder loopt om die te vullen met flesjes bier. In afwachting drinkt vader al een eerste pintje.
Maar vandaag dus niet. Met een sigarettenpeuk tussen de lippen, giet hij de inhoud van de klaarstaande, reeds opengescheurde zak in het water. Ik mix de substantie die, overal waar de mixer voorbij komt, kolkend naar beneden wordt gezogen tot er een mooie, dikke smurrie ontstaat. Ondertussen maakt vader met een truweel het droge poeder, dat boven het gemengde oppervlak nog aan de kuip kleeft, in één vlotte haal los, zodat dit alles mee gemengd kan worden. Als de mortel gebruiksklaar is, beginnen we die met z'n tweeën uit te smeren. De specie smelt als sneeuw voor de zon en ik giet een tweede zak leeg in het wachtende water van de tweede kuip.
In de verte klinken sirenes die snel aanzwellen en hier vlakbij stilvallen.
Ik steek mijn hoofd eventjes uit het raam. Er staat een ziekenwagen bij het café. Een politiecombi komt aangereden en parkeert zich op het voetpad. Vader trekt er zich niets van aan en werkt gewoon verder. Even later hoor ik hoe een sirene opnieuw aanslaat en zich dan vliegensvlug verwijdert.
In de vooravond komt de eigenaar naar de vorderingen van het werk kijken. Hij heeft een bak pils bij die hij in het keldergat zet.
'Er zitten ook enkele cola's bij', zegt hij tegen mij en dan tegen mijn vader die op een stelling staat en het bovenste gedeelte van een muur aan het afrechten is: 'Heb je het al gehoord? De cafébaas hier een beetje verder heeft zich vanmorgen verhangen terwijl zijn familie nog sliep! Hij hing in zijn vitrine, zichtbaar voor heel de straat. Eén van zijn zonen heeft hem gevonden. Wie doet er nu zoiets?'
'Jah,' zucht mijn vader, niet echt verrast en met die eeuwige peuk tussen z'n lippen, 'wat gaat er om in het hoofd van een mens?'
'Beter dat we het allemaal niet weten', mompelt de eigenaar waarna hij het geleverde werk van die dag nog eens bewondert en opnieuw vertrekt.
'De onnozelaar', zegt mijn vader waarmee hij het laatste woord over de zaak gesproken heeft.
Nooit zal ik te weten komen of hij daar nu de eigenaar van het gebouw waar we aan het werk zijn mee bedoelt, of de onfortuinlijke cafébaas.

Geen opmerkingen: